Tekort beta-studenten

Tekort aan beta-studenten een sprookje?

Zojuist de discussie over het al of niet bestaan van een tekort aan beta-studenten doorgewerkt. Zonder aan alle commentaren recht te kunnen doen komen er bij mij wel een paar gedachten op.

In de eerste plaats is zonder nadere precisering het spreken over de behoefte aan beta-studenten zinloos.

Zoals de vakken latijn en grieks op een gymnasium de geest kunnen trainen voor talen- (en filosofie-) studies in het algemeen, zo geven vakken als (echte) wiskunde, natuurkunde en scheikunde in het voortgezet onderwijs een training in rationeel denken, nodig voor het volgen van hoger onderwijs in wiskunde, natuurkunde en scheikunde.

Aan een op het vliegtuigontwerp gerichte studie is thans in Nederland (helaas) weinig behoefte. Een toepassing op het vliegtuigontwerp van een pittige vorm van de natuurwetenschappelijke basisvakken in de eindstudie van een ingenieurs training kan echter nog zeer zinvol zijn voor het aanwakkeren van de creativiteit in het technische ontwerpproces, al zijn daar natuurlijk ook legio andere onderwerpen voor geschikt. Voorwaarde is wel dat er studie begeleiding beschikbaar is door een inspirerende docent, aangesteld voor zijn opmerkelijke eigen prestaties.

De ingenieurstitel wordt tegenwoordig ook toegekend aan afstudeerders van Technische Universiteiten, die niet met het echte ingenieurswerk kennis hebben gemaakt. Deze ingenieurs zullen ons niet behoeden voor stroomstoringen, chaotische toestanden bij het treinverkeer of lekkende tunnels. Bovendien staan de ingenieursstudies meer dan ooit onder de druk van praktijkmensen, die een degelijke theoretische, natuurwetenschappelijke basis al gauw te afschrikwekkend vinden, hoewel technische vernieuwingen er niet zonder kunnen. Maar alleen al voor een deskundig beheer van de thans alles beheersende techniek in onze maatschappij zijn ingenieurs met een goede natuurwetenschappelijke kennis in voldoende aantallen onmisbaar.

Vernieuwende ingenieurs worden van oudsher door overheid en bedrijven onderbetaald, in verhouding tot de impact, die ze met hun werk op het bedrijfsresultaat hebben. De oorzaak hiervan ligt eenvoudig in de omstandigheid, dat de salarisbepaling doorgaans niet in handen is van functionarissen met enig technisch inzicht. Daar ze van hun salaris doorgaans wel redelijk konden leven (veel tijd voor onnodige uitgaven hadden ze door het opgaan in hun werk toch niet) hebben de ingenieurs zich over deze onderschatting van hun werk nooit erg druk gemaakt, zolang ze dat werk maar konden voortzetten. Of daarvoor in Nederland mogelijkheden blijven bestaan is twijfelachtig bij de z.g. ‘out-sourcing’ op grote schaal die plaats vindt door de bestuurders, die in de bedrijven de geldstromen beheersen.

Als van een docent in het voortgezet onderwijs wordt gevraagd het vak, dat hij doceert, levenslang (tenminste tot zijn pensioengerechtigde leeftijd) te blijven bestuderen en bij te houden, dan vrees ik dat er wel degelijk sprake zal zijn van een groot tekort, en waarschijnlijk niet alleen in de vakken wiskunde, natuurkunde en scheikunde. Toch zijn het zulke docenten, die er voor moeten zorgen dat er in Nederland een wetenschapsbeoefening van niveau, in het bijzonder in die laatste, ‘moeilijke’ vakken, zal blijven bestaan.

3 Reacties

  1. Beta vakken
    U heeft gelijk dat vakken als wiskunde en natuurkunde in het voortgezet onderwijs een training zijn in rationeel denken.
    Het probleem is juist dat deze vakken tegenwoordig steeds minder een training zijn in rationeel denken.
    Men blijft maar stellen dat er een tekort is aan hoogopgeleide beta’s en men kiest als oplossing o.a. voor
    het gemakkelijker en aantrekkelijker maken van de beta-vakken. Zo gaat men in 2007 flink snijden in wiskunde en natuurkunde in de vernieuwde beta-profielen.
    De moderne wiskunde leerboeken bevatten nauwelijks meer bewijzen, de bewijzen die er al in staan zijn vaak rommelig en niet full-proof, in de opgaven moet men zich door heel wat verhalen worstelen die op zich niets met wiskunde te maken hebben, die alleen maar afleiden en die blijkbaar als bedoeling hebben om de leerlingen van het abstracte af te houden, definities zijn soms niet exact (d.w.z. het klopt niet zoals het er staat).
    Natuurkunde bevat inmiddels veel practicum en wordt steeds vaker ondergebracht in de andere natuurwetenschappelijke vakken; dit gaat ten koste van theoretisch/wiskundige diepgang en logisch redeneren.

    • Practicum in natuurkunde
      Wat is ‘veel practicum’?

      Mijn lessen betreffen denk ik voor 85 tot 90 procent theorie, maar wel gelardeerd met demonstratieproeven.

      Natuurkunde zonder practische component is niet representatief voor het vak.

      Bij het kiezen van de balans tussen theorie en practicum spelen zo veel dingen een rol (is de proef nuttig / heb ik überhaupt iets voorhanden / hoe lang achter elkaar hebben ze al theorielessen gehad / op welk terrein leren ze er iets van / en nog veel meer) dat het mij onmogelijk lijkt om aan te geven hoe je die balans moet leggen. Je vaart dan uiteindelijk gewoon op je intuïtie.

      • Practicum natuurkunde
        Ik heb hier misschien gegeneraliseerd. Ik ben nog steeds niet als docent actief, U weet wel schreeuwend tekort aan natuurkundeleraren (ik vraag me alleen af waar?).

        Tijdens didactiek natuurkunde werd uitgebreid ‘PLON’ behandeld, een alternatief natuurkunde-programma waar practicum op de eerste plaats stond; ieder onderwerp begon met practicum, daarna volgde theorie (80 % practicum, 20 % theorie).

        Ik had een sollicitatiegesprek op een Montessori SG, waar me verteld werd dat in de onderbouw het natuurkunde-programma vooral uit practicum bestond.

        Met bijles natuurkunde vertelde een leerlinge mij dat de natuurkunde-leraar niet veel uitlegde en ook niet altijd aanwezig was, het was vooral de toa die de les verzorgde.

Reacties zijn gesloten.