Keep them going

Het Nederlands is in eigen land in het defensief. Onlangs zag ik op de televisie een sterspot van “Serious Request”, waarin steun werd gevraagd voor het onderwijs in oorlogsgebieden. Het filmpje was geheel Nederlandstalig gesproken, maar het sloot af met een  naar mijn gevoel onnodig in het Engels gestelde slogan:  “Keep them going”.  Hoewel in de reclamewereld het gebruik van Engels wijd verspreid is, ook als het puur Nederlandse producten betreft, kwam deze omschakeling voor mij toch  onverwacht. Misschien om dat het  nooit went, misschien omdat de context iets anders was dan een puur commerciële; hoe dan ook, het voelde, enigszins overdreven gezegd misschien, als een klap in het gezicht. Ineens was ik me er weer sterk van bewust,  dat het Nederlands in eigen land op een aantal fronten in het defensief is en dat de verengelsing van de commerciële sector ook steeds meer doordring tot andere gebieden. Nu heb je van die taalgeleerden, die zeggen dat er helemaal niets ernstigs aan de hand is; dat de taal voortdurend verandert en dat de wereld nu eenmaal steeds internationaler wordt. The global village dus, waarin het Engels als lingua franca de beste papieren heeft. Dat lijkt in Nederland, meer dan waar dan ook, het geval te zijn.  De Engelse taal dringt  overal  binnen, ook daar waar er eigenlijk geheel geen reden voor is, zoals in het genoemde voorbeeld. Waarom niet gewoon gezegd: “Laat ze niet in de steek” of iets dergelijks? Deze verengelsing heeft niets te maken met een “global village” . Het lijkt meer een steeds verder inslijpende gewoonte, uit conformisme of onnadenkendheid. Misschien ook een (typisch Nederlandse?) onverschilligheid ten opzichte van de eigen taal.  Dat laatste is niet van vandaag of gisteren. De 17de -eeuwse Zeeuwse dichter Adriaen Hoffer vroeg zich  in een gedicht getiteld “Solus vult scire videri” al vertwijfeld af: “Is het schaarsheyd in de taal? Verwert ons de spraack?/ Neen, d’hoogmoed, die ons quelt is oorsaack van de saack”.

Internationalisering

Internationalisering is het sleutelwoord bij onze universiteiten en hogescholen, die alles doen om buitenlandse studenten binnen te halen en zich internationaal te profileren. Dit beleid wordt krachtig verdedigd door bestuurders als Gerard Meijer van de Radbout Universiteit, die de universiteiten in de eerste plaats als een internationale ontmoetingsplaats zien. “Diversiteit en internationaliteit zijn belangrijk omdat onze studenten zich moeten kunnen bewijzen binnen de internationale competitie en later als wetenschappers in de onderzoekswereld met elkaar moeten communiceren. Het Engels als lingua franca is daarom in de wetenschappelijke wereld belangrijk en onontkoombaar”. 1) Je kunt je afvragen wat de ruimte is tussen belangrijk en onontkoombaar. En of dat belang overal even groot is. Feit is, dat de verengelsing aan de universiteiten in een rap tempo voortschrijdt, terwijl tegelijkertijd geklaagd wordt over het lage niveau van de beheersing van het Nederlands onder de studenten. Met name in de alfavakken is dat een probleem. En zo lijken twee kwalen elkaar te versterken, slecht Nederlands en slecht Engels. Colleges in steenkolenengels van goedwillende docenten, die dat in het Nederlands veel beter zouden kunnen, helpen daarbij ook niet. De belangen van de studenten en dan met name van de Nederlandstaligen met betrekking tot goed onderwijs worden, lijkt het, ondergeschikt gemaakt aan een tomeloze internationaliseringsdrift. De universiteiten doen er alles aan om internationale studenten met trompetgeschal binnen te halen. Ze zeggen: “Dat is  goed  voor de onderwijskwaliteit, omdat je zo de betere studenten binnen haalt. We proberen wereldwijd de beste studenten binnen te halen. Die zijn vaak het ijverigst, wat een positief effect heeft op Nederlandse studenten”. 2)  Bij het begin van dit studiejaar werden internationale studenten op Schiphol door medestudenten opgehaald en per touringcar naar het Sciencepark gereden. Daar waren alle bureaucratische handelingen mooi geconcentreerd tot het in ontvangst nemen  van de sleutels van de studentenwoningen toe.  Die internationale “toppers” worden dus meteen al aardig in de watten gelegd, al mag je dat zo niet noemen. Nederlandse studenten zouden misschien ook wel wat minder bureaucratie willen. En kun je eigenlijk zo maar zeggen dat deze buitenlandse studenten zo goed zijn ten opzichte van de Nederlanders en een voorbeeld zijn in ijver? Hier lijken twee vooroordelen elkaar de hand te geven. Ten eerste dat de Nederlandse studenten gemakzuchtig en lui zijn en ten tweede, dat wat je van ver haalt beter is. Dat riekt een beetje naar discriminatie. Daarbij komt dat de arbeidsmarktsituatie voor studenten in een groot aantal studierichtingen die  zich voornamelijk richten op de binnenlandse markt, behoorlijk problematisch is. Gesuggereerd wordt dat buitenlandse studenten veelal  kiezen voor moeilijke bèta studies maar harde cijfers hierover heb ik niet gezien. Wel staat vast, dat heel wat van die buitenlanders staan ingeschreven voor studies waarvan het aanbod op de arbeidsmarkt de huidige vraag ver overtreft. En dat betekent dat de Nederlanders er gewoon een flinke hoeveelheid concurrenten bij krijgen. Misschien is dat  wel een onvermijdelijk  aspect van de open grenzen, maar het lijkt me geen harde noodzaak om in richtingen als communicatiekunde, bedrijfskunde buitenlanders met feestgeschal en allerlei extra voordelen binnen te halen. En ik zie ook niet de noodzaak om ten gerieve van dit soort internationalisering het Engels als eerste taal op die faculteiten in te voeren.   Dus wie heeft hier nu eigenlijk baat bij?

Kritiek

Het is natuurlijk niet verwonderlijk, dat een aanzwellende kritiek op deze nodeloos voortvarende en ingrijpende verengelsing in eerste instantie vanuit de meer talige, alfawetenschappen afkomstig is. Die hebben daar direct belang bij. De taal is er als het ware hun zuurstof.  De manier waarop je de moedertaal leert en hoe deze is ingebed in de cultuur waarin men opgroeit zijn zo bepalend, dat je het belang daarvan niet zo maar terzijde kunt schuiven; ik denk ook niet voor zo geheten talenwonders. Dit heet om een Engelse term te gebruiken “native speakerness”. Een Nederlandse uitdrukking is  “je Moers taal”. Hier ligt dus een serieus struikelblok, dat zoals is gebleken in de praktijk ook heel duidelijk voelbaar is. Des te verwonderlijker, dat sommige verdedigers van de verengelsing hier zo gemakkelijk overheen denken te kunnen stappen en zelfs beweren dat deze bijzondere hang aan de moedertaal een mythe is. Die zou volgens Liedeke Plate van de Radbout Universiteit aantoonbaar weerlegd zijn door sprekende voorbeelden als Conrad en Nabokov. 3) Maar dat is geen sterke  bewijsvoering, want hier hebben we te maken met de bekende uitzondering op de regel. Een uitzonderlijk briljant schrijver als Nabokov is helemaal  geen vergelijkingsmateriaal evenmin als je Jehudi Menuhin kunt vergelijken met de gemiddelde bespeler van de viool.

Het Nederlands

Het ongewenst opdringen van het Engels betreft niet alleen het hoger onderwijs en daarin in de eerste plaats de geesteswetenschappen. Ook in andere sectoren maakt de Nederlandse taal, vaak geheel onnodig, plaats voor het Engels. Het lijkt een sluipend proces dat op weinig weerstand stuit. Naar mijn idee is er geen sprake van een verrijking maar juist van een taalverarming. Dit is immers niet het Engels van Shakespeare of Philip Roth maar de taal van de gemakkelijke reclamekreten zoals “let ’s make things better” of “we alle share”, waarmee je de gehele dag om de oren wordt geslagen. En dat is ook in de reclamewereld een creatieve verarming. Ouderen herinneren zich nog sterke vondsten als “C&A is toch voordeliger”(daar kon je dus nooit meer overheen) of “Chief Whip op ieders lip”. De allermooiste reclametekst, die ik me herinner was jarenlang te vinden achter het noordelijke doel op Woudestein, het terrein van Excelsior.   Een reclamebord met de tekst:

“Neen mijnheer, niet de scheidsrechter

Maar koop een bril bij Jos Verweijen.”

Reclame als een ready made, een gedicht. Een taal met een rijke geschiedenis laat zich gelukkig niet zo maar wegdrukken. Ondanks het opdringen van het “globische” Engels is er een toenemende belangstelling voor de eigen taal merkbaar in allerlei publicaties. En ook de literatuur maakt een bloeiperiode mee met veel nieuwe jonge schrijvers en dichters. Dat maakt de armoede van het modieuze Engels des te pijnlijker. Dat is de ene kant van de medaille. Anderzijds lezen we in het laatste nummer van vakwerk, dat het met het Nederlands als schoolvak slecht gaat, dat een eenzijdige nadruk op het belang van een centraal examen het vak a.h.w. opeet en de fut eruit haalt.4) Dat is bijzonder spijtig want het is qua potentie om er iets van te maken één van de mooiste vakken. Wat ook niet helpt is de barbarij van sommige onderwijsvernieuwers, die uitkramen dat “literatuur iets voor oude mensen is”.

Het is te hopen dat de activiteiten en publicaties van de opstellers van het Taalmanifest en anderen een opstap vormen voor een nieuw taalbewustzijn, dat hopelijk ook doordringt tot in bestuurlijke kringen.  Want juist daar dient men te beseffen, dat in hun begrijpelijke drang de Nederlandse universiteiten en hogescholen mee te laten doen in een internationale wereld, de eigen geschiedenis en identiteit, waar de taal een wezenlijk onderdeel van is, niet mag worden verwaarloosd.

1)      Discussie met neerlandicus en filosoof Lotte Jensen op 24 november 2014

2)      De Volkskrant, 17-8-2015

3)      Ingezonden brief in Vox, 24-11-2014

4)      Marc van Oostendorp: “naar een tien voor Nederlands”.

 

 

3 Reacties

  1. Ik wil zo vlak voor de kerst

    Ik wil zo vlak voor de kerst niet somberen, maar ik vrees dat ikde verengelsing niet als een op zichzelfstaand fenomeen kan beschouwen. Zelfs niet als enkel een exponent van de volkomen onduidelijke "internationalisering".

    De verengelsing valt samen met de machtsverschuiving van inhoudsdeskundigen naar managers en reclamejongens. Omdat beide groepen van de inhouid geen enkel verstand hebben wentelen ze zich als vanzelf in volkomen nietszeggend taalgebruik. Niet zo gek dat daarbij een andere, maar redelijk bekende taal als het Engels gebruikt wordt

  2. De managerstaal is armetierig

    De managerstaal is armetierig en beweegt zich van cliché naar cliché. Ook in de reclame lijkt creativiteit steeds minder op prijs te worden gesteld. Het is allemaal schreeuwerig gebral, zo van: "ga snel naar huppeldepup.nl" En een korting dat ze geven. Dat is onderhand totaal ongeloofwaardig. Een ander fenomeen, dat naar mijn idee een rol speelt is het oprukken van de beeldcultuur en wel in die mate, dat het gesproken en geschreven woord in de verdrukking komen zowel naar vorm als naar inhoud. De voorpagina van de Volkskrant wordt  tegenwoordig vaak bijna uitsluitend  gevuld met fotomateriaal en schreeuwerige koppen, die vaak nog slecht zijn ook.  De hele krant is doorspekt van foto's en fotootjes waarbij je je in veel gevallen  afvraagt wat de functie daarvan is. Het schijnt te moeten. Vergelijk dat eens met een krant van 25 jaar geleden.  Dat was toen ondenkbaar voor de mijnheer, die de krant wilde zijn.  Maar ik wil ook niet somberen hoor.

     

Reacties zijn gesloten.