62 Studeren in Frankrijk: Frankrijk en de ‘Méritocratie Républicaine’

25 juni 2010
NB Dit artikel is geschreven met de dominante optiek van ‘gelijke kansen voor iedereen’ (= sociale mobiliteit naar boven en naar beneden, liberaal standpunt), en niet in de optiek van ‘gelijke plaatsen voor iedereen’ (= vermindering van de verschillen van inkomens, levensomstandigheden enz. de sociale mobiliteit niet prioritair, meer een links standpunt) en waar veel voor zou pleiten (1). Meritocratie en gelijke kansen, gaan hand in hand, men zou het als een twee-eenheid moeten beschouwen. De meritocratie is de moraal van de winnaar, die er van uitgaat dat de verliezers hun lot verdienen als de wedstrijd eerlijk en rechtvaardig is verlopen.
——-
Regelmatig komt men in de pers een commentaar tegen in de trant van ‘Meneer X is een puur product van ‘la méritocratie républicaine’. Het zijn de arbeiderszoons die in de Hoofdstad terecht waren gekomen in een stimulerende omgeving; de velen wier ouders uit de Oost-Europese shetls waren gestegen; de enkele Maghrebijn (2). Het is het equivalent van wat in de VS de ‘American dream’ is ‘from rags to riches’ van de ‘self-made-man’. Er klinkt wat afgunst in door, maar vooral een bewondering. En het heeft in Frankrijk ook een intellectuele/sentimentele dimensie “Mijn hele leven lang heb ik een bepaald idee over Frankrijk gekoesterd… Instinctief heb ik het gevoel dat de Voorzienigheid het land gevormd heeft voor volmaakte hoogten of voor de diepste afgronden. Als het soms voorkomt dat de middelmatigheid de overhand krijgt, dan geeft me dat een gevoel van een absurde anomalie die de schuld is van de Fransen, maar niet van het genie van het Vaderland” (De Gaulle in ‘Mémoires de Guerre’) (3). Van achter de dijken kan men daarover meesmuilen en denken dat De Gaulle een oude knar was die niets begrepen heeft van de noden van het Volk, die alleen nog maar materialistisch mogen zijn en laag bij de grond, want van symboliek en metaforen kan je niet leven, maar in Frankrijk komt men dit soort verheffende gedachten regelmatig tegen, bij Links en bij Rechts. Litteratuur, geschiedenis en ’s Lands Glorie worden daarbij betrokken. En naarmate men hoger in de sociale hiërarchie terecht komt, worden die onweegbare factoren belangrijker, ze vallen onder de noemer van de ‘culture générale’. De hoge graad van (‘Jacobijnse’) centralisatie (4) op alle gebied, versterkt deze tendens. Het is een dimensie die leeft en die geruisloos door de samenleving percoleert. Alleen met die achtergrond kan men iets zinnigs over de Franse meritocratie schrijven zoals die zich vooral in het onderwijs uit.

De meritocratie is hier een erfenis van de Revolutie: ‘Merite’ in plaats van ‘geboorte’; ‘talent’ in plaats ‘origine’; ‘intelligentie’ in plaats van ‘geld’. De Republiek heeft het snel toegepast in zijn aanstellingsbeleid en nu nog steeds moeten alle kandidaat-ambtenaren mee doen aan een ‘concours’ (= afval examen), zoals ook bijv. de verpleegsters, compleet met algemene kennisvragen. In zo’n ‘concours’ zijn alle kandidaten gelijk en anoniem. Er wordt niet gekeken naar rang of stand, kleur of godsdienst, geslacht of (in principe) leeftijd. Ze gaan allen op hetzelfde moment van start. Dus gelijke kansen voor diegenen die meedingen naar hiërarchisch geëchelonneerde, maar beperkt beschikbare plaatsen. De hele arbeidsmarkt fungeert nu zo, zij het met varianten en uitzonderingen. Het onderwijs heeft hier een hefboomfunctie die des te beter wordt geaccepteerd naarmate het resultaat proportioneel is met de geleverde inspanning: naarmate men knap en ijverig is, kan men hopen hoger te worden ingeschaald (+ beter betaald). Althans in theorie. Er is ook een correlatie dat naarmate men de persoonlijke inspanning goed beloond, men minder de neiging heeft te zeggen dat de inkomensverschillen te groot zijn, ‘merite’ fungeert hier als ‘justificatie’. Historisch was er nog iets anders aan de hand. Het basisonderwijs zoals Jules Ferry (1832-1893) dat heeft ingesteld met zijn ‘école gratuite, laïque et obligatoire’ voor ‘l’éducation morale et l’instruction civique’ was niet bedoeld om de meritocratie (= sociale mobiliteit) een impuls te geven, maar om iedere Fransman in staat te stellen zijn civiele rechten te kunnen uitoefenen door te kunnen lezen, schrijven en rekenen. Het idee het culturele niveau van het hele volk te verheffen is een generatie later gekomen. Met de massificatie na WOII is de taak van het schoolsysteem om de toegang tot een grote verscheidenheid van plaatsen rechtvaardig (= met gelijke kansen) te reguleren in een gevarenzone terecht gekomen. Weliswaar moet de school naar intelligentie schiften, maar dat komt steeds meer op gespannen voet te staan met de ‘gelijke kansen voor iedereen’, om nog maar te zwijgen van ‘gelijk resultaat voor iedereen’ waar ook voorstanders van zijn. Naarmate de samenleving complexer wordt en minder doorschijnend, hebben bij een massaal gevarieerd aanbod (= leerlingen van allerlei soort), de insiders (= leerkrachten) (5) en de ‘héritiers’ (= dominante sociale groep volgens Bourdieu, ‘incumbents’ is een benadering in het Engels) een grote voorsprong. Van die voorsprong profiteren hun kinderen al heel vroeg in het leven en het sociale verschil wordt cumulatief steeds groter, want iemands potentieel kan zich niet goed ontplooien als, om wat te noemen, thuis de hele dag de TV aanstaat. Het is duidelijk dat het schoolsysteem, en met name het middelbaar onderwijs, zijn taak niet meer vervult ieders potentieel optimaal tot uiting te laten komen. Erger nog: daar waar de beste leraren zouden moeten worden ingezet, moet men het met beginnelingen doen. En door de school en de leeropties goed te kiezen (bijv. Duits als hoofdtaal) komt een stimulerende schifting tot stand. Homogene scholen (6) zijn het gevolg, waar de goede leerlingen goed tot hun recht komen en de middelmatigen beduidend minder. Dat noemen ze hier ‘la reproduction des élites’ (Bourdieu), waarvan de legitimiteit ter discussie staat. Is het heel erg? Is in Nederland het uiteindelijke resultaat zo heel anders?

Men kan de merite hier ook beschouwen als een ‘diploma tirannie’. Het lijkt me dat Frankrijk als geen ander land aan diploma’s gehecht is. Het is een wat gespleten land: ze zijn trots op hun Revolutie, maar ze zijn ook zeer gesteld op de ‘droits acquis’ die een voortzetting zijn van de privileges van het Ancien Régime. Hier is ‘binnenkomen’ vaak véél moeilijker dan ‘binnen zijn’. De zielige makke schapen die buiten in de kou staan, vindt men terug als brullende leeuwen als ze eenmaal een vaste betrekking hebben. Het is nauwelijks overdreven. Voor zover een goed diploma een opstap is naar een bevoorrechte positie, die misschien ook nog goed is afgeschermd, kan men spreken van een ‘tirannie’ die geen rekening houdt met de merites van andere (= lagere) sociale categorieën. Deze ‘tirannie’ heeft een ander verborgen, aspect. Van de homogene gezalfden van de Grandes Ecoles weet men dat ze een grote werkcapaciteit hebben, intelligent zijn en mentaal flexibel, ze zijn als het ware pre-geselectionnneerd voor de hogere functies, hun coöptatie ligt voor de hand en de kans op een dure ‘miskleun’ is beduidend minder. Deze merite wordt vooral gedragen door degenen die in de sociale lift zitten, zeg maar de leerlingen van de Grandes Ecoles en andere top-opleidingen (medicijnen, juristen e.d.) en wordt afgekraakt door degenen die bedreigd worden door een ‘déclassement’ (= de sociale mobiliteit naar beneden). Zonder groei stagneert de sociale lift en kan men verwachten dat een meritocratie in combinatie met beknotte gelijke kansen een steeds zwaardere kritiek over zich heen krijgt, al worden allerlei initiatieven ontplooid om talentvolle leerlingen uit de achterstandsjeugd te rekruteren voor een individuele begeleiding om opgenomen te worden in de beste instellingen. In mijn bloggen komt dat regelmatig ter sprake. Die integratie kan plaats vinden zonder toelatingsexamen (Sciences Po’: een soort positieve discriminatie) of via een ‘concours’ zoals alle anderen (Grandes Ecoles: geen kwaliteitsverwatering).

Men kan zich afvragen in hoeverre de Franse merite aansluit op de arbeidsmarkt. Er zijn steeds meer diploma’s in circulatie die inhoudelijk steeds minder beduidend zijn en waarvan het moeilijk is de merites vast te stellen. Ook hier is er een retoriek over de noodzaak van een kenniseconomie (wat is dat eigenlijk?) (7). Het invullen van sommige banen vereist inderdaad een zeer hoog kwalificerend opleidingsniveau, meestal technisch, maar zo enorm veel zijn het er niet. De ontwikkeling van de werkgelegenheid is vooral in de dienstensector, waar de noodzaak van een hoog kennisniveau minder pertinent is dan sociale vaardigheden, ‘soft skills’ in de Amerikaanse terminologie. In de praktijk wordt bij de rekrutering veel meer gelet op werkervaring dan op de merite van één of ander diploma. De werkgevers zijn op zoek naar profielen die niet noodzakelijkerwijs corresponderen met de diploma’s die in omloop zijn. Het vinden van een eerste baan lijkt daardoor steeds meer op een uitputtende hordenrace, het is in totale tegenstelling met het idee dat bijv. ook in Nederland schijnt te heersen dat 50% van de bevolking door het hoger onderwijs gejaagd moet worden.

Wat dat betreft zijn de diploma’s van een Grande Ecole goede uitzonderingen. C’est l’exception française. Het verklaart ook de enorme drang om toegelaten te worden tot een Grande Ecole. Men moet er ook van bewust zijn dat in het duo classes préparatoires+grandes écoles, d.w.z. zo’n 7% in aantal van het universitaire onderwijs (al jarenlang stabiel en met zeer grote verschillen onderling) de geselecteerde leerlingen verwend worden met de beste leraren, de beste pedagogiek, de beste leeromstandigheden en de meeste inspiratie. De intellectuele pijlers waar het systeem op rust zijn de taalbeheersing, de wiskunde (voor de abstractie) en de algemene kennis in ruime zin en niet te vergeten een sterke culturele binding met het land.

De meritocratie in het onderwijs wordt vooralsnog door Links en Rechts onderschreven. Zelfs al zouden de Grandes Ecoles fusioneren met de Universiteiten, dan blijft de meritocratie à la Française op één of andere manier bestaan. Het is verankerd in hun geschiedenis en in hun manier van denken. Onderwijs als een ‘gebiedende noodzaak om ontwikkelde (=éclairé) burgers op te leiden, die zich waardig en intellectueel onafhankelijk moet kunnen uitdrukken’ (Markies van Condorcet, 1743 – 1794, wiskundige, filosoof, staatsman). De school moet ook opvoeden en moet niet verworden tot een marktplaats voor basisvaardigheden. Vele scholen voldoen niet meer aan dat ideaal.

U ziet dat ‘merite’ hier nog een duidelijke intellectuele dimensie heeft. Er is een tendens om die dimensie om te buigen en te harmoniseren met het Amerikaanse model met zijn cultus van individueel succes in materialistische zin, voortdurend getoetst, en zonder een culturele ‘ballast’. Alles draait dan om kwantitatieve criteria en om geld. Greed is good. Een systeem waar de wedijver permanent is en die wordt aangedreven door een oversimplificatie en ‘consent manufacturing’ à la Chomsky, de MBA’s zijn daar de Evangelisten en Sarkozy (8) de Messias. Het is waar dat ‘mérite’ en ‘performance cult’ oppervlakkig op elkaar lijken. Men vraagt zich niet voldoende af wat de finaliteit van al die wedijver is. In de Nederlandse context werd dat uitgedrukt in ‘Rhineland Exit!’ een apatride EMH (efficient markets hypothesis) geloofsartikel dat belachelijk zou zijn geweest (en zeer slecht getimed) als het niet zou zijn geschreven door de gildemeesters Teulings en Bovenberg. Waarom bleef de intellectuele weerstand uit? De negatieve aspecten van die ‘culture de la réussite individuelle’ komen zo langzamerhand te voorschijn.

Merite is in feite niets anders dan wat de maatschappij wil bezoldigen om werkzaamheden van zijn leden te oriënteren. De omlijning van de merite hangt af van wat wij met die maatschappij willen doen en hoe wij de vooruitgang definiëren. De differentiatie die de merite bewerkstelligt is nodig, maar die noodzaak zou regelmatig getoetst moeten worden en de omlijning van de merite worden aangepast.

De geïnteresseerde buitenstaander die met deze achtergrond naar Nederland kijkt, krijgt de indruk dat in een afweging ‘differentiatie naar talent en intelligentie’ het heeft moeten afleggen tegen een optisch ‘gelijk resultaat voor iedereen’ (= een diploma voor iedereen) verergerd door een puur kwantitatieve benadering. Dus geen echte stimulering van de besten, maar een wollig jargon over ‘excellence’ zonder een zichzelf overtreffende inspanning (9), geen verrijking van het ‘débâts des idées’ dat voor een klein land de hoogste prioriteit zou moeten zijn en geen intellectuele weerstand op velerlei gebied. Het idee dat het onderwijs een kennisfabriek is en een academicus een fongibel product, een nomade, die zonder culturele wortels overal kan worden ingezet, hoort daarin thuis. De studenten opwinden met ‘international careers’, wat is het meer dan een ‘necessary illusion’? Ja, blind zijn voor culturele verschillen, dat is pas Vooruitgang… De verengelsing van het Hoger Onderwijs die impliciet onze traditie marginaliseert en de culturele deuren van de buren tot op een kier dichtsmijt en zo weinig nieuwe opent, fungeert als grote Gleichmacher, standaardisering van de middelmaat (9), iedereen moet met dezelfde handicap de hort op, gelijke monniken, gelijke kappen! Trop pressés pour préserver le passé, ils deviennent les fanatiques du court terme. Het is de bron van een nieuw soort onwetendheid, un sommeil dogmatique, waar spontaniteit (10), emotionele reacties en sterke overtuigingen (11) hoger staan aangeschreven dan inzicht gebaseerd op een grondige kennis van heden en verleden en waar geen plaats is voor symboliek en metaforen. Met dat soort onwetendheid is men bovendien niet in staat onze band met het verleden naar behoren te koesteren en door te geven, alsof het Leven daar niet om gaat. Het is ook zeer provinciaals te doen alsof Engels spreken statusverhogend is en beleefd, het is echt niet voornaam je eigen taal te verwaarlozen en daarmee je identiteit in gevaar te brengen. In je dorp de Wereldburger uithangen, het land dat hen heeft voorgebracht, opgeleid en welvarend heeft gemaakt, vinden ze nu te min… De universitaire managers mogen van God los zijn, maar dat is nog geen reden dat ze zich als één man storten op een Ersatzevangelie waarbij de plastic bloemen van de mondialisering de Hemel in worden geprezen. U zult zien dat als de huidige economische crisis doorbijt, hoe snel die mondiale kuikens hun heil zullen zoeken onder de beschermende vleugels van het Koninkrijk en hoezeer de filiaalhouders het dan zullen betreuren dat de beslissingshefbomen te onnadenkend voor een paar duiten verpatst werden*. Sarkozy, toen die hier laatst op visite was (blog 58), maakte daar een zeer snedig – en briljant – grapje over, ik kan het helaas niet meer reproduceren.

* De inkt van dit verhaal was nauwelijks droog, toen een huilie-huilie hoofdartikel in het NRC van 9 juli 2010) ‘Hoogwaardig ontslag’ (2.100 hoog gekwalificeerden bij Organon de laan uit) dit impliciet onderschreef. Ja, daarmee werd het kwaliteitsblad van de mondialisering, van de verengelsing, van de holle ‘kennis economie’, van Rhineland Exit!, van de verkoop van ABN-Amro Bank, van het gebrek van de intellectuele weerstand, van het zich zelf weg relativiseren enz. lelijk te kijk gezet. Nederlanders…de beste leerlingen in de mondiale klas, zo competentie-gericht in een mooie toegevoegde waarde sector…. al die dure universitaire knapperds, onze toekomst, verdwenen in de mondiale put?… gespecialiseerd in vrouwenwelzijn, zo intiem valoriserend, hééérlijk, en toch verneukt door botte MBA’s in Tuscaloosa of Omaha….bouncing on the pavement ….hulpeloos zijn in het land van de minste weerstand. In Frankrijk zou dat heel anders zijn gegaan… Bekijkt U daar het precedent met Hewlett-Packard: www.challenges.fr/magazine/analyse/0047.11005/, een andere situatie maar met veel overeenkomsten.

(1) Daar had die glundereconoom die in het NRC een paar maanden geleden prominent werd opgedist wel aan kunnen denken toen hij zei dat Nederland immigratie nodig had om de taken te vervullen waar een normale (?) Nederlander zijn neus voor op haalt. Een ‘markets know best’ verhaal en vooral kleurenblind zijn. Om taakvervulling te oriënteren zou men meer moeten kijken naar de mogelijkheden, ook financieel, om die taken aantrekkelijker te maken. Dat geldt trouwens ook voor de leraarsalarissen en hun werkcondities.

(2) Als hoge uitzondering een zwarte Afrikaan M. Tidjane Thiam (1962), X+Mines (de Franse ‘voie royale’), Mc Kinsey, Ivoiriaanse overheid, en nu President van Prudential PLC, de Britse verzekeraar. Men kan hier niet spreken van sociale mobiliteit, want de Heer Thiam is een neef van M. Houphouet-Boigny, de eerste president van Ivoorkust.

(3) En De Gaulle vervolgt zijn verhaal met:’Mijn positieve instelling overtuigt me er van dat Frankrijk pas echt Frankrijk is, als zij de eerste rang in neemt! En dat alleen grandioze initiatieven in staat zullen zijn de splijtzwammen, die het volk in zich heeft, tegen te gaan; en dat ons land, zoals ze is onder de andere landen, hoe die ook zijn, op straffe van levensgevaar naar het hoogste moet streven en zich rechtop moeten houden. Kortom, naar mijn mening kan Frankrijk Frankrijk niet zijn zonder grandeur’. (Geciteerd op Radio France 18 juni 2010)

(4) Parijs is het machtscentrum, het monopoliseert daarbij de meeste ’goodies’ en de inspiratie van dit land, vooral op cultureel gebied. Buiten de hoofdstad is het pleizierig wonen, maar is er weinig heil. De Jacobijnen waren vurige patriotten, aanvankelijk in de minderheid, maar later toen ze de Girondijnse (gematigde) meerderheid er uit hadden gemanoeuvreerd (2 juni 1793), gleden ze steeds meer af in een ‘dictature de salut public’ en uiteindelijk in de ‘terreur’ onder leiding van Maximilien de Robespierre (1758-geguillotineerd 1794). Ze waren voorstanders van een zeer gecentraliseerd staatssysteem.

(5) Er was laatst een polemiek toen bleek dat de 50% van de leerlingen van de Ecole Polytechnique minstens één ouder hadden die bij het onderwijs betrokken was.

(6) Dat homogene klassen misschien een beter resultaat te zien geven dan met diversiteit verrijkte klassen is nu ook in Nederland doorgedrongen met een artikel in de NRC op 23 juni 2010 onder de titel ‘Ideaal van gemengde klas blijft overeind’. Ja, wat niet behaagt wordt direct weggeknuffeld. Overigens moet men ‘diversiteit’ en ‘sociale afkomst’ niet met elkaar verwarren.

(7) De Fransen geven de hogere opleidingen nogal cru aan: Het is ‘Bac+3’ of ‘Bac+5’ (3 of 5 jaar opleiding na het eindexamen in één of andere discipline). Wie hier mee dartelt in het zakenleven wordt geconfronteerd met een proliferatie van opgedrongen dienstenverlening, vaak in de controlesfeer, want hoeveel gevaar loopt de bevolking wel niet op allerlei gebied. Ikzelf zie het als een samenzwering, nou ja strategie, van de overheid om ‘Bac+3’ jongelui aan niet veel eisende banen te helpen. De financiering daarvan wordt op het bedrijfsleven afgewenteld, het is een nieuwe vorm van belasting. Met de kenniseconomie heeft het niets te maken. De verkapte slavernij van de vele call-centra lijkt me nog erger. Waar is de vooruitgang?

(8) Onze omni-president draait al weer wat bij. Als politicus is hij ‘zo glad als een aal in een vat snot’ zoals de Vlamingen dat bloemrijk zeggen. Jammer dat hij zo rommelig in de weer is, het had zoveel beter gekund.

(9) Goed verhaal van G. Lock in het laatste Vakwerk (December 2009). Daar aan toe te voegen de ’totaal leuk’-kwalificatie van het University College van Utrecht. Excelleren in ‘leukheid’?

(10) Mevr R. Filcheva ook in Vakwerk (December 2009)

(11) ‘Bildungspolitik wird zu stark als Sozialpolitik instrumentalisiert’ zeggen de buren in Hamburg plastisch, ’mangelnde Bildungsbereitschaft und Eigenverantwortung der Eltern, werden von der Politik ignoriert’. Er woedt daar een schoolstrijd tegen een verplattende ideologie, waar zelfs de CDU aan meedoet (www.zeit.de/2010/28/Schule-Hamburg?page=1) en ’Gemeinsam verlacht man die »Illusion des völlig anstrengungsfreien Lernens«, die »sogenannte Bildungsgerechtigkeit« und den abwesenden linken Schuldirektor, der gesagt haben soll, an seiner Schule dürfe niemand lernen, was nicht alle lernen können’. En ook: ’Zur Infoveranstaltung der Schulbehörde in der Gesamtschule des Stadtteils sind 21 Besucher gekommen …. Sie streiten auch nicht, sie stellen Fragen. Wozu es gut sei, in der ersten Klasse Englisch zu lernen, wenn viele noch nicht einmal Deutsch könnten? Wie man Kinder motivieren solle, wenn sie nicht mehr fürchten müßten, sitzen zu bleiben? Wozu eigentlich Gymnasien gut seien, wenn doch in Zukunft jeder an der Stadtteilschule das Abitur machen könne?’

————–

Geraadpleegde boeken. Het zijn 3 fraaie (en recente) bijdragen in het Europese ‘débât des idées’. Wat mis ik dat voor zover dat Nederland betreft. Door in Nederland de zaak te verengelsen, loopt men het risico naloper te worden van wat men in Angelsaksische landen interessant vindt en wat niet noodzakelijkerwijs relevant is voor een Europees land als Nederland. Noem het maar een collectieve verdomming.

‘Le mérite contre la Justice’ door Marie Duru-Bellat/SciencesPo. Les Presses/2009. Deze blog is grotendeels hierop geïnspireerd. Ook www.monde-diplomatique.fr/carnet/2010-05-31-chomsky : ‘la bataille éternelle pour contrôler le cerveau des hommes’ et pour ‘fabriquer un consentement’ grâce à des ‘illusions nécessaires’ et par une ‘simplification extrême, puissante émotionnellement’.

‘Le Déclassement’ door Camille Peugny/Grasset 2009
Een huiveringwekkende analyse van wat aan de onderkant van de middenklasse bedreigend is. Daarover meer: Was der Mitte das Leben vermiest www.spiegel.de/politik/deutschland/0,1518,700984,00.html. Citaat: ‘Das wäre die größte Katastrophe für die fleißige Mitte, für die ein Scheitern auf dem Gymnasium oder an der Hochschule als schlimme Blamage gilt.
Der Gegner der Mitte siedelt nunmehr oben in der gesellschaftlichen Hierarchie. Mittig im Sinne von maßvoll, konservativ und vorsichtig ist die reale Mitte des Jahres 2010 nicht mehr, jedenfalls wenn die Rede auf Konzernchefs, Banker oder Finanzjongleure kommt. Bei diesen Themen argumentiert ein Großteil der Mitte inzwischen radikaler als die Gabriel-SPD. Die Verstaatlichungslosung ist für die Mitte längst kein Tabu mehr’.

‘Les Places et les Chances, repenser la Justice Sociale’ door François Dubet/Le Seuil 2010
Een pleidooi voor ‘gelijke plaatsen’ omdat de marktwerking niet goed functioneert om bepaalde maatschappelijke functies naar behoren in te vullen. Men kan dit zien als een variatie op de doelstelling van Den Uyl (1989): ‘het terugdringen van de bestaande ongelijkheid in inkomen, bezit, macht en kennis’ (1989). Ook hier is de sociale mobiliteit kennelijk niet een prioriteit.