Vandaag debat curriculumherziening – Onze brief aan de Tweede Kamer

Vandaag is er van 13.00 tot 16.00 uur in de Tweede Kamer een algemeen overleg over de curriculumherziening primair en voortgezet onderwijs – beter bekend als Onderwijs2032.

Voorafgaand aan dit overleg heeft Beter Onderwijs Nederland een brief gestuurd aan alle Tweede Kamerleden die in deze commissie zitting hebben. Deze brief vindt u hieronder integraal. Verspreid hem wijd en zijd! En steun onze strijd door lid te worden van BON (slechts 15 euro per jaar)!

Update: de ingediende (en aangenomen) moties kunt u hier terugvinden op de site van de Tweede Kamer.

 

Leiden, 19 april 2017

Aan de leden van de Tweede Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

 

Waarde leden,

Morgen behandelt u in een algemeen overleg de curriculumherziening in het primair en voortgezet onderwijs in de lijn van het voorstel Ons Onderwijs 2032. Verscheidene partijen in het onderwijsveld (zoals de PO-raad, de VO-raad en de Onderwijscoöperatie) omarmen dit voorstel en brengen plannen ter tafel voor een nadere uitwerking – om voor hen begrijpelijke redenen. De staatssecretaris heeft daartoe al een aantal stappen gezet en er zijn inmiddels ook de nodige (financiële) belangen in het geding.

Dat is een zeer ongelukkige ontwikkeling. Het voorstel heeft nu al tot grote spanningen geleid in het onderwijsveld en de uitvoering ervan in de vervolgfase zal de verdeeldheid alleen maar doen toenemen. Grote vakverenigingen en de vereniging Beter Onderwijs Nederland (BON) hebben zwaarwegende bezwaren naar voren gebracht met betrekking tot de gevolgde procedure en de strekking van het voorstel.

Voor de duidelijkheid: ook wij achten een curriculumherziening wenselijk, maar daarvoor dient wel voldoende tijd te worden uitgetrokken. Daarvan is nu geen sprake. Het gaat hier bovendien om een zeer ingrijpende curriculumherziening waar grote manco’s aan kleven. Wij willen wij u daarom enkele argumenten voorleggen om niet in te stemmen met het huidige voorstel en de kwestie van de curriculumherziening door te schuiven naar een volgend kabinet.

  1. Zoals ook tijdens de hoorzitting is gebleken, is het draagvlak onder leraren voor deze curriculumherziening gering. Het eerdere onderzoek daarnaar onder leiding van de Onderwijscoöperatie (OC) kwam onder grote tijdsdruk tot stand, was niet representatief en maakte hoe dan ook duidelijk dat het onderwijsveld zeer verdeeld was. Het huidige voorstel van de OC, samen met de PO-raad en VO-raad, is dan ook zeker geen ‘compromis’, maar een stellingname waarin veel leraren zich niet herkennen. Ook is een groot aantal leraren nog niet op de hoogte van wat hun precies boven het hoofd hangt. Dat belooft weinig goeds voor de uitvoering van dit voorstel.
  2. Onderwijs in een bepaalde sector moet ons kwalificeren voor het vervolgonderwijs, dan wel voor een bepaalde beroepspraktijk of een maatschappelijke functie. Dit kerndoel lijkt geheel uit het zicht te zijn verdwenen in het huidige voorstel: po en vo gaan nu vrolijk zelf met het curriculum aan de slag – dit terwijl de MBO Raad, VSNU en Vereniging Hogescholen in een brief hebben laten weten dat een ‘goede onderbouwing voor het nieuwe kerncurriculum ontbreekt’ en dat ‘Platform Onderwijs2032 onvoldoende argumenten of bewijzen aanvoert waaruit blijkt dat het voorgestelde kerncurriculum past bij of beter aansluit op wat nodig is in het vervolgonderwijs’.[1] Principieel achten wij het onjuist dat de invulling van de curriculumherziening verplaatst wordt naar de sectoren zelf (ook als daarbij leraren namens het gehele veld ingezet worden). Dit heeft in het verleden ook tot grote aansluitingsproblemen geleid. De vaststelling van het curriculum binnen één sector is in onze ogen primair de taak van de overheid zelf en wel in overleg met de overige sectoren. Daarbij dient het te gaan om de vaststelling van eindtermen en leerdoelen die voldoende vrijheid biedt aan scholen en leraren om daar op hun eigen wijze invulling aan te geven. In dit voorstel worden de verschillende rollen en verantwoordelijkheden miskend, met alle risico’s van dien. De overheid dient te waken over de samenhang en de deugdelijkheid van het gehele onderwijsgebouw. Dat doet ze mede door de vaststelling van het curriculum.
  3. Het huidige plan om ‘leraren en scholen zelf’ aan het curriculum te laten werken is dus principieel verkeerd. Het is veeleer de taak van scholen en leraren een eigen invulling te geven aan het curriculum binnen het raamwerk zoals dat door de overheid is vastgesteld. Wanneer nu aparte commissies van scholen en leraren een nieuw curriculum gaan ontwerpen (zoals het plan is), wie garandeert dan dat de goede verbinding met het vervolgonderwijs bewaard blijft? En wie zorgt ervoor dat er voldoende vrijheid voor andere scholen en leraren blijft om een eigen invulling te geven aan de uitvoering daarvan? In het huidige voorstel van de OC, de PO-raad en VO-raad wordt volstrekt niet duidelijk op grond waarvan de leraren en schoolleiders in hun ‘ontwikkelteams’ representatief zouden zijn voor het veld. Waaraan ontlenen de ‘verkozen’ leraren en schoolleiders hun autoriteit om voor anderen te gaan bepalen wat de (vakoverstijgende en interdisciplinaire) eindtermen worden?
  4. Wat de uitvoering betreft: als de OC al niet in staat is om op deugdelijke wijze onderzoek te doen naar het draagvlak voor dit voorstel, dan is zij al helemaal niet in staat om met deze ‘ontwikkelteams’ een curriculumherziening te presenteren die representatief bevonden wordt door het veld. De vaststelling van een deugdelijk curriculum is ook helemaal geen kwestie van ‘onderlinge overeenstemming’ tussen een toevallige groep leraren en schoolleiders, maar hoort bij de organisatie van een vakgebied. Dit voorstel getuigt dan ook van epistemologische verwarring. Wat tot het curriculum van wiskunde, natuurkunde, scheikunde of Engels behoort moet sectoroverstijgend worden vastgesteld in relatie tot het vakgebied en de eisen in het vervolgonderwijs.
  5. Het huidige voorstel tot ‘vakoverstijgende’ eindtermen voldoet niet aan de criteria van de commissie-Dijsselbloem, omdat het een bepaalde vakdidactiek oplegt: thematisch onderwijs. Dat er een groep leraren bij wordt betrokken om tot een vakoverstijgend curriculum te komen verandert niets aan dit feit. Nu al biedt de wet voldoende ruimte om het onderwijs zo in te richten dat er vakoverstijgend gewerkt kan worden. Het opleggen van een vakoverstijgend curriculum dwingt scholen en leraren echter tot een bepaalde werkwijze. Het is veeleer de taak van leraren zelf om de vakoverstijgende verbanden aan te brengen en daaraan een eigen invulling te geven; en een goede leraar zal dat in de praktijk ook doen.
  6. Het aanleren van vakoverstijgende vaardigheden en interdisciplinaire benaderingen is alleen goed mogelijk op basis van een gedegen vakinhoudelijke scholing. Primair en voortgezet onderwijs hebben beide een voorbereidend karakter; zij moeten juist zorgen dat de basis op orde is. Dat betekent dat het accent hier juist moet liggen op het aanleren van de basale vakkennis. In het vervolgonderwijs kan daarop worden voortgeborduurd. (De voorzitter van de Onderwijsraad, Henriëtte Maassen van den Brink, is onder meer om deze reden zeer kritisch over het advies van Platform Onderwijs2032; zo vindt ze het ‘misdadig’ om kinderen kennis te onthouden – terwijl Platform 2032 het belang van kennis juist sterk relativeert.[2]) Op dit moment bestaat er in het hoger onderwijs al veel onvrede over het kennisniveau van instromende leerlingen. De basiskennis is bij hen niet op orde. Dat geldt voor zowel de talen als de exacte vakken. Het is raadzaam zijn om bij een curriculumherziening de huidige kritiek vanuit universiteiten en hogescholen ter harte te nemen. Het huidige curriculum schiet vooral tekort wat betreft het eindniveau van de vakkennis.
  7. Het raamwerk van het voorstel Ons Onderwijs2032 en de uitwerking daarvan in het vervolgtraject heeft grote gevolgen voor de toekomst van bepaalde vakken. De samenstelling van het zogenoemde kerncurriculum is onvoldoende onderbouwd en de consequenties ervan zijn niet goed doordacht. Het zal ertoe leiden dat traditionele schoolvakken in het vo op veel scholen – die nu mogen ‘profileren’ – niet meer of nauwelijks worden aangeboden en leerlingen met verschillende talenten in deze fase van hun ontwikkeling niet meer de mogelijkheid hebben om daarin examen te doen. Kinderen die een taaltalent blijken te hebben kunnen nu op een school terecht komen zonder taalprofiel. Dit is regelrecht in strijd met het beginsel dat we niet te vroeg moeten selecteren. Kinderen zullen door dit voorstel op twaalfjarige leeftijd worden voorgeselecteerd op een manier die beslissend is voor de rest van hun leven. Dat scholen en besturen hiermee gemakkelijk de meest lucratieve onderwijsprogramma’s kunnen aanbieden en hun tekorten in bepaalde vakken kunnen ‘wegprofileren’ is wel duidelijk.
  8. Voordat überhaupt kan worden overgegaan tot welke curriculumherziening dan ook, lijkt het ons raadzaam eerst de problemen te inventariseren waarmee het onderwijs nu kampt en te na te gaan wat daarvoor de beste oplossing is. In het huidige voorstel tot curriculumherziening wordt geen rekening gehouden met de huidige problemen; daarvoor valt dus ook geen oplossing te verwachten. Sterker nog, de aandacht zal daardoor de komende tijd naar de verkeerde dingen uitgaan. De basis wordt niet op orde gebracht: wat te doen met het groot aantal functioneel analfabeten dat het basisonderwijs verlaat, de grote problematiek rond taal- en rekenvaardigheid, het groot aantal thuiszittende kinderen als gevolg van de invoering van ‘passend onderwijs’, de grote kwaliteitsverschillen tussen scholen, het gebrek aan mannelijke leerkrachten in het po, de gebrekkige kwaliteit van de lerarenopleidingen, enzovoort.
  9. De gedachte dat kinderen door vakoverstijgend onderwijs beter gemotiveerd zullen worden om te leren is een illusie. Diezelfde verwachtingen werden destijds uitgesproken met betrekking tot de tweede fase en het studiehuis. Het tegendeel bleek het geval. Terwijl onder invloed van het zogenoemde competentie- en praktijkgericht onderwijs het vakonderwijs in onze middelbare en hogere beroepsopleidingen nagenoeg is afgeschaft, scoren Nederlandse leerlingen én studenten in het hoger onderwijs internationaal zeer laag waar het gaat om motivatie. De voorgenomen curriculumwijziging zal de motivatieproblematiek in ons onderwijs dan ook eerder vergroten dan verkleinen. Leerlingen raken het best gemotiveerd wanneer ze goed en inspirerend worden geïnstrueerd en door oefening daadwerkelijk iets leren beheersen. Goed onderwijs valt of staat dan ook met de goed opgeleide en inspirerende leraar die vanuit zijn discipline ook de verbindingen kan maken met de samenleving en andere vakken. In het eindadvies wordt niet gesproken over leerkrachtgestuurd onderwijs, waarbij de te leren lesstof de rode draad is. Dat is en blijft de meest beproefde en succesvolle benadering van onderwijs, ook in de 21ste eeuw.
  10. Zoals we ook in onze brief van 15 februari meldden, berust het voorstel tot deze curriculumherziening ook wetenschappelijk gesproken op een paar grote misvattingen. Er is sprake van een sterk ideologisch gekleurd toekomstbeeld en een gebrek aan realiteitszin waar het gaat om de ontwikkeling van kinderen. Men hanteert nota bene eenzelfde verhaal voor kinderen van vier tot achttien jaar, zonder het verschil in de pedagogische en sociale omstandigheden te verdisconteren. Vergelijkbare ‘progressivistische’ plannen die in het verleden zijn doorgevoerd (in de zogenaamde wet-Jospin), hebben in Frankrijk tot een dramatische terugval van de onderwijskwaliteit geleid die bovendien de sociale ongelijkheid alleen maar heeft vergroot.[3] Nederland moet vooral niet eenzelfde kant opgaan. Interdisciplinaire benaderingen ten tijde van de tweede fase zijn reeds op een mislukking uitgelopen.

Daarmee mag duidelijk zijn dat Beter Onderwijs Nederland u met klem aanbeveelt om niet mee te gaan in het voorstel tot deze curriculumherziening. De schil om het primaire proces zal dat ongetwijfeld als een groot verlies zien, maar vele leraren zullen u dankbaar zijn. Bovenal is het van belang voor onze kinderen. Die zijn niet gebaat bij een systeemwijziging waarin voorbijgegaan wordt aan de eigenlijke problemen waarmee ons onderwijs kampt: werkdruk, te grote klassen, bureaucratie, onbevoegde leraren, te weinig aandacht voor het verschil in onderwijssoorten, enzovoorts.

Curriculumvernieuwing is zinvol en nodig, maar dan wel op een verantwoorde manier. Neem de tijd om de huidige problemen in onderwijs te inventariseren en analyseer de achtergrond daarvan, treed in overleg met de verschillende sectoren, raadpleeg voldoende deskundigen, onderken de verschillen tussen leerlingen en wees reëel in uw verwachtingen over wat het onderwijs wel en niet vermag.

Een zware verantwoordelijkheid rust op uw schouders. We wensen u alle wijsheid toe bij het nemen van uw beslissing!

Hoogachtend,

namens de vereniging Beter Onderwijs Nederland,

 

Ad Verbrugge – Voorzitter

 

[1] U kunt deze brief nalezen op de site van de Vereniging Hogescholen: www.vereniginghogescholen.nl/actueel/actualiteiten/mbo-raad-vsnu-en-vereniging-hogescholen-reageren-op-advies-onderwijs2032

[2] Zie in Didactief een verslag van het vraaggesprek met Onderwijsraad-voorzitter Maassen van den Brink, waarin ze zich zeer kritisch uit over de huidige plannen voor de curriculumherziening: didactiefonline.nl/blog/redactie/toekomst-van-het-leren

[3] Ben Wilbrink beargumenteert in zijn recensie van het nieuwe boek Why Knowledge Matters van E.D. Hirsch aan de hand van het Franse voorbeeld uitgebreid waarom juist gedegen vakkennis zeer emanciperend werkt. Verminderde nadruk hierop, zoals het Platform Onderwijs2032 voorstaat, zal de sociale ongelijkheid sterk doen toenemen. Zie het artikel ‘Waarom geïndividualiseerd onderwijs leidt tot meer ongelijkheid’: www.beteronderwijsnederland.nl/vakwerk/2017/02/waarom-geindividualiseerd-onderwijs-leidt-tot-meer-ongelijkheid/

 

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter