Als je dat denkt deug je niet

Als je dat denkt deug je niet

Er is de laatste tien jaar heel wat veranderd in het politieke klimaat in Nederland. Het Kamerlid Frans Timmermans schrijft hierover in NRC Handelsblad van 7 september. Tegenwoordig zien we in de politiek een stroming van rechts-radicalisme, zegt hij, terwijl we in het verleden een tijd van links-radicalisme hebben beleefd. Dat laatste heeft naar mijn mening meer dan twintig jaar een stempel op het onderwijsbeleid gedrukt. Aanvankelijk ging het over verschillende standpunten met betrekking tot de toekomst van het onderwijs maar al gauw werden die door de ‘vernieuwers’ gekoppeld aan ‘progressief’ of ‘condervatief’, of, zo men wil, links of rechts. De polarisatie die hierdoor ontstond , ging ver. Jonge leraren afkomstig van de nieuwe lerarenopleiding kwamen progressief geïndoctrineerd op de scholen en eisten bijvoorbeeld ‘medezeggenschap voor alle geledingen’. Het kostte soms moeite die beginnende leraren – hoewel de praktijk een goede leermeester was – ervan te overtuigen dat het onderwijs niet met slogans te verbeteren valt.
Ik herinner me dat er onder andere het streven was om alle gymnastieklessen ‘gemengd’ te geven, omdat dit gunstig voor de emancipatie was. Leerlingen moesten ruimte krijgen om zich te ontplooien en dosten zich vaak potsierlijk uit terwijl het leren erbij inschoot. Van tijd tot tijd werd geroepen dat de examens moesten worden afgeschaft – en dat gebeurde soms ook. Kinderen konden gelukkig worden op de middenschool, zeker niet op het gymnasium, dus dan kon beter verdwijnen.
Maar daar bleef het niet bij, van mensen die er ‘foute’ ideeën over onderwijs op na hielden , werd ook verondersteld dat ze over andere kwesties – kernwapens, Vietnam, abortus – ook wel fout zouden denken. Het was een soort totaalpakket. En omdat mensen met behoudende opvattingen over onderwijs in feite niet deugden was het ook geoorloofd hen te boycotten in de media, hen te verhinderen promotie te maken in het openbaar onderwijs of in functies bij overheidsinstellingen. De lijst is lang en hier en daar, zoals bij de onderwijskunde, is er nog maar weinig veranderd.
Maar ondertussen zien wij nu in de laatste jaren dat de neiging bestaat om sommige oude, toen reactionair geachte denkbeelden weer naar voren te brengen, zoals het gescheiden les geven van jongens en meisjes.
En de publiciste Heleen Crul breekt een lans voor het dragen van schooluniformen door leerlingen (NRC Handelsblad, 10 september). Dat was ‘toen’ uiteraard uit den boze, een uniform deed denken aan het leger, en het was nog elitair ook. Toch valt het best mee. Enige tijd gel;eden zag ik mijn kleinzoon van vier, die naar school gaat op een ‘Engelse’ school in het buitenland. Hij droeg een petje, jasje-dasje met badge, korte broek tot op de knieën, kniekousen en degelijke schoenen. Hij ondervindt geen hinder van zijn uniform. Ik bedoel maar, het is belangrijk om over onderwijszaken onbevooroordeeld te oordelen, zonder etikettenplakkerij van links of rechts. Elke keer moet de vraag beantwoord worden: hoe functioneert het in de praktijk. Dat moet het criterium zijn op grond waarvan men oordeelt, niet de partijlijn of de doctrine.
En tenslotte, elk bestuur, elke organisatie die geen ruimte biedt voor afwijkende meningen, die in maffia-achtige beslotenheid opereert, deugt niet. Dat kwaad moet nog steeds, met argumenten, bestreden worden.

Cornelis Verhage

2 Reacties

  1. mooi verhaal, Cornelis Verhage
    Want zo heb ik het aan den lijve ondervonden.
    Wie ‘gezag’ wilde in het onderwijs, was bijna vanzelf een ‘fascist’.
    Wie ‘prestaties’ wilde, was een verderfelijk lid van de ‘prestatiemaatschappij’.
    Vernieuwen WAS (en is?) gewoon progressief.
    Laten we daar nu eens gewoon eerlijk over zijn.
    Want ook ik ben verleid geworden geweest door zulke ‘hippie-idealen’, zij het in afgezwakte vorm.

    Mijn onderwijspraktijk botste echter voortdurend met die idealen. Dat leuke ‘samenwerken’ leverde meestal niets op. Dat leuke ‘vrije expressie’ verzandde altijd in doelloze niksigheden. Dat leuke knippen en plakken tijdens de rekenles, leverde geen concrete resultaten op. Dat eindeloze ‘praten met elkaar’ versterkte slechts de onderlinge problemen.

    Die leuke kringgesprekken verzandden in opschepperig opbieden tegen elkaar.
    Het eindeloos uitpraten van zaken, werd door kinderen vooral gezien als het boeken van tijdwinst: hoe meer er gepraat werd, des te minder hoefde er gewerkt te worden.
    Dat leuke ‘zelfstandig werken’ was een soort uitje: geen directe controle; hoera.
    Gemengd gymen? Dat ging soms nog verder: jongens en meisjes in dezelfde kleedkamer bij zwemmen: dat was progressief, want voorkwam al dat burgerlijke gedoe over schaamte enzo.
    Maar eigenlijk moest er voortdurend gecorrigeerd worden bij het realiseren van al die leuke vrijheden.
    Ik herinner mij b.v. hoe ‘vrije expressie’ bij toneelspelen altijd verzandde in het spelen van kinderspelletjes waarbij de rest van de klas tot vervelens toe mocht toekijken. Het is uiteindelijk geworden tot het geven van duidelijke opdrachten met duidelijke eisen en regels.
    Verrek, dacht ik dan, regels en eisen? Maar dat was de bedoeling toch niet?

    Intussen denk ik dat we een kentering meemaken. Het geluid van BON wordt minder uitzonderlijk.
    Ik zie regelmatig hoe ‘regels’ en ‘orde’ weer aanvaardbare zaken zijn geworden. Ik vind dat prima. Voel me veel meer thuis bij zo’n conservatievere benadering. Eindelijk…

    • @moby: Conservatievere benadering…
      …is wel degelijk vooruitgang volgens het natuurlijke proces.
      Zónder bloedvergieten en zónder het kind met het badwater weg te gooien.

Reacties zijn gesloten.