‘Dan ga je toch fuseren?’

Hoe de beste vakschool van Nederland wil groeien

Dick Harms, directeur van de Leidse instrumentmakers School (LiS)

Dick Harms, directeur van de Leidse instrumentmakers School (LiS)

door Fenna Vergeer

We zitten in de lerarenkamer van de Leidse instrumentmakers School. Fenna Vergeer, bestuurslid van BON, spreekt met Dick Harms, voormalig marconist bij de koopvaardij, nu het hoofd van de door de Keuzegids tot beste vakschool van Nederland uitgeroepen Leidse instrumentmakers School (LiS). Het interview vindt plaats na de ochtendpauze. De directeur wil tijdens de pauze in de docentenkamer zijn. “Het is een sociaal moment dat je niet mag missen, anders ontstaat er een kloof tussen de leraren in de lerarenkamer, dat is toch iets van de vorige eeuw?”

DH: “Koffiepauze en lunch, daar zit ik bij. We hebben een MR niet verplicht want we zijn te klein – bestaande uit drie mensen die ik ook op allerlei andere momenten tegenkom. De meeste waarde
gaat uit van de plenaire docentenvergadering. Dat doe ik eens in de maand. Dan bespreek ik beleidsmatige dingen, plannen, procedures, verbeteringen, etc. Dan hoor ik wel wat ze ervan vinden. Daar zijn we nu al een tijdje mee bezig, heel positief. In feite is dat beter dan een MR want die moet dan weer met het personeel gaan praten. De lijnen zijn hier zo kort, we doen het gewoon in een keer, plenair.”

“Daarnaast hebben we een studentenraad, dat is verplicht. Daar praten we mee, over de sfeer op school. De LiS had tot voor kort 
200 leerlingen, waarvan 50-60 eerstejaars. Dit jaar zijn het er 94. Dat betekent aanpassingen aan het gebouw, drie nieuwe machines en het splitsen van klassen.”

FV: Hoe vangt de LiS de groei op in de personele sfeer?

DH: “Ik zal een druppeltje van onze toverdrank laten zien. Docenten die een praktijkwerkplaats onder hun hoede hebben, geven ook theorielessen. Zo staan ze met één been in de praktijk en één been in de theorie. Die docent staat voor de klas te vertellen over bijvoorbeeld. constructieleer, vaktechnische kennis etc. Die zegt, ‘dit en dat heb ik in de werkplaats gezien’. Het is geen theoreticus die voor de klas staat, het is iemand die ook zelf met die machines kan werken, die weet waar hij het over heeft.
Ik heb om meer groepen te kunnen bedienen aan deze docenten
in plaats van de 50-50 verdeling praktijk en theorie, 25-75 gegeven, dus 1⁄4 in de werkplaats en 3⁄4 voor de klas. Maar dat houdt wel een keer op, de rek is er nu uit. In de werkplaats ben ik vooral bezig met TOA’s (Technisch Onderwijs Assistent), want die leerling/-gezel verhouding is wat het beste werkt in de praktijk.”

“Wij hebben het CIV (Centrum voor Innovatief Vakmanschap) in huis gehaald. We doen hier contractwerk. Het is de oude meester-/ gezel/-leerling verhouding. De gezel is in dit geval de TOA, die werkt onder een docent. De TOA voert de klus uit en de leerlingen kijken toe, doen het na en helpen mee. Uiteindelijk gaan ze het ook zelf doen. Zeker in de tweede helft van hun derde jaar, als ze klaar zijn met hun stage, heb je een aantal mensen in huis dat wat kan. Het mes snijdt aan twee kanten: ze zijn zich verder aan het bekwamen in het beroep en ze maken dingen waar de school geld voor krijgt en dat alles binnen het CIV. Voorheen heette dat leerbedrijf, met medewerking van bedrijven die zich ‘vrienden van de LiS’ noemen.”

FV: Waar komen de TOA’s vandaan?

“Dat is allemaal eigen kweek. Dat zijn studenten die klaar zijn met hun opleiding en hier nog een paar jaar willen werken. Dat leidt wel eens tot ‘boze’ werkgevers aan de telefoon ‘Wat doe je nou, je houdt ze zelf!’. Zo heb ik er een die heeft na havo de versnelde LiS-opleiding gedaan heeft en daarna via propedeuse-hbo naar de TU-Delft ging. Na een jaar met goede cijfers, zei hij, dat het hem allemaal te theoretisch was en vroeg of hij hier niet kon beginnen als TOA.”

FV: Hoe zit het met de bevoegdheid van de leraren?

“Ik heb geen onbevoegde docenten. Ik
 heb wel TOA’s maar die werken onder een bevoegde docent. Ik heb ook instructeurs met een instructeursbevoegdheid voor de werkplaats. Ik heb veel geïnvesteerd in jonge krachten, allemaal tweedegraads. Vakbevoegdheid is derdegraads, dat is een eenjarige opleiding en dan ben je instructeur. De hogeschool Utrecht bijvoorbeeld heeft een goede opleiding.”

“Veel docenten gaan op bijscholing om
 een tweedegraads bevoegdheid te halen. Er zijn lerarenopleidingen waar dat beter gaat dan bij andere, ik wil geen namen noemen. Daar leren ze voornamelijk didactische werkvormen. Vroeger was het onmogelijk dat een docent hier reflectie op zijn lessen zou kunnen geven. Nu vraagt de docent aan de leerlingen wat hij goed doet en wat niet? “Vakkennis staat buiten kijf, maar het kan zo zijn, dat iemand heel veel weet, maar het absoluut niet over weet te brengen. Hij kan geweldige dingen maken, maar zijn bord vol met aantekeningen snapt niemand. Dus ook het overbrengen van kennis op een moderne manier met beeldmateriaal en PowerPoint moet geleerd worden.”

FV: Hoe zit het met competentiegericht onderwijs?Leidse instrumentmakers School

“Zal ik eens wat verklappen… dat hebben we hier niet doorgevoerd. De inspecteur heeft alles hier bekeken en vindt, dat wij het met ons frontale, klassikale onderwijs heel goed doen. De leerlingen zijn er tevreden over.”

“De meeste eerstejaars hebben vmbo-t. Met ‘kader’ hebben we een aantal negatieve ervaringen, je ziet ze vastlopen op de theorie. ‘Gemengd’ kom ik maar zelden tegen. Een enkele keer zie ik leerlingen met ‘kader’ en wiskunde, scheikunde en natuurkunde op vmbo-t niveau. Die hebben het theoretische niveau en kunnen al een beetje frezen en draaien.”

“Als je opleidingen binnen het kwalificatiedossier aanbiedt, dan moet je inschrijven op het hoogste niveau, dat is bij ons niveau-4. Als
de leerlingen nu besluiten na drie jaar weg te gaan, dan zijn ze ‘instrumentmaker’, maar ze tellen toch als ‘uitval’. De enkeling die op niveau-2 uitstroomt, krijgt een diploma, maar telt ook als ‘uitval’. Dat drukt op het instellingsrendement. Ik vind dat niet eerlijk want wij begeleiden alle vroegtijdige uitstromers naar vervolgopleidingen buiten de school of werk. Maar dat telt niet. Een ROC heeft minder last van een negatief instellingsrendement. Uitvallers bij de bakkersopleidingen kunnen binnen het ROC naar een andere opleiding en tellen dan niet als uitval. Dat is het ‘papieren’ probleem van een kleine school.”

FV: Doen jullie aan selectie bij de poort?

“Ik vind het jammer, dat ik leerlingen aan de poort moet weigeren, ik zou ze graag toelaten. Ik wil twee keer zo groot worden, dat is de limiet, anders zou de cultuur hier te veel veranderen. Ik heb dus een groter gebouw nodig, tweemaal zoveel machines. Dat geldt ook voor het personeel. Ik heb dat begroot op 8 à 9 miljoen euro. Als we daar met partijen over praten, bijv. met het techniekpact, komen we uiteindelijk bij een beleidsmedewerker op het ministerie, die zegt: ‘Je moet gewoon naar een bank!’. Ik zeg dan, we hebben 2,2 miljoen budget per jaar. Daarvan gaat 80 tot 90 procent naar het personeel, de rest naar de machines. Ik ben al blij als ik mijn jaarrekening op nul weet te houden. Want met de Tmin2-regeling krijg je het geld pas na 2 jaar. Leuk als je krimpt, maar niet als je groeit. En dan moet ik een hypotheek afsluiten van 10 miljoen? De bank zegt dan dat ik lekker verder moet dromen.”

FV: Het valt mij op dat u nog een zelfstandige school bent.

“Mijn collega’s bij de MBO-Raad roepen dat ik moet fuseren. Wat een flauwekul, nou dan zit ik daar niet in een gezelschap waar ik zaken mee kan doen.”
“Het geld van het CIV mag ik daarvoor niet gebruiken, wel voor mensen en machines. Fantastisch natuurlijk, maar het vergroot mijn probleem. We krijgen steeds meer toestroom, maar een gebouw neerzetten? Ik heb wel begrip voor de angst voor megalomane bouwplannen, maar wij willen dezelfde formule als nu, maar dan maal twee. Daar zijn we continue mee bezig om dat voor het voetlicht te brengen.”

“Een ander voorbeeld. Ik zat bij de carrouselbijeenkomsten met minister Van Bijsterveldt over het plan Focus op Vakmanschap. Dat vind ik een goed plan! Op ons lijf geschreven. Zat ik daar met vijf collega-bestuurders van grote roc’s. Ik nam als eerste het woord en zei dat ik er erg blij mee was. En mijn collega’s zeiden: ‘Die is ook gek, zeg.’”

“Ik ben er echter blij mee. Naar 1000 contacturen in het eerste jaar? Ik heb er 1200, dan krijg ik er waarschijnlijk eindelijk eens een keer voor betaald. Alle andere zaken in dat plan doen we al heel lang. Alleen met het verkorten van de opleidingen naar drie jaar ben ik niet zo blij. Je kunt dat vakniveau niet in drie jaar opbouwen.”

“Dan zie ik dat sommige collega-bestuurders met heel andere dingen bezig zijn. Wij
kijken echt naar de onderwijsinhoud op de werkvloer. Zij kijken naar de centjes, wat is belangrijk voor het aanzien, voor het gebouw, hoe komen we goed voor de dag richting politiek.”

FV: In het beroepsonderwijs valt vaak de term windowdressing. Hoe is dat bij u?

“Windowdressing is een te groot woord. Wij hebben wel eens problemen gehad met de beoordeling door de inspectie van onze tentamens. Die waren praktisch gezien heel sterk, maar in theoretisch opzicht, in de verantwoording op papier, niet sterk genoeg. Wij zijn zo eerlijk dat wij de echte tentamens laten zien die wij afnemen. Ik weet zeker dat er scholen zijn die zeggen kijk eens, hier zijn onze tentamens. Maar ondertussen nemen ze makkelijkere tentamens af.”

“Wat ik dus heel goed vind, is dat de inspectie tegenwoordig steekproefsgewijs het dossier van de student wil zien en de tentamens die werkelijk zijn afgenomen. Daarmee voorkom je dat je verweten kan worden, dat je aan windowdressing doet.”

FV: Kan een ROC een verzameling goede vakscholen zijn?

“Met de manier waarop wij hier budgetteren, gaat dat niet lukken; de allocatie van middelen zoals dat plaatsvindt op een groot ROC. Daar kunnen wij niet mee uit de voeten. Als wij machines of middelen nodig hebben, dan gaan wij bedelen, publiek –private samenwerking zoeken. Dat is niet de common sense op een ROC. Die doet het van de lumpsum. Er is ook iemand van onze Raad van Toezicht die zegt dat het uit de lumpsum moet, maar dat kan gewoon niet als je zoveel apparatuur hebt staan.”

FV: Hoe zit het met het leerbedrijf?

“Dat is weer een druppeltje van onze toverdrank. Wij hebben de faciliteiten ín de school, hier leer je het vak. Wij zeggen niet, ga maar naar een bedrijf. Dat is ongeveer de situatie bij een ROC. Dat betekent dat je niet hoeft te investeren. Je zorgt voor begeleiders die niet al te kostbaar zijn en het opleiden gebeurt in een bedrijf. Dat is niet wat wij willen. Wij hebben een eigen leerbedrijf. Na anderhalf jaar ben je beroepsbekwaam, dan ga je voor de eerste keer op stage en word je beoordeeld door onze school. In de constructie van het ROC gaan ze soms al in het eerste jaar op stage. Dan kom je net kijken! Het is te kostbaar voor een ROC om zelf de instrumenten in huis te hebben. Een bedrijf binnen de school halen: is een forse investering. Veel ROC’s zeggen, dat doen we niet meer, we sturen de leerlingen naar de bedrijven, wij dus niet.”

FV: Hoe staat het met de werkgelegenheid?

“Wij kunnen twee keer zo groot worden en de studenten afzetten in het veld. Dat is ook geen probleem. Ik heb hier bedrijven die boos zijn omdat wij geen stagiaires kunnen leveren. Ik merk niets van de crisis, omdat onze afgestudeerden niet in de productie terecht komen maar onderzoek gaan doen. Maar als in Nederland research achteruit zou gaan, dan gaan wij ook op de helling. Ik heb een aardig idee van de bedrijvensector die zegt, het is echt nodig, dat jullie meer mensen gaan aanleveren. Op een gegeven moment kwam hier het hele bestuur van een hightechbedrijf een pleidooi houden. ‘Kom met een bus met die leerlingen en dan gaan wij laten zien wat we doen.”

FV: Over bijscholing van docenten wordt tegenwoordig veel geschreven. Hoe zit dat bij jullie?

“De docenten zijn niet alleen met onderwijs bezig, maar er moeten ook nieuwe producten maken. Een bedrijf komt hier binnen
met een verzoek, daar wordt over gepraat, er wordt een offerte gemaakt, een heel bedrijfsmatige aanpak. Alle praktijkdocenten, ik zelf ook, hebben een of meerdere stagebedrijven onder hun hoede die we bezoeken. Dat heeft een groot voordeel. Vroeger waren er kwaliteitsconsulenten van het kenniscentrum die een beetje tussen onderwijs en bedrijfsleven in hingen, niet met het vak bezig waren maar het theoretisch bekeken. Nu lopen mijn mensen in de praktijkwerkplaatsen rond en gaan vervolgens naar een bedrijf. Zij kunnen dus heel goed beoordelen of daar het vak geleerd wordt of niet.”

FV: Hoe houdt u de kwaliteit van het onderwijs op peil?

(aanklikken voor meer informatie over de LiS)

aanklikken voor meer informatie over de LiS

“Onze kwaliteitsbewaking komt tot uiting in verschillende zaken. Bedrijven hebben een voorkeur voor LiS’ers als stagiaires. Ze zeggen dat ze aan anderen te veel werk hebben. De LiS’ers kunnen komen omdat ze het vak al voor een belangrijk deel beheersen. Er zijn gecommitteerden bij onze opleiding betrokken, met name in het vierde jaar. Dat is in tweeën gesplitst. Het eerste deel is een groepsproject, daar zit ook een werkgever aan tafel die advies en opdrachten geeft en evalueert. De tweede helft van het jaar moeten studenten afstuderen en dan heb
je bedrijven die actief meedenken over het onderwijstraject. We hebben een visitatiecommissie, dat heeft volgens mij geen enkele mbo-school. Eens in de vijf jaar komt de visitatiecommissie hier op school en dan worden we helemaal binnenste buiten gekeerd. Ze zijn hier een paar dagen. De samenstelling wisselt. Het gaat om hoofden van technische diensten, managing directors etc. Wij leggen die contacten zelf en vragen aan hen een advies over hoe wij functioneren en wat er speelt in het veld. Er kwam bijvoorbeeld. uit dat wij vrij weinig numerieke computergestuurde bewerkingsstations hebben en een 3D-printer missen. Dat kost geld, maar daar hebben we de 1,9 miljoen van het CIV voor. Ik moet het eerst verdienen met contractwerk en dan krijg ik van het ministerie hetzelfde bedrag, de matching is één op één. Minister van Bijsterveldt had goede plannen en minister Bussemaker probeert boter bij de vis te leveren.”

Dan wordt er op de deur geklopt…

“Dat is een van de leden van de Raad van Toezicht, die komt hier weer een klus brengen.”

Laat een reactie achter

Uw e-mailadres zal niet worden gepubliceerd.


*