Wat weten leraren nou helemaal van hun vak?

Het ligt voor de hand dat leraren economie veel verstand hebben van economie, leraren Frans op voorbeeldige wijze de Franse taal beheersen, en leraren wiskunde wiskundig uitstekend uit de voeten kunnen.

Ook in BON-gelederen wordt vaak de mening gehoord dat vakkennis voor leraren van het hoogste belang is. Je dagelijkse goudmijn voor je hele onderwijsloopbaan. Op hoog niveau verworven, zodat je ruim ‘boven de stof staat’ die je dagelijks aan de leerlingen uitvent, en weet wat je nog zou kunnen (of moeten) bijleren.

Dan is het toch opmerkelijk dat er tot voor kort weinig geregeld was omtrent die vakkennis van leraren. De curricula en toetsen van de lerarenopleidingen worden traditioneel overgelaten aan de instellingen, of dat nu hbo- of universitaire lerarenopleidingen zijn. Dat kán leiden tot normvervaging of -verlaging, zeker als de studentenaantallen teruglopen en er sprake is van outputfinanciering.

Voor de universitaire eerstegraads opleidingen werkt(e) dat in het algemeen niet slecht. Of je nu wiskunde studeert in Groningen of in Amsterdam, de basis is wel ongeveer gelijk. Een stuk moeilijker wordt het als afgestudeerde politicologen eerstegraads leraar economie willen worden, of literatuurwetenschappers eerstegraads leraar Nederlands. Dan zijn er vakinhoudelijke tekorten, die aangevuld moeten worden. Dat gebeurt niet overal even degelijk.

Of er even weinig verschil is tussen de vakinhoudelijke curricula van de tweedegraads opleidingen, weet ik niet. Ik heb alleen ervaring met doorstromers van de hbo-tweedegraads opleidingen naar de eerstegraads opleidingen. En dat dan nog maar van één instelling. Ik constateer daar geregeld tekorten in de vakkennis, die mij ook in het tweedegraads gebied onwenselijk voorkomen.

Voor tweedegraads docenten Nederlands bijvoorbeeld weinig kennis van jeugdliteratuur, literatuurdidactiek of van grammatica en grammaticadidactiek. Dat is geen goede zaak. Overigens kom je dergelijke tekorten ook tegen bij kandidaten voor de universitaire eerstegraads opleiding.

Als vakkennis van leraren inderdaad zo belangrijk is als we geloven, dan is het goed als opleidingen daar de nodige waarborgen voor kunnen geven. Dat doen ze sinds kort ook, althans op papier: in de afgelopen jaren is er gewerkt aan de ‘kennisbases’ voor de diverse lerarenopleidingen, zowel voor de tweede graad als voor de eerste.

Voor de tweedegraads opleidingen zijn dat omvangrijke documenten met gedetailleerde specificaties van vakonderwerpen, gemengd met vakdidactiek. Voor de eerstegraads opleidingen volstaat de VSNU met relatief globale aanduidingen, zonder didactiek. Dat laatste is niet zo heel gek: het onderdeel vakdidactiek maakt een zeer bescheiden deel uit van de universitaire lerarenopleiding (slechts 4 studiepunten van de 300 of 360 studiepunten vakmaster + lerarenopleiding). Aan de vakinhoud kun je dus veel meer eisen stellen dan aan de didactiek.

Nu zijn er twee potentiële problemen gerezen. Ten eerste lijken er met de invoering van de bachelor-masterstructuur meer verschillen ontstaan tussen universitaire opleidingen. Op sommige universiteiten kun je een bachelor of master worden in een bepaald vak met niet meer dan 100 of 110 studiepunten in de basiskennis van dat vak (en de rest vrije of verplichte ‘bijvakken’ of wat exotischer keuzevakken), waar andere universiteiten 180 studiepunten binnen de basis van het vakgebied vereisen. En dan is ook niet zeker dat die studiepunten evenwichtig verdeeld zijn over de breedte van het vakgebied.

Het tweede probleem vormen de gloednieuwe bacheloropleidingen met ‘educatieve minor’, op grond waarvan universitaire studenten een ‘beperkte tweedegraads bevoegdheid’ krijgen (vmbo-gl en -tl en havo-vwo-onderbouw). Want voor die opleidingen, die volgens de staatssecretaris liefst erg populair worden, is vakinhoudelijk *niets* geregeld. De genoemde ‘kennisbases’ gelden voor de tweede- en de eerstegraads opleidingen, maar vooralsnog niet voor die ‘educatieve minors’. Dat is toch raar.

Temeer daar die ‘beperkte tweedegraads bevoegdheid’ helemaal niet zo bevoegd is: de studenten mogen alleen niet in BB en KB lesgeven, maar wel in vmbo-GL en -TL, havo en vwo. Ook het hoogste tweedegraads niveau dus.

Volgens een lijstje dat de staatssecretaris op 12 juni naar de Kamer stuurde, mag je bijvoorbeeld met een bachelor ‘Communicatiewetenschap’ direct bevoegd leraar maatschappijleer worden. Of met een bachelor ‘Muziekwetenschap’ bevoegd leraar muziek (terwijl daar ook andere kwaliteiten voor nodig zijn, die je bij Muziekwetenschap niet verwerft). Met een bachelor ‘Biomedische wetenschappen’ leraar biologie, maar dan heb je in je studie niets aan plantkunde gedaan! Een bachelor ‘Life science & Technology’ volstaat als vakopleiding voor leraren scheikunde – op papier althans.

Daar komt het bezwaar bij dat de ‘educatieve minor’ zelf, een module waarin de student leert lesgeven, ook nog eens 20 vakinhoudelijke punten afsnoept van de bacheloropleiding. Die duurt vakinhoudelijk dus nog maar zo’n 2,5 jaar.

De staatssecretaris heeft de Kamer al laten weten dat zij de lijst met universitaire opleidingen waar studenten zo’n ‘beperkte tweedegraads’ mee kunnen verdienen, in de toekomst kan uitbreiden. Bij een aanhoudend lerarentekort kunnen straks misschien ook politicologen leraar wiskunde worden, of sociologen leraar Nederlands. Moet er dan nog inhoudelijk worden bijgestudeerd? Of wordt dat dan weer ‘de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen’? Zoals naar ik verwacht het CDA gaat bepleiten?

Ik vind het voor de hand liggen dat de kennisbases die voor de tweedegraads hbo-opleidingen gelden, ook gaan gelden voor de tweedegraads opleidingen die de educatieve minores in feite zijn. Maar daarover wordt geen geluid gehoord. Ik vermoed dat OCW het de VSNU niet moeilijk wil maken.

Afgelopen vrijdag vergaderde de Vaste Kamercommissie van Onderwijs over de wetgeving m.b.t. deze nieuwe lerarenopleiding. De vergadering is besloten. Verslagen van commissievergaderingen zijn niet openbaar. Toch ben ik ongemeen nieuwsgierig naar wat er is gewisseld over de garantie op de vakinhoudelijke opleiding van die ‘educatieve minors’. Net nu de vakkennis van de leraar weer meer ‘in the picture’ is. Ook de Raad van State heeft daarover zijn zorg uitgesproken. Lees hun advies hier.

3 Reacties

  1. Ik neem in deze post nog
    Ik neem in deze post nog geen stelling in.
    Wel wil ik er even naar verwijzen dat dit in Vlaanderen reeds lang het geval is.
    Voorbeeldje: een afgestudeerd arts mag, na het voltooien van een postacademische lerarenopleiding (nl.wikipedia.org/wiki/Aggregaat_(onderwijs)), les geven in de vakken fysica, chemie en biologie (officiële bevoegdheid).
    Ik heb op het internet eens een lijst gezien waarop exact wordt vermeld met welke opleiding je welke vakken op welk niveau mag geven. Ik zal proberen om dit document te vinden maar zoeken jullie ook even mee?
    Met 5 minuten googelen heb ik nog niet het juiste document gevonden. Wellicht is deze informatie op deze website te vinden: www.ond.vlaanderen.be
    De scholen hebben de vrijheid om zich niet aan deze lijst te houden, zo kunnen ze bijvoorbeeld iemand die LO heeft gestudeerd (op universitair niveau uiteraard) wiskunde laten geven aan de onderbouw (ik ken iemand die als recent afgestudeerde LO-er dit deed!).

    Ook in Vlaanderen heeft het vak leraar overigens niet al te veel status. Zou er een verband zijn tussen het massaliseren van het onderwijs, de (mede?) hierdoor gedaalde salarissen en de status? Zonder andere factoren uit te sluiten.

  2. Vakkennis
    Couzijn, je brengt een belangrijk probleem naar voren.
    Toen ik nog vakdidacticus was aan de VU heb ik met mijn collega steeds stevig vastgehouden aan die vakinhoudelijke basis. Studenten Communicatiewetenschappen kregen nog een uitgebreid aanvullingsprogramma voor de kiezen als ze bij ons wilden instromen.
    Maar verschillende universitaire opleidingen sjoemelden al voor de eeuwwisseling met de eisen en we zagen diverse studenten verdwijnen naar die gemakkelijke concurrenten. De gestage concentratie in faculteitoverstijgende instituten heeft vervolgens de kwaliteit nog verder ondermijnd, want daar was alleen oog voor onderwijskundige “competenties”. Een voormalige student van mij die onlangs vakdidacticus werd aan een andere universiteit bevestigde mij nog vorige week dat de omstandigheden er niet beter op geworden zijn.
    Misschien moeten we de Raad van State rechtsstreeks benaderen. De link hierboven werkt niet, ik moest inloggen en dat kan niet als buitenstaander.

    • Herkenbaar (en twee nieuwe links)
      Hier is een betere link naar het commentaar van de Raad van State inzake de vakinhoudelijke kennis van de ‘educatieve minors’:

      ikregeer.nl/document/KST139381

      Ik herken je klacht over de verschillen in ‘strengheid’ waarmee universiteiten kandidaten met deficiënties toelaten.

      Wel maak ik bezwaar tegen je algemene voorstelling dat ‘de gestage concentratie in faculteitoverstijgende instituten de kwaliteit heeft ondermijnd, want daar was alleen oog voor onderwijskundige “competenties”.”

      Bij mijn faculteitsoverstijgende instituut (van de UvA) hebben onderwijskundigen namelijk niets te maken met de vakinhoudelijke toelating. Die wordt aan de vakdidactici overgelaten, en hun kritisch oordeel wordt steevast gevolgd. Zo hoort dat ook, vind ik. En die vakdidactici leggen bij het vaststellen van deficiënties echt geen competentienormen aan, hoor. Zulke zij-instromers moeten van mij gewoon tentamen Middeleeuwen doen, of Argumentatieleer, of Taalkundige analyse.

      Het prettige van de VSNU-afspraak (zie hier) is dat er nu tenminste iets van een norm *is*, hoe globaal ook. Tot 2002 bestond die niet eens, en moest elke vakdidacticus z’n eigen normen aanleggen voor welke basiskennis ‘echt nodig’ was en welke ‘gewenst’.

      De centralisatie van de lerarenopleidingen heeft trouwens z’n beste tijd gehad. Zowel bij UvA als UU – in visitaties altijd de paradepaardjes onder de ulo’s – ‘dalen de ulo’s weer in’ in de faculteiten. Maar bij de faculteiten zijn lang niet altijd mensen te vinden met serieus verstand van voortgezet onderwijs, didactiek van het schoolvak en opleiding tot eerste- of tweedegraads leraar. Een riskante overgang dus.

Reacties zijn gesloten.