Checks and balances?

Er wordt voortdurend gesproken en geschreven over de noodzakelijk evenwichtige checks and balances in het op het governancemodel gebaseerde bestuur in het onderwijs. Dit model is sinds de invoering van de Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur verplicht in het primair en het voortgezet onderwijs. Hierin hebben Raden van Toezicht de functie van toezicht op het beleid van de  besturen en eventueel ingrijpen als het mis gaat. Tevens hebben ze de rol van werkgever. Dit toezicht dient zonder last of ruggespraak te geschieden. Een van de taken van de toezichthouders is ook het toezien op het goed functioneren van de medezeggenschap. Het is wenselijk als een van de toezichthouders een bijzondere band heeft met de medezeggenschap maar dit is  in de Wet Goed Onderwijs etc. verder niet geregeld. Wel in de WHW waarin een artikel dat zegt dat een lid van de Raad van Toezicht wordt benoemd op voordracht van de universiteitsraad dan wel de ondernemingsraad (artikel 9.7).

Minister Bussemaker heeft in haar Brief aan de Tweede kamer van april 2013 gezegd dat het van belang is dat er voldoende binding bestaat tussen werkvloer en toezichthouders. Zij kondigt uitbreiding van de rechten van de medezeggenschap om advies uit te brengen over benoeming en ontslag van bestuurders en om te overleggen met de interne toezichthouders aan. Vaak wordt de medezeggenschap ook een functie toebedeeld in het interne toezicht want  intern toezicht en de medezeggenschap dienen hetzelfde doel nl. goed onderwijs. Dat is waar maar in het systeem van checks and  balances nemen ze toch een heel verschillende positie in .De medezeggenschap heeft de functie van het vertegenwoordigen van de belangen van personeel, ouders en leerlingen/studenten en daarnaast de taak bij te dragen aan het goed functioneren van de organisatie. De bevoegdheden zijn daarop afgestemd. Instemmingsrecht op gebieden, die het personeels- en andere partijen direct aangaan; adviesrechten op delen van het financieel en adviesrechten m.b.t.  het financieel/economische. beleid.

Medezeggenschapsorganen zijn deels  bevoegd op terreinen waarop ook de vakbonden zich bewegen. Hierdoor kunnen zij partners zijn maar ook concurrenten. Vanuit dit oogpunt gezien is de hele medezeggenschapswetgeving in Nederland sinds 1950 altijd al omstreden geweest. Ik ga daar hier niet verder op in. Wel moet hierbij in het oog worden gehouden, dat de Nederlandse vakbeweging zelf van oudsher verdeeld is en dat de verschillende bonden de neiging hebben elkaar zo nodig in de wielen te rijden. Een zeer recent voorbeeld is de verdeeldheid rond de ondertekening van het Nationale Onderwijsaccoord.  Oude tegenstellingen tussen de tot compromis geneigde confessionele bonden en het meer radicale vroegere  NVV spelen hierbij nog steeds een rol. Bepaalde cultuur-historische achtergronden zijn niet zo maar weg te poetsen, al is er tegenwoordig sterk de neiging alles alleen maar puur technocratisch en waardevrij te benaderen als een soort objectief verschil van inzicht.

Waar je de Raden van Toezicht kunt zien als onderdeel van de besturen (hun werkgeverschap t.o.v.  de besturen illustreert dat), die tegelijkertijd de functie hebben de besturen kritisch te volgen, hebben de medezeggenschapsorganen in belangrijke mate  de rol van countervailing power en zijn zij in dat opzicht meer te vergelijken met de vakbonden, althans zo zie ik dat. Een heel andere positie dus die tegelijkertijd hun kracht en hun zwakte is. Want hoe maken ze deze positie waar?  Waar de raden van Toezicht alle bevoegdheden hebben om de besturen kritisch te volgen en waar nodig in te grijpen hebben de medezeggenschapsorganen maar beperkte mogelijkheden en zijn ze ook nog eens voor informatieverstrekking afhankelijk van de besturen. Ze hebben ook niet de mogelijkheden van collectief onderhandelen en het stakingswapen. Wanneer hier van medeverantwoordelijkheid kan worden gesproken kan met recht nog steeds gezegd worden: een ons medezeggenschap voor een pond verantwoordelijkheid. Waar de raden van Toezicht bij Amarantis etc. vanuit het oogpunt van hun functie gewoon hebben zitten slapen of nog erger.

Terugkomend op het streven naar voldoende checks and balances: De balans slaat nog steeds vooral naar één kant uit.. De voorgenomen beleidsmaatregelen in de brief van de minister aan de Kamer zijn niet meer dan lichte aanpassingen. Veel lijkt de minister te verwachten van een cultuuromslag en het meer varen op een moreel kompas. Maar wat kunnen we van een zo’n gratuit moreel kompas verwachten als daar zo uitdrukkelijk op gewezen moet worden? Dient dit kompas niet een vanzelfsprekende richtsnoer te zijn?

Voor de docent als beroepsbeoefenaar lijkt de balans helemaal naar de verkeerde kant door te slaan. De pogingen van de lerarencoöperatie om het eigenaarschap van het lerarenberoep vorm te geven vanuit de ideeën van de beroepsgroep, zelf lijken te stranden op de opvattingen van staatssecretaris Dekker zoals die zijn neergelegd in de ”Lerarenagenda” en de “Hoofdlijnennotitie register”.  De hierin geventileerde ideeën staan haaks op wat zelfbewuste professionele vakdocenten er zelf van vinden. Regeling van de professionele ruimte door middel van een professioneel statuut hebben tot nu toe voor de leraar weinig opgeleverd. Het “Wetsvoorstel versterking positie leraren” van de AOB lijkt ook niet te passen in de plannen van een staatssecretaris, die gezegd heeft te veel zeggenschap van leraren gevaarlijk te vinden met het oog op conservatieve krachten. Er is voor de beleidsmakers op onderwijs  kennelijk maar een weg en die gaat van de leraar als professionele beroepsbeoefenaar af naar de volledige onderwerping aan de nieuwe ideologie onder de leiding van de besturen en de raden.

 Checks and balances? We zouden toch eens serieus naar het model van de coöperatie moeten gaan kijken en dit als het moet opeisen.

1 Reactie

  1. Om even op de coöperatie door

    Om even op de coöperatie door te gaan:.

    Je zou de coöperatie een utopie kunnen noemen in de betekenis van een onmogelijkheid. Daar kun je tegenin  brengen dat er coöperaties bestaan en functioneren. Wat je kunt doen is deze coöperaties  onderzoeken op in hoeverre ze een antwoord geven op bestaande problemen. Daarnaast zou je een projectplan kunnen maken vanuit de gedachte van de coöperatie als mogelijkheid. Dan zou je een experiment kunnen starten waarin een aantal scholen overgaan op de coöperatieve wijze van besturen en inrichting van het onderwijs. Dit experiment kan worden begeleid door een team dat de ontwikkelingen evalueert aan de hand van te voren op gestelde doelstellingen en criteria. Daarvoor zou dan eerst een coöperatieve vereniging moeten worden opgericht.

    Je zou ook gewoon als school kunnen beginnen.

    Uitgangspunt is de democratische samenwerking tussen onderwijsprofessionals vanuit een gedeelde pedagogische en didactische visie .De besluitvorming is gemeenschappelijk. Ieder werkt de genomen besluiten op zijn eigen wijze binnen de gemeenschappelijk vastgestelde kaders uit. Men kan elkaar daarop te allen tijde aanspreken. De coöperatie betreft niet alleen het pedagogische beleid maar ook het organisatiebeleid op financieel/ bedrijfskundig en personeel vlak. Het bevoegd gezag blijft verantwoordelijk. De voornaamste functie daarvan is die van middelaar tussen de van buiten aan de school opgelegde eisen en richtlijnen en de uitvoering daarvan in de schoolpraktijk.

    De coöperatie is een bewuste keuze voor een bepaalde organisatievorm en voor het hooghouden van de professionele autonomie en status van de leerkrachten. Noodzakelijke voorwaarde daarvoor zijn goed opgeleide, volledig bevoegde docenten, die in staat zijn vanuit hun kennis en ervaring te oordelen over de waarde van goed onderwijs en de manier waarop dat wordt vorm gegeven. Zij beheren het gehele onderwijsproces en kunnen daarover verantwoording afleggen tegenover ouders, leerlingen en de samenleving. Ook zou het grootste deel van het geld rechtstreeks naar de scholen moeten gaan en niet naar de besturen.

    In deze omschrijving is er weinig utopisch aan de coöperatievorm.  Voornaamste kenmerk is in de eerste fase het experimentele karakter. In een volgende fase kan de coöperatie als een eigenstandige, gelegitimeerde vorm van onderwijsbestuur en onderwijsinrichting zijn plaats binnen het onderwijs verwerven.

Reacties zijn gesloten.