BON in reactie op Onderwijsraad: bekostig Engelstalige bachelors niet langer

Terecht stelt de Onderwijsraad in zijn advies over het voorstel Wet internationalisering in balans van 6 februari 2024 dat de uitzonderingen op de regel dat bacheloropleidingen in het Nederlands gedoceerd moeten worden te onduidelijk zijn, en dat er iets aan de financiële prikkels moet gebeuren die verengelsing in de hand werken. Maar BON trekt hieruit een andere conclusie dan de raad (die extra onderzoek en dus vertraging wil): maak juist extra haast met het wetsvoorstel, en zet erin dat Engelstalige bachelors niet langer bekostigd worden.

Samenvatting

  • Als dit advies volledig wordt opgevolgd, loopt de invoering van de wet nóg verdere vertraging op, omdat er nog meer onderzoek moet worden gedaan, terwijl de problemen zeer urgent zijn en de wettelijke oplossing al meer dan zes jaar op zich laat wachten.
  • De Onderwijsraad gaat er ten onrechte van uit dat de keuze voor de onderwijstaal bij de instelling of opleiding zelf ligt en dat het een kwestie is van betere verantwoording, terwijl ook de huidige Wet op het hoger onderwijs (WHW) de keuze juist bij de politiek legt. In deze misvatting volgt de Onderwijsraad de bestuurderslobby van de Universiteiten van Nederland. Op deze manier is het zo goed als zeker dat er niets verandert en dat de verengelsing van het hoger onderwijs gewoon in hetzelfde tempo voortschrijdt.
  • Het wetsvoorstel van minister Dijkgraaf is in grote lijnen goed en kan wat BON betreft in deze vorm zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. De belangrijkste aanpassing die eerst moet worden gedaan, is het verwijderen uit het voorstel van de uitzonderingen op de uitstekende regel dat alle bekostigde bacheloropleidingen voor minimaal twee derde in het Nederlands gedoceerd moeten worden. Het is namelijk niet mogelijk om die uitzonderingen helder en ondubbelzinnig te formuleren. Daarmee komt de ‘toets anderstalig onderwijs’ – die opleidingen volgens het wetsvoorstel zouden moeten doorlopen voordat ze toestemming krijgen om Engelstalig te worden – te vervallen. De overheid besluit dan dat een Engelstalige bacheloropleiding of -traject in principe geen doelmatige besteding van overheidsgeld is, en daarmee nooit in aanmerking kan komen voor bekostiging door de overheid. Een bekostigde bacheloropleiding of -traject mag dan voor maximaal een derde deel in een andere taal dan het Nederlands worden gedoceerd. Niet-bekostigde bacheloropleidingen en bekostigde masteropleidingen mogen indien gewenst wel volledig in het Engels worden gedoceerd, wat nog meer dan voldoende ruimte biedt voor internationalisering.
  • Met deze aanpassing zou minister Dijkgraaf tegemoetkomen aan een bezwaar van de Onderwijsraad (dat BON deelt) dat de criteria van de ‘toets anderstalig onderwijs’ onduidelijk zijn en leiden tot rechtsonzekerheid. Ook zou Dijkgraaf zo tegemoetkomen aan de wens van de Onderwijsraad (die BON deelt) om iets te doen aan de perverse financiële prikkels die verengelsing in de hand werken. Op deze manier neem je de financiële prikkel tot verengelsing in de bachelorfase helemaal weg – zonder dat het hele bekostigingssysteem op de schop hoeft, wat weer jaren zou duren.

Volledige reactie BON op advies Onderwijsraad

Vanochtend heeft de Onderwijsraad zijn advies uitgebracht over het conceptwetsvoorstel Wet internationalisering in balans.

De raad formuleert bij het ‘tweede vraagstuk’ de volgende opdracht: ‘Volgens de raad moeten hogeronderwijsinstellingen expliciet, inhoudelijk en transparant verantwoorden wanneer en op welke gronden zij afwijken van het Nederlands als opleidingstaal. Hogescholen en universiteiten hebben daar tot nu toe onvoldoende werk van gemaakt.’

Dit is een fundamentele misvatting. Hieruit volgt dat opleidingen zelf zouden kunnen beslissen welke onderwijstaal ze hanteren, zolang ze de keuze maar goed verantwoorden en het papierwerk maar op orde is. Alsof het probleem oplossen alleen een kwestie zou zijn van betere verantwoording. Dan zou het allang gebeurd zijn. Maar het probleem is niet het gebrek aan verantwoording, het probleem is niet dat er te weinig papierwerk is – het probleem is dat veel te veel universitaire bacheloropleidingen volledig Engelstalig zijn (47 procent van het totaal, en stijgende, met grote afstand het hoogste percentage van alle landen in heel niet-Engelstalig Europa) en daarmee het Nederlands volledig uit de opleiding hebben verwijderd.

Als de regering dit advies van de Onderwijsraad opvolgt, dan weten we zeker dat alles bij het oude blijft en dat de verengelsing gewoon in hetzelfde tempo doorgaat. Er zijn namelijk altíjd redenen te bedenken waarom een opleiding Engelstalig kan zijn, redenen die opleidingen die Engelstalig willen worden of blijven altijd in hun verantwoording kunnen zetten: internationale arbeidsmarkt, grensverkeer, het internationale karakter, arbeidsmarkttekorten, taal van wetenschapsbeoefening, enzovoort. Zolang het papierwerk maar op orde is, zouden deze opleidingen dan altijd Engelstalig mogen worden of blijven. Maar géén van deze aangedragen redenen ontslaat opleidingen van hun maatschappelijke plicht om Nederlandse studenten academisch Nederlands bij te brengen en hun vak – inclusief Nederlandse vaktaal – te leren uitleggen aan een Nederlandstalig publiek. Dat is namelijk een belangrijk onderdeel van academisch burgerschap en daarmee essentieel voor studenten van alle studies. Uitzonderingen op deze regel zijn niet op zo’n manier te formuleren dat ze voor iedereen helder en ondubbelzinnig zijn, zodat duidelijk is waarom de ene opleiding wel in het Engels gedoceerd mag worden en de andere niet. Dat blijkt wel uit het feit dat na tien jaar discussie nog niemand hierin is geslaagd.

Dit alles beaamt ook de KNAW, die in 2003 in haar rapport over dit onderwerp genaamd ‘Nederlands, tenzij…’ met klem adviseerde de bacheloropleiding altijd in het Nederlands te doceren (aanbeveling 2: ‘Bacheloropleidingen moeten in het Nederlands worden aangeboden’) – met argumentatie die nu nog precies evenzeer geldig is als toen.

Als instellingen dit advies hadden opgevolgd, waren deze problemen er nu niet geweest. Maar kennelijk kan het oplossen van deze problematiek dus niet aan de instellingen worden overgelaten. Zodra je een uitzondering formuleert op de regel dat elke bekostigde bacheloropleiding in het Nederlands gedoceerd moet worden, acht iedere opleiding die Engelstalig is of wil zijn zichzelf de uitzondering. Je krijgt dezelfde situatie als nu: in de wet staat dat opleidingen in principe Nederlandstalig moeten zijn, en vervolgens wordt de uitzondering de regel, omdat de financiële prikkels verengelsing onweerstaanbaar maken.

Of iedereen die dat wil mag in principe een door de overheid bekostigde Engelstalige bachelor inrichten, of niemand mag dat – een stabiele tussenvorm bestaat niet. We verkeren nu feitelijk in de eerste situatie, anything goes dus, en we moeten toe naar de tweede.

De raad stelt ook: ‘In lijn met het streven beslissingen laag te leggen (principe van subsidiariteit) bepalen hogeronderwijsinstellingen zelf wanneer en op basis waarvan ze afwijken van het Nederlands als opleidingstaal’. Maar dit principe geldt nu juist níet voor de onderwijstaal. Daarom is het Nederlands in 1992 in de Wet op het hoger onderwijs (WHW 7.2) vastgelegd als verplichte onderwijstaal, tenzij er een noodzaak is om daarvan af te wijken. Tweede Kamerlid Aad Nuis (D66), op wiens initiatief dit gebeurde, zei in het Kamerdebat over deze wet dat dit ‘een verantwoordelijkheid van de overheid [is] die niet aan de instellingen alleen kan worden overgelaten’.

Ook stelt de Onderwijsraad dat het wetsvoorstel ‘onvoldoende transparant [is] over wat wordt beoogd met de voorgestelde maatregelen en de middelen die daartoe worden ingezet’. Dat klopt niet: minister Dijkgraaf heeft de doelstellingen helder geformuleerd in de toelichting op de wet. In de eerste plaats gaat het om het beschermen en versterken van het Nederlands als academische taal, daarnaast om het hanteerbaar houden van de internationale instroom op nationaal niveau om zo de internationalisering in goede banen te leiden.

Verder zijn over de nadelen van de huidige grote mate van verengelsing de afgelopen tien jaar honderden kritische artikelen verschenen, dus die kunnen genoegzaam bekend verondersteld worden bij alle betrokkenen. Het betreft onder meer:

  1. Steeds meer studenten die hun opleiding aan de universiteit volledig in het Engels volgen, waardoor ze geen academisch Nederlands leren en hun Nederlands überhaupt niet op hoger niveau brengen, en een toenemend percentage docenten dat het Nederlands niet beheerst, hoewel de wet (WHW 1.3) vereist dat universiteiten ‘kennis over[dragen] ten behoeve van de maatschappij’ en bij studenten de ‘uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands’ bevorderen.
  2. Een verminderde aansluiting van universiteiten op het grotendeels Nederlandstalige werkveld en op de Nederlandstalige maatschappij, waardoor de cohesie van de samenleving afneemt. De Nederlandse taal is immers bij uitstek wat ons bindt.
  3. Een verminderde aansluiting van universiteiten op de andere onderwijsniveaus die voornamelijk Nederlandstalig zijn (primair onderwijs, voortgezet onderwijs, mbo en hbo), waardoor de cohesie van het onderwijsgebouw afneemt, het prestige van het Nederlands ook op de andere niveaus daalt en de Nederlandse taal steeds minder serieus wordt genomen door leerlingen en studenten.
  4. Een sterk verminderde aandacht voor onderwerpen die Nederland betreffen, omdat Nederlandstalig bronnenmateriaal niet meer gebruikt kan worden in collegereeksen van Engelstalige opleidingen.
  5. Verminderde toegankelijkheid van opleidingen voor studenten uit niet-hoogopgeleide milieus en met een migratieachtergrond, volgens de KNAW.
  6. Minder efficiënte kennisoverdracht doordat die steeds vaker voor docent noch student in de moedertaal plaatsvindt, alsook het ontbreken van humor, nuance en precies taalgebruik, en een veel lagere actieve woordenschat dan in de moedertaal.
  7. Een onbeheersbare instroom van internationale studenten, met onder meer als gevolgen:
    • Een enorme stijging van de overheidsuitgaven aan universitair onderwijs, van 4,2 miljard euro in 2015 naar 6,7 miljard in 2023, een toename van zo’n 60 procent. Het aantal internationale bachelorstudenten nam in die periode met zo’n 179 procent toe (van 16.908 naar 47.109).
    • Veel meer grootschalige opleidingen en (hoor)colleges
    • Overwerkte docenten die studenten minder individuele begeleiding kunnen bieden, meer multiple-choicetentamens en minder aandacht voor bijvoorbeeld schrijfvaardigheid
    • Grote tekorten aan studentenkamers in universiteitssteden, waardoor studenten vaak gedwongen worden hun hele studietijd thuis te wonen en/of niet de studie van hun keuze kunnen volgen
    • Verdringing van Nederlandse studenten, ofschoon zij en hun ouders via de belasting bijgedragen hebben aan financiering van deze opleidingen

Alleen reden 1 is al voldoende voor de overheid om een principiële keuze te maken: Engelstalige bacheloropleidingen (dat wil zeggen, waarvan meer dan een derde van de vakken in het Engels gedoceerd wordt) komen niet meer in aanmerking voor bekostiging door de overheid. De overige redenen maken deze principiële keuze des te urgenter. Deze discussie woedt al ruim tien jaar, en de overheid heeft gedurende die periode nog niets gedaan qua wetgeving om deze problemen op te lossen. De verengelsing is alleen maar in verhoogd tempo verdergegaan, en zonder wettelijke ingreep zal het proces gewoon doorgaan. Dit is een collectieve-actieprobleem (in het Engels ‘the tragedy of the commons’): het is financieel zeer aantrekkelijk voor de meeste opleidingen om te verengelsen, terwijl het tot bovenstaande grote collectieve problemen leidt. Daarmee schaadt wat voor een individuele opleiding aantrekkelijk is het algemeen belang. Alleen de overheid is in staat om het collectieve probleem op te lossen.

Het wetsvoorstel van minister Dijkgraaf is daartoe een uitstekend middel. Het voorstel kan wat BON betreft in deze vorm aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. De enige aanpassing die moet worden gedaan, is het verwijderen uit het voorstel van de uitzonderingen op de uitstekende regel dat alle bekostigde bacheloropleidingen voor minimaal twee derde in het Nederlands gedoceerd moeten worden. Met deze eenvoudige en elegante oplossing komt de ‘toets anderstalig onderwijs’ te vervallen – de overheid besluit dan dat een Engelstalige bacheloropleiding in principe geen doelmatige besteding van overheidsgeld is, en daarmee nooit in aanmerking kan komen voor bekostiging door de overheid. Door de onzekerheid bij opleidingen over de criteria op deze manier weg te nemen zou minister Dijkgraaf tegemoetkomen aan een belangrijk bezwaar van de Onderwijsraad, dat BON deelt: ‘De voorgestelde toets mist heldere, afgebakende en gewogen criteria om de doelmatigheid van het anderstalig onderwijsaanbod vast te stellen. Dit doet afbreuk aan het principe van rechtszekerheid.’

Ook zou minister Dijkgraaf hiermee tegemoetkomen aan een andere aanbeveling die de Onderwijsraad doet: ‘De raad adviseert te verkennen welke vormen van bekostiging helpen om de instroom van internationale studenten beheersbaar te maken, zoals bijvoorbeeld gedifferentieerde bekostiging van Nederlands- en anderstalige opleidingen’. Door Engelstalige bacheloropleidingen toe te staan mits niet door de overheid bekostigd, en mits er gelijkwaardige Nederlandstalige (wel bekostigde) alternatieven zijn, zou minister Dijkgraaf met één simpel wetsartikel precies dat doen, gedifferentieerd bekostigen en de financiële prikkel tot verengelsing wegnemen, zonder dat de hele bekostigingssystematiek op de schop hoeft te worden genomen. Ook wordt op deze manier de tweede aanbeveling van het KNAW-rapport ‘Nederlands, tenzij…’ eindelijk opgevolgd, namelijk dat bacheloropleidingen in het Nederlands moeten worden aangeboden. Deze aanpassing is niet meer dan een ondubbelzinnige uitwerking van de regel die al in de huidige wet staat, namelijk dat opleidingen in principe in het Nederlands gedoceerd worden. Door de uitzonderingen – niet-bekostigde bacheloropleidingen, alle masteropleidingen – wettelijk te expliciteren, voorkom je dat de uitzondering opnieuw de regel wordt.

De nadelen van deze overheidsingreep kunnen onder meer op de volgende manieren ondervangen worden:

  • Bacheloropleidingen kunnen (volledig) Engelstalig blijven, mits niet door de overheid bekostigd. De belastingbetaler draagt dan niet bij aan deze opleidingen. Studenten betalen dan het (veel hogere) instellingscollegegeld, waardoor deze opleidingen veel minder aantrekkelijk zijn en de aantallen niet te groot worden. Als zij willen studeren tegen het reguliere collegegeld, dan kunnen Nederlandse én internationale studenten de corresponderende Nederlandstalige bacheloropleiding volgen.
  • Ook bekostigde bacheloropleidingen kunnen voor maximaal een derde in het Engels gedoceerd worden, waardoor er ruimte blijft voor niet-Nederlandstalige docenten en voor het op een hoger niveau brengen van de taalvaardigheid in het Engels in de bachelorfase.
  • Bekostigde masteropleidingen kunnen indien gewenst volledig in het Engels gedoceerd worden; dit biedt meer dan voldoende ruimte voor internationalisering en voor Engelstalige colleges van gerenommeerde internationale docenten. Ook is het niveau van internationale masterstudenten – die al meer gespecialiseerd zijn dan de gemiddelde achttienjarige en een beter in te schatten vooropleiding hebben genoten – hoger en is beter vast te stellen hoe de Nederlandse samenleving ook van hun komst kan profiteren.
  • In studierichtingen waarbij Nederland behoefte heeft aan veel studenten – bijvoorbeeld technische opleidingen – kan de overheid royale studiebeurzen beschikbaar stellen die het hoge collegegeld grotendeels dekken, zodat talentvolle internationale studenten toch tegen een laag tarief in Nederland een Engelstalige bachelor kunnen volgen.
  • Bij universiteiten in krimpgebieden die in de problemen komen door de dalende internationale instroom, kan de overheid zorgen voor financiële compensatie door een hogere vaste voet beschikbaar te stellen, en bijvoorbeeld door de financiering voor langere tijd vast te leggen op minimaal het niveau van 2024, zodat er gedurende al die tijd geen personeel ontslagen hoeft te worden en zodat er zelfs een positieve financiële prikkel ontstaat voor kleinschalig en intensief (grotendeels Nederlandstalig) onderwijs in de betreffende bacheloropleidingen.
  • Ook bij belangrijke (kleine) studies die in de problemen komen doordat de internationale terugstroom kleiner wordt, kan de overheid financieel – structureel – bijspringen, zodat de studies ook kunnen blijven bestaan met kleine studentenaantallen. Te denken valt onder meer aan alle studies die (mede) voorbereiden op het leraarschap en specialistische kleine studies die van grote waarde zijn voor Nederland.
  • De overheid kan het leren van de Nederlandse taal gemakkelijker maken voor internationale docenten en studenten, door hiervoor meer geld beschikbaar te stellen en door maatregelen te nemen die de opleidingen tot docent Nederlands aantrekkelijker maken. Dit stimuleert verdere internationalisering met behoud van de landstaal.

Om studenten te steunen bij hun academische Nederlandse taalontwikkeling is het advies in de toelichting van het wetsvoorstel van minister Dijkgraaf zinvol: gebruik het document van de Taalunie, Taalcompetent in het hoger onderwijs. Uiteraard moet NVAO alleen accreditaties verlenen aan bekostigde bacheloropleidingen die dit met goed resultaat doen en die aantoonbaar hun onderwijs voor minimaal twee derde deel in het Nederlands aanbieden.

Het wekt overigens geen verbazing dat de Onderwijsraad tegenstander is van deze ingreep van overheidswege en de beslissing over taalkeuze vooral bij de instellingen zelf wil laten. De Onderwijsraad zelf zegt hierover: ‘We hebben een raad met veel leden, en we moeten allemaal op één lijn komen om zo’n advies te kunnen geven’. Alle leden die zelf uit het universitair onderwijs komen, zijn werkzaam bij zwaar verengelste instellingen zoals Tilburg University, University College Utrecht en Maastricht University.

Vandaar dat dit advies veel overeenkomsten vertoont met dat van de universitaire bestuurderslobby Universiteiten van Nederland, die vooral wenst dat instellingen ‘autonoom’ blijven en zelf mogen blijven beslissen over de onderwijstaal – terwijl, zoals BON hierboven aangetoond heeft, juist de autonomie op dit punt zo veel schade heeft aangericht en nog steeds aanricht.

Terecht perkt het wetsvoorstel internationalisering in balans de autonomie op dit punt in. Het is fundamenteel oneerlijk dat de Nederlandse belastingbetaler universiteiten en hogescholen voor het grootste deel financiert en vervolgens niets te zeggen heeft over de taal waarin opleidingen gedoceerd worden. Hieraan zou het voorstel van minister Dijkgraaf – met de voorgestelde aanpassing van BON – eindelijk een einde maken. Het is soms nodig om als overheid een beslissing te nemen die tegen het individuele belang van bepaalde opleidingen in gaat, om zo het grotere collectieve belang van de universiteiten, het hbo en de Nederlandse samenleving te dienen. Zo leren alle studenten in de bachelorfase academisch Nederlands en is de internationale instroom beheersbaar, terwijl Nederland de vele vruchten van internationalisering blijft plukken.

Zie ook:

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter