Voorgoed voorbij

JCTraasv2.jpg

In autoritair geregeerde landen komt het wel voor dat de geschiedschrijving wordt aangepast aan veranderde omstandigheden of inzichten.

Een bekend voorbeeld is dat op oude groepsfoto’s de portretten van in ongenade gevallen of maar liever vergeten figuren worden ‘gewist’, het lijkt of ze er nooit geweest zijn.

Zo is het ongeveer met het themanummer van Socialisme & Democratie ( juni 2013) dat handelt over ‘Ongelijkheid in Nederland’. Paul de Beer schrijft over ‘Nieuwe ongelijkheid in een ‘winner take all’ samenleving.’Mark Elchardus schrijft over ‘Ongelijkheid in de kenniseconomie’ en Paul de Beer en Adriaan van Veldhuizen ronden af met een derde artikel ‘Tussen gelijkheid en gelijkwaardigheid’.

Het opvallende nu, voor iemand die al wat langer meeloopt in de onderwijswereld, is dat de grote namen van de sociaal-democratische onderwijshervormers in deze essays nergens worden genoemd. De kampioenen van weleer, bijna allemaal nog in leven, onder anderen van Kemenade, Leune, Wallage, Ritzen, Netelenbos – het is of ze er niet geweest zijn.

Zou er dan in al die geschriften van de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw – dan nooit iets zinnigs gezegd zijn? En als dat zo is, wat betekent dat dan voor de waarde van onderwijssociologie en onderwijskunde?

 

Maar goed, ik moet niet afdwalen. Het tweede punt dat me erg opvalt is dat in de bijdragen van de Beer c.s. ‘het onderwijs’ of het onderwijsniveau wel veelvuldig genoemd wordt maar dan vooral als demarcatielijn voor nieuwe ‘onderwijsstanden’. Daarmee wordt bedoeld dat ‘onderwijs nu waarschijnlijk de belangrijkste bron van ongelijkheden, sociale afstand en cultuurverschillen is’.

Dat is wel een verschil met wat decennia lang over onderwijs gezegd is: het onderwijs zou een middel zijn om ‘gelijke kansen’ te creëren, een hefboom voor de emancipatie van achtergebleven groepen, het zou de opwaartse sociale mobiliteit vergroten, enz.

Maar in de essays die ik nu gelezen heb in S&D wordt het onderwijssysteem als zodanig niet ter discussie gesteld maar als een vaststaand gegeven beschouwd, een soort sorteermachine voor een nieuwe ‘diploma-democratie’.

Paul de Beer schrijft: ‘iemand die met een lage opleiding de arbeidsmarkt betreedt, heeft nog maar weinig kans op een opwaartse carrière die perspectief biedt op een hogere positie op de arbeidsmarkt. En wie als kind van laagopgeleide ouders wordt geboren, heeft een grote kans om ook zelf relatief laagopgeleid te blijven. Ook wie een hogere opleiding voltooit dan zijn of haar ouders, zal veelal, doordat het hele opleidingsniveau stijgt, toch geen hogere sport op de maatschappelijke ladder weten te bereiken. Maatschappelijke achterstand krijgt daarmee weer steeds meer een erfelijk karakter.’

Interessante, maar ook wel aanvechtbare uitspraken waar ik een volgende keer graag nog eens op terug kom.

 

J.C. Traas

 

3 Reacties

  1. “Ongelijkheid in de

    "Ongelijkheid in de kenniseconomie" is ondertussen achterhaald.

    Eén van de examendieven noemde als motief voor zijn daad het verhogen van het onderwijsniveau. Dat lukt uitstekend met gedevalueerde exameneisen en volledige openheid van examenvragen.

  2. Mij valt (in deze kolom) op

    Mij valt (in deze kolom) op dat de factor erfelijkheid in het besproken themanummer waarschijnlijk volledig buiten beschouwing gelaten is. Mogelijk staan de auteurs nog met één been in het Communisme van Stalin en Lyssenko. Maar het uit ideologische verblinding weglaten van deze factor in een beschouwing over sociale mobiliteit diskwalificeert hun beschouwing in de ogen van mensen met een ruimere blik. Intelligentie is in ruime mate erfelijk. Er bestaat een positieve relatie tussen het denkniveau dat hoort bij het beroep dat iemand uitoefent, zijn inkomen, zijn opleiding en zijn intelligentie. Omdat intelligentie (statistisch gezien) erfelijk is zullen bij gelijke onderwijskansen kinderen van hoogopgeleide ouders en van ouders die een hooggekwalificeerd beroep uitoefenen het op school gemiddeld beter doen en het sociaal verder brengen dan de kinderen van de overige ouders.

  3. Sommigen leren gemakkelijker

    Sommigen leren gemakkelijker dan anderen.

    Sommigen onthouden in een kort moment meer verbanden dan anderen.

    Sommigen hebben betere geheugens dan anderen.

    Sommigen kunnen meer relaties in een oogwenk overzien dan anderen.

    Sommigen hebben duidelijk meer aanleg voor een vak dan anderen.

    Lange tijd was het vloeken in de kerk als je dit hardop zei.

    Nochtans was het de werkelijkheid die elke leraar dagelijks meemaakte.

    Die werkelijkheid mocht echter niet bestaan.

    Vanwege een ideaal.

    Een ideaal dat zei dat alle kennis eerlijk verdeeld moest worden.

    Een belachelijk ideaal , want alle werkelijkheid volledig negerend.

Reacties zijn gesloten.