Lees maar

InTrouw van 7 april zei Grahame Lock over het taalonderwijs, dat het vrijwel uitsluitend was gericht op het leren gebruiken van taal. Op praktisch nut dus. Belangrijk maar eenzijdig. “Want taal heeft ook een esthetische, poëtische kwaliteit. Een kind dat die kant leert waarderen, wordt een rijker mens. Het bestuderen van een vergeten, zeventiende-eeuwse dichter is interessant en verrijkend”.
De kans dat dit gebeurt wordt in het hedendaagse onderwijs steeds kleiner omdat volgens Lock alles steeds meer eenzijdig wordt afgemeten aan het economische nut. En wat is in dit kader de waarde van het bestuderen van zeventiende-eeuwse poëzie?
Het rapport van de onderwijsraad “Onderwijs vormt”, constateert ook dat het met de culturele vorming in het Nederlandse onderwijs niet goed gaat.Als het verval zich verder voortzet, zal het lezen van oude literatuur in het onderwijs ook steeds moeilijker worden. Neem bij voorbeeld het volgende fragment

KLACHTE DER PRINCESSE VAN ORANJEN

Over ‘t oorloog voor ‘s- Hartogenbosch

Schoon prinsenoog, gewoon te flonkren
Met zuiver hemelvlam, kan ook
De grimmigheid u dan verdonkren
En smetten met een aardsen rook?
Wat tocht verleert die glinsterlichten
Hun zoeten zwier?
Om liever brand van Mars te stichten
Dan Venus’ vier?

Om de informatieve inhoud van deze tekst tot zich te nemen dient de leerling te weten: 1. Dit gedicht speelt in de tachtigjarige oorlog, 2. Frederik Hendrik, aan wie het gedicht is gericht was een telg uit het Huis van Oranje, waarvan de nazaten nu nog Nederland “regeren”, 3. ’’s-Hertogenbosch is de hoofdstad van de provincie Noord-Brabant 4.Mars en Venus waren Romeinse goden van resp. de oorlogsvoering en de liefde.
Overdreven? Ik vrees van niet. Zonder dit referentiekader aan kennis worden deze teksten voor leerlingen steeds vreemder en zal de motivatie om er überhaupt kennis van te nemen wegvloeien. De onderwijsraad constateert daarom terecht dat, wil er van culturele vorming in het onderwijs nog iets terecht komen, een stevige kennisbasis noodzakelijk is.

Awater

In De Groene van deze week bespreekt Robert Anker een uitgave van de Engelse vertaling van “het mooiste gedicht in de Nederlandse taal”, Awater van Martinus Nijhoff. Dit lange gedicht werd door Joseph Brodsky beschouwd als “one of the greatest works of poetry in this century”. Het zou dus kandidaat kunnen staan voor een uitgebreide behandeling in het literatuuronderwijs. Stel je het Engelse literatuuronderwijs voor zonder Hamlet van Shakespeare of The Waste Land van Eliot. Awater verdient binnen het Nederlandse literatuuronderwijs vergelijkbare status.Maar ik vrees dat allerlei onderwijskundigachtige figuren al gauw met argumenten aankomen als “te moeilijk”, “verouderd” ( het gedicht verscheen voor het eerst in 1934, een eeuwigheid geleden dus) of “staat te ver van de belevingswereld van de leerling af “. Kortom, daar gaan we weer. Ik ben van mening, dat degenen die zo redeneren zelf een sta-in-de-weg voor de culturele ontplooiing van de leerling, ondanks dat ze zelf beweren “van de leerling uit te gaan”.
Het samen met de leerlingen lezen van Awater kan niet alleen een groot genot zijn; het kan de leerlingen ook iets bijbrengen van de aard van de poëzie zelf.
Van Anker schrijft in De Groene dat Nijhoff “een poëzie voorstaat die zich afwendt van het persoonlijke en zich keert naar het bovenpersoonlijke – in de kern samengevat in Nijhoffs beroemde uitspraak……dat je een gedicht met woorden schrijft, niet met gedachten of gevoelens…De grootheid van het gedicht zit ‘m in de taal, niet in de gedachten, al zijn die ook interessant”.
Grof gezegd: het verschil tussen echte poëzie en “Candlelight, gedichten van luisteraars”.

Wat staat er?

Een gedicht is een creatie van taal. Waarom is het zo opgeschreven en niet anders? Daar kun je als docent didactisch op voortborduren en daarmee de leerlingen voor mooie teksten interesseren.
Ter illustratie, uit eigen ervaring, een fragment uit Awater, dat begint met de bekende regel: “Lees maar er staat niet wat er staat”. Dat gaat dan als volgt verder:

…………………………………… Er staat:
“O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen
waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid,
en nooit meer ga ik op mijn vrije dagen
met een bos bloemen naar het hospitaal,
maar breng de rozen naar de Kerkhoflaan…”
Dit staat er,………..

Tenminste, dat dacht ik. Maar er staat:

“O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen
waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid,
en niet meer ga ik op mijn vrije dagen
met een paar bloemen naar het hospitaal,
maar breng de rozen naar de Kerkhoflaan…”
Dit staat er,……….

In mijn hoofd zat dus een andere tekst. Nu kun je zeggen: wat maakt het uit,.Nijhoff “knoeide”, zelf ook met zijn gedichten door soms met irritant veel varianten te komen. In theorie zou het mogelijk kunnen zijn dat mijn “varianten”zelfs verbeteringen zijn. Maar in dit geval laat ik me toch graag door de dichter overtuigen:.1. Het vermijden van een retorisch tweede nooit door het sterkere “niet meer”, 2. Geen gemakkelijk allitererende “bos bloemen” en in plaats daarvan een mooi binnenrijm. Een paar bloemen is genoeg.