Het Voorstel van Leo Prick

Het voorstel van Leo Prick aan BON om de macht en de financiële last van de van “de schil” van schoolbesturen, managers en adviesbureaux in het onderwijs te breken resp. te laten vervluchtigen door te strijden voor een ingrijpende versoepeling van de voorwaarden om nieuwe door de overheid gesubsidieerde scholen te stichten moet m.i. door ons bestuur zorgvuldig gewogen worden op politieke haalbaarheid en instrumentele bruikbaarheid. Indien deze weg naar kleine zelfstandige scholen een grotere kans op een snelle realisatie maakt dan het splitsen van grote scholen en het delegeren van bestuursmacht naar de daarbij ontstane kleine scholen moet het bestuur daar met volle kracht op inzetten.
Een ander deel van de bestuursmacht, de salariëring van de leraren, zou weer terecht moeten komen bij de overheid. Voor de rest van die macht, ingezet op kwaliteitscontrole wil het BON-bestuur een tweestromen-beleid voeren. Eén stroom wordt bevaren door de inspectie die moet nagaan of er goed onderwijs gegeven wordt. De andere door statistici die het resultaat van het onderwijs proberen vast te stellen. Een moeilijke opgave omdat het gaat om de door de scholen toegevoegde waarde en voorkomen moet worden dat scholen hun slechte prestaties proberen te verdoezelen door een selectief toelatingsbeleid.
De kwaliteit van de uitvoer en meestal ook van de invoer kan het eenvoudigste bepaald worden door centrale landelijke examens. Bij het secundair onderwijs hebben we al de CITO-toets als toelatingsexamen en vaak het Centraal Schriftelijk Eindexamen als ontslagexamen. Eerstgenoemde is lang niet voldoende en de eindexamenresultaten mogen dan natuurlijk niet vertroebeld worden door schoolexamens.
Een goede controle op de toegevoegde waarde zou duur zijn. Maar daartegenover kunnen aanzienlijke besparende voordelen staan:
Om te beginnen hoeven er nauwelijks nog onderwijsinspecteurs te zijn. Als elke school alleen maar gesubsidieerd wordt op grond van het aantal leerlingen en het schooltype kan eerlijk het de prijs-prestatie-ratio vergeleken worden en kunnen voor die ratio minimale waarden vastgelegd worden.
De scholen krijgen dan een enorme vrijheid voor de inrichting van hun onderwijs en voor de ouders maar ook de docenten ontstaat meer keuzemogelijkheid.
Door de strenge controle op de toegevoegde waarde, namelijk het meten van de toename van kennis en inzicht op adaequaat niveau bij de leerlingen, zijn scholen wel gedwongen om goede en dus dure hoogopgeleide leraren in dienst te nemen. Er zal meer geld naar de werkvloer gaan en weinig geld overblijven voor de overkoepelende kleilaag. Zo kan het overheidsgeld optimaal gebruikt worden.
Het lerarenberoep kan hierdoor weer interessant worden. De directies hebben er geen enkel belang bij om zich te bemoeien met de manier van lesgeven van docenten die goede resultaten behalen. Ze zullen hen dus ook niet verplichten om bijscholingscursussen te volgen waarvan die docenten zelf het nut niet inzien.
Het voorstel van Prick, zoals het hierboven door mij uitgewerkt is, maakt natuurlijk alleen maar kans als de belangrijkste taak van het onderwijs weer het overdragen van kennis en inzicht wordt. Verder moet het om goed meetbare kennis en inzicht gaan. Het competentiegerichte Onderwijs, waarmee scholen gemakkelijk een erbarmelijke kwaliteit kunnen verhullen is dat niet. Verder moeten onverbeterlijke verstoorders van de les definitief van school verwijderd te kunnen worden. Scholen zullen bevrijd moeten worden van de last van “Weer Samen naar School´ en “gepast onderwijs”. Maar dat zou bij elke poging om het onderwijs te verbeteren het geval moeten zijn. Bij de controlemethode die berust op het meten van toegevoegde waarde moet er goed op gelet worden dat scholengemeenschappen niet, zoals nu soms het geval is, de resultaten kunnen opkrikken door leerlingen over wier prestaties getwijfeld wordt systematisch naar een lager niveau te verwijzen.

Er zullen waarschijnlijk wel contacten tussen BON en een aantal politieke partijen plaats vinden waarin gesproken wordt over de inhoud van het onderwijsprogramma van de betreffende partijen. Ik hoop dan dat het boven geschetste onderwijsplan daarbij ter sprake zal komen.

Seger Weehuizen

8 Reacties

  1. Katholieke scholen…
    Vroeger waren de katholieke scholen erg goed en, bijna voor de hand liggend, beter dan het openbaar onderwijs.
    Dat had een lange voorgeschiedenis. Dat er nu ook wat excessen boven water komen, doet daar niet aan af.
    Toch lijkt me de tijd zodanig veranderd, de samenleving, inclusief bestuurders, zodanig volwassen geworden, en het land zodanig klein, dat het niet moeilijk moet zijn het openbaar onderwijs in positieve zin aan te passen.
    Ik zou echt niet terugwillen naar kleine BON-scholen, ondanks een enkel grapje dat ik er wel eens over maak.
    Ieder weldenkend mens zal het er toch over eens zijn dat de standpunten van BON en van de oudere ontevreden leerkrachten, zoals Trouw ons beschrijft, toch niet zo onzinnig zijn.
    En anders komt er na dit diepe dal vanzelf wel weer een nieuwe opleving.

    • Wat noem jij klein?
      Wat noem

      Wat noem jij klein?
      Wat noem jij groot?

      We moeten ons niet blindstaren op de grootte alleen, wel is het belangrijk dat de ouders en leerlingen overal kunnen kiezen tussen meerdere scholen die allemaal onder een verschillend bestuur vallen die totaal onafhankelijk van elkaar opereren, zodoende zullen scholen zich van elkaar onderscheiden en zullen ze onder druk van die concurrentie beter gaan presteren, dit uiteraard onder de voorwaarde dat het niveau wordt gehandhaafd zodat er niet geconcurreerd wordt op hoe gemakkelijk een leerling zijn diploma haalt. Gelukkig willen veel ouders ook niet dat de leerling zijn diploma cadeau krijgt want dan komt hun oogappeltje weer in de problemen in het hoger onderwijs.

      Verder is het m.i. zeer belangrijk dat de leerlingen en de leraren elkaar kennen. Ook binnen een grotere school kan je kleineren eenheden creëren, door verschillende gebouwen te gebruiken, verschillende ruimtes binnen gebouwen van elkaar te scheiden (hoeft daarom nog niet fysiek te gebeuren) en niet alle leerlingen tegelijk pauze te geven.

    • Begrijpen wij elkaar wel?
      Het gaat er ook om hoe je die schadelijke en dure kaste van van verblijf op de werkvloer vrijgestelden, namelijk de managers, de leden van de hoofddirectie en de medewerkers van adviesbureaux het beste kunt laten verdwijnen.
      Eén manier is defuseren, meer macht aan de werkvloer geven en geoormerkte subsidiebestanddelen invoeren. De top van een kleine organisatie verdient immers minder, als de mensen op werkvloer meer invloed en verantwoordelijkheden krijgen hoort daar een beter salaris bij en dat moet van de top van de pyramide komen en door te oormerken kan de staat in die richting sturen.
      De andere manier is concurrentie op outputkwaliteit in te voeren. Voor het schoolbedrijf betekent dat goede dus dure leerkrachten aanstellen en zorgen dat die optimaal kunnen functioneren. De mensen uit de kaste-schil zullen in de perceptie van BON merendeels overbodig worden dus hoeft en kan daar nog maar weinig geld naar toe.
      seger Weehuizen

      • Ben ik het natuurlijk…
        …volledig mee eens, Seger.
        Ook met de kleine scholen van Bart.
        Maar het idee van aparte BON-scholen is volgens mij een illusie.

          • uitvoerbaar idee?
            Misschien betekent “mogelijk” wel meer dan dat men het zich kan voorstellen. het bestuur van BON heeft nu zo veel goede contacten met belangrijke mensen in het onderwijsveld dat een verzoek van BON om te gaan vliegenieren (een pilot project starten) te starten best wel eens ingewilligd zou kunnen worden. De beperkte taak die de huidige regering van hare majesteit gekregen heeft sluit, denk ik, geen kleine experimenten uit.
            Zullen we het bestuur vragen om zijn voelhorens uit te steken?
            Seger Weehuizen

Reacties zijn gesloten.