De heilige autonomie?

 

De heilige autonomie?

In het derde deel van het rapport van de Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis over het toezicht werpt de commissie de vraag op  of er wat het in gebreke gebleven financiële inspectietoezicht betreft nu sprake was van een inschattingsfout of een systeemfout. Een belangrijk verschil. Aan het einde van het rapport laat de commissie het antwoord op deze vraag in de lucht hangen maar uit het rapport is duidelijk geworden dat de manier waarop het toezicht geregeld is allerlei onduidelijkheden openlaat en naar mijn mening ook allerlei mogelijkheden en kansen op herhaling van de problemen ook al zou de inspectie” haar leven beteren”.

Waar het om gaat is het  kader van het toezicht en de mogelijkheid daarbuiten te treden. Ingrijpen dus. Waarbij komt dat de inspectie voor de nodige financiële informatie grotendeels afhankelijk is van de informatie van derden ofwel de instellingsaccountant. De commissie formuleert het zo: Blijven handelen binnen de kaders van toezicht, ook als er aanleiding zou zijn om daar buiten te treden – of er in ieder geval vraagtekens bij te plaatsen –, kan een gevolg zijn van de inschatting dat het wel mee zou vallen, maar ook voortkomen uit een (gevoelde) barrière om zonder objectief ‘bewijs’ een instelling in de beklaagdenbank te zetten. En daar misschien vervolgens zelfs wel de gerechtelijke gevolgen van te moeten dragen.

Centraal in deze discussie staat het begrip autonomie voor instellingen met verantwoordelijkheid voor schoolbesturen. De minister staat op afstand met verantwoordelijkheid voor het stelsel. Er is daarmee sprake van zo genaamd getrapt toezicht. En dat alles heeft weer te maken met de ontwikkeling in het denken over bestuur in het afgelopen decennium  van government naar governance.  Autonomie is daarbinnen een groot goed en gaat uit van de veronderstelling dat besturen van onderwijsinstellingen hun zaken in principe zelf uitstekend, zonder veel overheidsbemoeienis kunnen regelen. Dit geloof is op het Ministerie van onderwijs nog sterk aanwezig getuige de volgende passage uit de brief van de minister aan de Tweede kamer n.a.v. het rapport: Er zijn maatschappelijke twijfels of de bestuurders nog wel publieke belangen dienen en of het stelsel deze voldoende bewaakt. Het rapport biedt concrete aanknopingspunten voor de verbetering van het bestuur, beheer en toezicht binnen instellingen en binnen het stelsel. Dit onderzoek gaat weliswaar over één onderwijsinstelling, maar bevat lessen voor de hele onderwijssector, ook voor alle instellingen waar het goed gaat. Bij veel mbo-instellingen is de sturing, het toezicht, de bedrijfsvoering en de onderwijskwaliteit namelijk wel goed op orde. Ik acht het van groot belang om de lessen uit het onderzoek ter harte te nemen. De minister komt in de brief vervolgens met een uitgebreide reactie waarover straks meer.

Toch proef ik in het Amarantis rapport ook sterke twijfels over de manier waarop de autonomie van de onderwijsinstellingen in zijn huidige vorm functioneert. En dat meer nodig is dan wat aanscherpingen, puntjes op de i en verbeterplannen .Want hoewel de commissie zich uitspreekt tegen het over boord zetten van de kern van het stelsel namelijk de autonomie van de instellingen en spreekt van de bestrijding van de excessen werpt zij tevens de prangende vraag op: hoe kan een productieve balans gevonden worden tussen op afstand blijven en in concrete gevallen – zonder wijsheid achteraf – toch dichtbij te komen, over de grenzen van autonomie en eigen verantwoordelijkheid heen. Daarvoor bestaat geen eenvoudig antwoord, maar wel een duidelijk aanwijsbare noodzaak. Het zou een kernpunt op de agenda van de commissie en een cruciale gevolgtrekking uit dit onderzoek moeten zijn. Kom er maar eens uit.

Met dat beroep op autonomie van de onderwijsinstellingen is het wonderlijk gesteld. Vaak beroept men zich daarbij op artikel 23 over de vrijheid van onderwijs maar naar mijn idee gaat dat over levensbeschouwelijke vrijheid en niet over onbeperkte vrijheid van “bedrijfsvoering”, niet over vrijheid van onbeperkt geld onttrekken aan het primaire proces of vrijheid om er op los te bouwen om maar eens een paar voorbeelden te noemen. Vrijheid en autonomie zo gedefinieerd  zou betekenen dat de overheid tot voor de invoering van de verzelfstandiging en de lumpsum altijd wederrechtelijk tegen artikel 23 in heeft gehandeld. .Zo is het natuurlijk niet.  De huidige autonomiediscussie heeft niets met artikel 23 te maken en daarentegen alles met de vraag in hoeverre men door wil gaan met een op eenzijdige bedrijfsmatige principes gebaseerd governancemodel, noem het neo-liberaal, of dat de overheid weer meer de regie overneemt  waarbij je je kunt afvragen of dan het raad van toezicht-model überhaupt nog zin heeft.

Op zich is het wel begrijpelijk dat minister Bussemaker in haar brief de mogelijkheid tot failliet gaan van onderwijsinstellingen open laat. Het is immers simpelweg een mogelijke consequentie van het gekozen model. Tegelijkertijd zijn de consequenties onaanvaardbaar en stuit men op de contradicties van het systeem. Werknemers kun je op straat zetten maar waar laat je dan al die leerlingen en hoe zit het met de grondwettelijke zorg van de overheid voor goed onderwijs?. En dus komt ze in haar brief met een hele reeks discussiepunten en verbeterideeën om deze consequentie uit de weg te gaan. Ze wil naar een discussie met de sector over de conclusies van de commissie, naar explicietere verantwoording,een nauwgezettere toepassing van de governancecode en  regels voor benoeming van bestuursleden. Bestuursleden en raden van toezicht moeten zich verder professionaliseren en zorgen voor een heldere en efficiënte organisatiestructuur. Niets nieuws onder de zon want dat staat allang in alle codes. Evenmin opmerkelijk is dat “procedures voor de (her)benoeming van leden van de college van bestuur en de raad van toezicht transparant moeten zijn en de medezeggenschap moet worden betrokken. Het zou pas interessant zijn wanneer de minister had gezegd dat medezeggenschapsorganen instemmingsrecht  moeten krijgen bij deze benoemingen en gedeeltelijk zelf kandidaten mogen voordragen. Er ligt weliswaar een motie Meenen/Smits over instemmingsrecht op de begroting, die de minister mee wil nemen maar de enige concrete toezegging in de brief is dat zij overweegt medezeggenschapsorganen het recht te geven om tenminste één keer per jaar met de raad van toezicht te overleggen. Een wel zeer mager gebaar. Bovendien zou dit op grond van de bestaande codes allang overal het geval moeten zijn.

De minister ontkomt op grond van de bevindingen van de commissie natuurlijk ook niet aan een versterking van het financiëel toezicht nu deze heeft geconstateerd dat: “ Het toezichtsysteem voor het onderwijs , zo laat de casus Amarantis zien, schokken nodig heeft om ingrijpende acties of interventie te rechtvaardigen. Het moet écht misgaan voordat we toestaan dat inbreuk wordt gemaakt op de autonomie van onder toezicht gestelde instellingen. Voor wie dit goed leest staat hier dat binnen het huidige systeem eerst de puinhoop moet zijn gecreëerd voordat aan het opruimen kan worden begonnen. Dit zou een veel grotere preventieve rol en bevoegdheden van de Auditdienst Rijk en de Inspectie  moeten rechtvaardigen maar de vraag is hoe zich dat verhoudt tot de huidige opvattingen en regels m.b.t. de autonomie.

 

1 Reactie

  1. Artikel 23 van de grondwet

    Artikel 23 van de grondwet gaat m.i. niet louter over levensbeschouwelijke vrijheid in engere zin maar ook over onderwijskundige vrijheid. Je kunt onderwijsvormen zoals Montessori en de Vrije School misschien best onderbrengen bij levensbeschouwelijke vrijheid maar het lijdt/leidt volgens mij geen twijfel dat die al dan niet berechtigde vrijheid de ouders sedert de invoering van de basisvorming de ouders ontnomen is. Die hele discussie over “good governance” en de controle daarop hoeft volgens mij niet gvoerd te worden. Als ouderrechten, waaronder ik voldoende keuzemogelijkheden versta,  serieus genomen worden (de aanleiding tot artikel 23 waren natuurlijk in de eerste plaats groepsrechten) zijn kleine scholen het beste. Hun besturen en directies kunnen niet uit goed betaalde beroepskrachten bestaan en vrijwilligers kun je maar matig met tijd en verantwoordelijkheid belasten. De verantwoordelijkheden voor de top moeten dus sowieso weer flink ingeperkt worden.

    overigens dank voor de heldere uiteenzetting

Reacties zijn gesloten.