Misvattingen in het debat over verengelsing en internationalisering

Nu minister Dijkgraaf zijn wetsvoorstel internationalisering in balans heeft gepresenteerd, is het debat hierover opnieuw losgebarsten. Vooral (medewerkers van) universiteiten met veel volledig Engelstalig bacheloraanbod hebben geschokt gereageerd. Veel van hen wijzen het wetsvoorstel af omdat zij tegen iedere bemoeienis van de overheid zijn met het taalbeleid van universiteiten. We hebben hier een aantal misvattingen verzameld die zij debiteren. Eenieder kan hiermee zijn voordeel doen in het debat.

Misvatting 1: ‘Het studiemateriaal is Engelstalig, dus de colleges moeten ook in het Engels’
Juist bij Engelstalig studiemateriaal is het van belang om hierover in het Nederlands te kunnen spreken in de collegezaal, vragen over en commentaar op de stof in goed Nederlands te leren uitdrukken, waardoor je je vak ook in (academisch) Nederlands leert beheersen, waarmee je later de (Nederlandse) samenleving van dienst kunt zijn. Ook blijkt uit taalkundig en taalpsychologisch onderzoek dat de talen in zo’n meertalige aanpak elkaar juist versterken, waardoor zowel het Nederlands als het Engels van studenten op hoger niveau wordt gebracht.

Misvatting 2: ‘Nederlands heb je als het goed is al op de middelbare school geleerd, dat is op de universiteit (of hogeschool) niet meer nodig’
Het is onjuist dat er na de middelbare school niet meer gewerkt hoeft te worden aan taalbeheersing in het Nederlands. Na een vwo-diploma beheers je het Nederlands op 4F-niveau. Maar je beheerst het Nederlands nog niet op academisch niveau (het nog te formuleren niveau 5F), en het is ook van belang dat je het vak dat je studeert leert uitleggen aan een breed Nederlandstalig publiek. Iemand met een havo-diploma beheerst het Nederlands op niveau 3F, en zal in het hoger beroepsonderwijs de taal op vwo-niveau (4F) moeten leren beheersen. Een volledig Engelstalige opleiding voldoet per definitie niet aan deze eis.
De Wet op het hoger onderwijs stelt terecht aan universiteiten de eis dat zij kennis overdragen ten behoeve van de maatschappij, dat ze de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands bij studenten bevorderen en dat de onderwijstaal daarom in beginsel het Nederlands moet zijn. Om aan deze wettelijke eisen te kunnen voldoen, is het noodzakelijk dat tijdens de bacheloropleiding het merendeel van de vakken in het Nederlands onderwezen wordt, waarin je ook in het Nederlands spreekt en schrijft. Ook moeten docenten die hier voor langere tijd verblijven het Nederlands leren beheersen, om deze belangrijke maatschappelijke rol te kunnen vervullen. Voor bètastudies is dit aspect eveneens van groot belang; ook een aanzienlijk deel van deze studenten zal later werkzaam zijn in de Nederlandse samenleving en hun vak ook in het Nederlands moeten beheersen. Tot slot hebben tendensen aan de universiteit ook gevolgen voor de rest van het onderwijsgebouw. Daarmee is het onrealistisch om – zoals sommige voorstanders van de huidige verengelsing doen – te pleiten voor meer aandacht voor het Nederlands in het primair en voortgezet onderwijs en tegelijkertijd het Nederlands in het universitair onderwijs juist te marginaliseren. Waarom zou een leerling zich in het vwo inspannen voor het vak Nederlands, als hij weet dat die taal in zijn vervolgopleiding geen rol van betekenis speelt? Door deze ontwikkeling komt de beheersing van de Nederlandse taal in de rest van het onderwijsgebouw en daarmee in de hele maatschappij onder druk te staan. Alle reden dus om deze trend te keren.

Misvatting 3: ‘Voor universiteiten in de grensstreek is het nodig om veel Engelstalige opleidingen aan te bieden, omdat zij afhankelijk zijn van instroom uit Duitsland en België’
Juist voor Duitse studenten is het grootschalig aanbieden van Engelstalige opleidingen helemaal niet nodig. Ook voordat bacheloropleidingen massaal begonnen te verengelsen, zo rond 2014, kwamen er grote hoeveelheden Duitse studenten af op de – destijds nog – Nederlandstalige opleidingen. Zo was in 2014 52 procent van de instroom in de toen Nederlandstalige bacheloropleiding psychologie aan de Universiteit Maastricht afkomstig uit het buitenland – een groot deel van hen uit Duitsland. Hetzelfde geldt voor 50 procent van de studenten in de toen Nederlandstalige bachelor psychologie in 2015. Duitsers leerden in groten getale Nederlands toen dat nog noodzakelijk was om hier te kunnen studeren, en zullen dat naar verwachting weer doen als de onderwijstaal bij zo’n opleiding weer Nederlands wordt. Dat heeft als bijkomend voordeel dat zij beter integreren in de Nederlandse samenleving en dat de kans dat zij blijven om hier een bijdrage te leveren, weer aanzienlijk groter wordt.
Voor Vlamingen zijn Engelstalige opleidingen uiteraard ook overbodig, want zij spreken al Nederlands. En van de Walen leert nu de helft op school al Nederlands; vanaf 2027 wordt Nederlands zelfs weer een verplicht vak op alle Waalse scholen.
‘Wij zitten in de grensstreek’ kan dus nooit een geldig argument zijn om bacheloropleidingen in het Engels aan te bieden in plaats van het in het Nederlands.

Misvatting 4: ‘Universiteiten zijn autonoom; de minister mag zich niet bemoeien met taalbeleid’
De autonomie wordt beperkt door hun verantwoordelijkheid jegens de wet en door de verantwoordelijkheid van de landelijke overheid voor het stelsel als geheel. De overheid kan (en moet) ingrijpen als de stabiliteit van het stelsel en/of het maatschappelijk belang in het geding komen. Van beide is in dit geval sprake: de reusachtige groei van het aantal internationale studenten zorgt voor een enorm toegenomen werkdruk van docenten, sterke toename van de grootschaligheid van opleidingen waardoor de kwaliteit onder druk staat, en een sterk toenemend tekort aan studentenkamers. Daarnaast heeft de verminderde beheersing van het academisch Nederlands die gepaard gaat met de massale verengelsing een negatieve uitwerking op de band tussen de universiteit en de rest van de Nederlandse samenleving; die lijdt schade als de landstaal gemarginaliseerd wordt. Hoewel deze zaken al jaren bekend zijn, hebben de universiteiten niets gedaan om dit alles tegen te gaan. Niet voor niets staat al sinds 1992 in de Wet op het hoger onderwijs (artikel 7.2) dat aan universiteiten en hogescholen in principe in het Nederlands gedoceerd dient te worden. Universiteiten hebben deze wettelijke plicht genegeerd, zoals blijkt uit onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs. Alle reden dus voor de landelijke politiek om in te grijpen.

Misvatting 5: ‘Om de instroom van internationale studenten te beperken is het voldoende als universiteiten het recht krijgen een numerus fixus te plaatsen op alleen de Engelstalige track van een opleiding’
Het is op zichzelf een goed idee als die mogelijkheid er komt, en het voorstel van minister Dijkgraaf voorziet daar ook in. Maar deze maatregel alleen is bij lange na niet genoeg om de internationale instroom behapbaar te maken; de financiële prikkels blijven immers dezelfde, en er is nog steeds sprake van een tegenstelling tussen het (financiële) belang van individuele opleidingen (zo veel mogelijk studenten binnen halen, om zo veel mogelijk docenten te kunnen bekostigen) en die van het Nederlandse systeem als geheel (een flinke verlaging van het aantal studenten, om zo grootschaligheid te verminderen en het bestel te ontlasten). Omdat universiteiten er de afgelopen jaren niet in zijn geslaagd de gewenste verlaging van het aantal studenten voor elkaar te krijgen, moet de minister dat nu doen. De rem op de internationale instroom moet bij Den Haag liggen, die het hoger onderwijs voor het grootste deel financiert, en niet alleen bij de instellingen zelf.

Misvatting 6: ‘Als we het Engels als instructietaal in bacheloropleidingen aan banden leggen, stort de Nederlandse academische wereld in’
Meerdere universitair docenten die werkzaam zijn aan Engelstalige opleidingen schetsten een dergelijk doembeeld als reactie op het wetsvoorstel internationalisering in balans van minister Dijkgraaf. Zij kunnen dit echter niet aannemelijk maken. Een beperking van het aantal Engelstalige bacheloropleidingen zal leiden tot een terugkeer naar de status quo ante van pakweg 2013, toen nog een zeer laag percentage van de bacheloropleidingen in Nederland volledig Engelstalig was. Voor wie hecht aan ranglijsten: de Nederlandse universiteiten stonden toen aanzienlijk hoger op de lijstjes dan nu (wellicht omdat het onderwijs kleinschaliger was). De Nederlandse universiteiten stonden toen zeer goed aangeschreven en er is geen enkele reden om aan te nemen dat dat niet meer het geval zou zijn als we nu terugkeren naar het Nederlands als instructietaal in de bacheloropleidingen. In de masteropleidingen blijft meer dan voldoende ruimte voor het Engels als instructietaal en voor meer internationale uitwisseling.
Financiële gevolgen voor opleidingen zou de regering kunnen ondervangen door de financiering voor tien jaar of meer op minimaal het niveau van 2023 te houden, waardoor opleidingen geen docenten hoeven te ontslaan en er een sterke stimulans ontstaat voor kleinschalig onderwijs.

Misvatting 7: ‘Zo kunnen we niet meer de beste docenten en studenten ter wereld aantrekken’
In 2013, toen er nog zeer weinig volledig Engelstalige bacheloropleidingen waren, was er bij de meeste universitaire opleidingen geen sprake van een tekort aan goede docenten. Overigens kwamen er toen ook al behoorlijke aantallen docenten uit het buitenland, die zich niet lieten tegenhouden door de taal en die Nederlands leerden om in bachelorfase te kunnen doceren. Omdat het wetsvoorstel niet tornt aan de onderwijstaal in de masterfase, is er bovendien bij masteropleidingen nog volop ruimte om docenten uit het buitenland te werven die het Nederlands (nog) niet machtig zijn, zoals al vele jaren de (succesvolle) praktijk is.

Misvatting 8: ‘Veel Nederlandse studenten kiezen zelf voor een Engelstalige bacheloropleiding; we mogen hun die keuze niet ontnemen’
Het is van groot belang dat studenten het Nederlands op academisch niveau leren beheersen (een hoger niveau dan wat ze op de middelbare school bereikt hebben), zodat ze later in de maatschappij op hoog talig niveau kunnen functioneren. Ook moeten ze hun vak in het Nederlands kunnen uitleggen aan een breed publiek. Dit is van essentieel belang voor een goed functionerende universiteit die midden in de maatschappij staat; daarom kunnen we de taalkeuze niet alleen aan studenten overlaten en is het ook een overheidstaak. Massale verengelsing van bacheloropleidingen is dus onacceptabel en het is terecht dat de minister ingrijpt. Voor volledig Engelstalige opleidingen kunnen studenten alsnog terecht in de masterfase.

Misvatting 9: ‘Zo kunnen we personeelstekorten niet aanvullen’
Het is veel efficiënter om personeel waar tekort aan is direct te werven in plaats van via de omweg van grootschalige bacheloropleidingen. Een groot deel van deze studenten doet immers een studierichting waar helemaal geen sprake is van een tekort. Bovendien vertrekt de meerderheid van de studenten ook weer uit Nederland. Als het om personeelstekorten gaat, is het verstandiger om gericht te werven bij bepaalde (master)opleidingen in sectoren met grote personeelstekorten. Dat is een veel efficiëntere besteding van publieke middelen dan het huidige schot hagel.

Misvatting 10: ‘Internationale studenten leveren juist veel geld op voor de schatkist’
De huidige discussie gaat voornamelijk om Europese studenten; die betalen hetzelfde collegegeld als Nederlanders. De rest van het bedrag betaalt de Nederlandse belastingbetaler. Het CPB heeft becijferd dat een buitenlandse EU-student de Nederlandse schatkist (berekend over zijn hele leven) netto gemiddeld tussen de 5000 en 17.000 euro oplevert. Zoals hoogleraren economie Wim Groot en Henriette Maassen van den Brink al lieten zien, is dit een erg laag bedrag en daarmee een ineffectieve aanwending van publieke middelen. De baten liggen deels in de verre toekomst en zijn speculatief, terwijl de zware wissel die de huidige grootschalige vorm van internationalisering trekt op de OCW-begroting nú aan de orde is. (Nog los van het feit dat het getal op veel aannames berust en alsnog negatief kan worden als meer Europese studenten na hun afstuderen uit Nederland vertrekken, wat waarschijnlijker wordt naarmate ze de Nederlandse taal minder beheersen, en als een veel groter percentage van de Europese studenten recht krijgt op studiefinanciering ten gevolge van een rechterlijke uitspraak.) Als je hetzelfde bedrag dat de Nederlandse overheid nu in Europese studenten steekt op een spaarrekening zou zetten, zou het rendement aanzienlijk hoger zijn, zonder alle negatieve effecten op grootschaligheid van het onderwijs en op de woningmarkt. En zoals Groot en Maassen van den Brink terecht schrijven: ‘Waar het CPB niet naar kijkt is of het geld dat nu aan buitenlandse EU-studenten wordt uitgegeven niet veel meer zou opleveren als we het zouden besteden aan studenten uit Nederland.’

Misvatting 11: ‘Op deze manier keert Nederland zich af van Europa en de internationale academische gemeenschap’
In 2013 waren er nog nauwelijks Engelstalige bacheloropleidingen; toch stonden de meeste Nederlandse universiteiten destijds zeer hoog aangeschreven en waren ze allemaal zeer internationaal georiënteerd. In de masterfase was toen meer ruimte voor Engels en voor meer internationale studenten, en die ruimte zou er met de nieuwe maatregelen blijven. Dat een terugkeer naar de gebalanceerde vorm van internationalisering van destijds zou neerkomen op een ‘terugtrekking achter de dijken’ is dus onzinnig. Door bacheloropleidingen weer in het Nederlands te doceren, gaat Nederland juist meer lijken op de rest van Europa, waar we nu een buitenbeentje zijn. Er is geen enkel ander Europees land waar de landstaal in het universitair onderwijs zozeer gemarginaliseerd is als in Nederland. In alle andere niet-Engelstalige Europese landen, zoals Duitsland, Frankrijk, Zweden, Denemarken, Zwitserland, enzovoort, is het percentage volledig Engelstalige bacheloropleidingen zeer laag. Ook in die landen zijn er veel universiteiten die het internationaal uitstekend doen. Het Engels aan banden leggen in de bachelorfase is dus niet nationalistisch of anti-internationalistisch, zoals voorstanders van de status quo beweren, maar leidt juist tot een andere, meer gebalanceerde en dus betere vorm van internationalisering, die houdbaar is op de lange termijn.

Misvatting 12: ‘De overheid moet universiteiten gewoon meer geld geven, dan los je de problemen rond internationalisering op’
Dit miskent dat de post ‘wetenschappelijk onderwijs’ in de Rijksbegroting tussen 2015 en 2023 gestegen is van 4,2 naar 6,7 miljard euro, een toename van bijna 60 procent. Wij hebben geen andere post in de Rijksbegroting kunnen vinden die in dezelfde periode meer gegroeid is. De uitgaven nóg meer laten groeien is politiek niet haalbaar, aangezien er ook andere prioriteiten zijn in de begroting, de rente stijgt en er in de nabije toekomst wellicht bezuinigd moet worden. De uitgaven aan universitair onderwijs zíjn in de afgelopen dus al sterk gestegen, goeddeels door de grote toename van het aantal studenten dat ingeschreven staat aan de universiteit: van 257.752 in 2015 tot 340.179 in 2022. 60 procent van deze toename komt door internationale studenten en 40 procent door Nederlandse studenten. (Inmiddels is volgens het CBS 40 procent van de eerstejaars aan de universiteit internationale student, een van de hoogste percentages in Europa.) Het ligt veel meer voor de hand om de uitgaven onder controle te krijgen (en de financiering per student juist te doen stijgen) door het studentenaantal te laten dalen. De enige manier om het aantal Europese studenten substantieel te doen dalen is het verminderen van het aantal volledig Engelstalige bacheloropleidingen.

Misvatting 13: ‘Onderwijs Engelstalig maken gaat alleen over de taal; het heeft geen gevolgen voor de inhoud’
Taal is niet neutraal. Wanneer een opleiding van het Nederlands overschakelt op het Engels, is het ook niet meer mogelijk om Nederlandstalige literatuur op te geven. Het wordt in de sociale wetenschappen en in de humaniora veel lastiger om verschijnselen in de Nederlandse maatschappij te bestuderen, zowel voor studenten in onderzoeksprojecten als voor wetenschappelijk personeel dat het Nederlands niet beheerst, waardoor er meer nadruk zal komen op casussen uit Engelstalig landen. Bepaalde op Nederland georiënteerde vakken kunnen niet meer gegeven worden. De Nederlandse belastingbetaler die de universiteiten voor een belangrijk deel financiert, zal dus minder waar voor zijn geld krijgen, en de band tussen universiteiten en de rest van de maatschappij zal verzwakken naarmate meer opleidingen verengelsen. Ook daarom zou het wetsvoorstel van minister Dijkgraaf een vooruitgang betekenen ten opzichte van de huidige situatie.

Misvatting 14: ‘Taal is geen geschikt instrument om het aantal (internationale) studenten te verminderen’
Dit argument draait de zaak om: taal is juist door universiteiten en hogescholen massaal als instrument gebruikt om het aantal studenten te vergroten. Daarvoor is taal geen geschikt instrument: de nadelen (onder meer grootschaligheid en verlies aan vaardigheid in het academisch Nederlands) zijn veel te groot. Een wet om het volledig verengelsen van bekostigde bacheloropleidingen te verbieden is juist daarom zeer aan te raden.

Misvatting 15: ‘Denemarken besloot een paar jaar geleden ook om meer in het Deens college te geven en daar heeft het land nu spijt van. Nu draaien de Denen die beslissing weer terug.’
Dit is feitelijk onjuist. Denemarken heeft een paar jaar geleden nationale quota ingesteld voor studentenaantallen in Engelstalige opleidingen. Die quota zijn sinds 2017 meermaals verlaagd. Nu heeft de regering in 2023 besloten de quota weer wat te verhogen, omdat er in bepaalde tekortsectoren meer behoefte is aan arbeidskrachten. Er is dus geen sprake van ‘spijt’ of van het terugdraaien van een beslissing, maar van het iets verhogen van nationale quota. Nederland kent zulke nationale quota voor Engelstalige opleidingen niet eens, en daar gaat de discussie ook helemaal niet over. De vergelijking gaat dus volledig mank.

Misvatting 16: ‘De Universiteit van Franeker ging ten onder omdat ze overging op college in de volkstaal in plaats van het Latijn’
Ook dit argument, dat meermaals aangevoerd is op opiniepagina’s, berust op een feitelijke onjuistheid. Aan de Universiteit van Franeker is nooit college gegeven in de volkstaal, maar altijd alleen maar in het Latijn. Ook deze vergelijking raakt dus kant noch wal.

1 Trackback / Pingback

  1. Verengelsing en internationalisering van hoger onderwijs. Wat nadelen. – Renzo Verwer, blogger/auteur

Laat een reactie achter