63 Studeren in Frankrijk: Afsluiting van het Eerste Jaar

19 augustus 2010
“The limits of my language,” wrote the philosopher Ludwig Wittgenstein, “mean the limits of my world.”… (1). Leest U ook de uitstekende bijlage over de plaats van het economisch universitaire onderwijs in Frankrijk.

Anders dan de Amerikaanse ‘business schools’, waarbij men zijn MBA haalt/koopt na een initiële loopbaan en daardoor ook inkomen derft, bij elkaar dus een forse investering die men zo snel mogelijk in kwantitatieve zin moet terug verdienen, il n’y a pas de place pour la pensée non-rentable, hechten de Fransen grote waarde aan een intellectuele bagage om de ingewikkeldheid van de Wereld te lijf te gaan, want alleen met een grote algemene kennis kan men de vaak nauwe specialisaties overbruggen, inzicht moet gestimuleerd worden met een brede ‘culture générale’. Ongeveer 30% van hun curriculum wordt aan humaniora besteed. In hun referentiekader van ‘business in society’ speelt dat een belangrijke rol, bij de Amerikanen nauwelijks, de MBAs zijn daar de hamers die in elk probleem een spijker zien. De baas is hier een echte intellectueel. Het is voor mij onbegrijpelijk dat mijn ex-NEH een cosmopoliete marketing expert in die functie heeft benoemd, hoe aimabel die ‘dean’ Georges S. Yip ook moge zijn.

Het studiejaar voor de 365 eerste jaars * dat op 9 september 2009 begon, werd op 25 juni 2010 afgesloten. De eerste 3 weken werden hoofdzakelijk gebruikt voor inleidende cursussen en daar zat ook een kennismakingsweekend in, het is allemaal nogal joyeus, al is niet duidelijk waar ze precies mee werden bezig gehouden. Initiële groepsvorming schijnt vooral plaats te vinden op basis van de gedeelde smart en glorie op de harde banken van de ‘classes préparatoires’. Wat dat betreft had dochterlief mini-pech omdat de TVI’s (très vénérés intégrés) van haar klas meest elders aan de bak zijn gekomen en maar weinig (20%) bij de 5 beste instellingen in Parijs (3), Rijsel en Lyon. De nieuwelingen worden aangemoedigd om aan één of meerdere culturele of sportieve onderverenigingen mee te doen. Dat gaat via coöptatie, wat het voor de provincialen soms moeilijk maakt. Na een initiële schifting op basis van intelligentie, ambitie, hard werken enz. moeten de nieuwelingen hun sociale plaats binnen de Hoge School vinden. Jongens en meisjes houden elkaar min of meer in evenwicht, al hoort men soms van een voorkeursbehandeling van het sterke geslacht… Ik zal geen wijsneuzige slecht gesubstantiveerde sociologische meningen geven van wat er allemaal aan de hand is. Ik constateer slechts dat ik nu in het bedrijfsleven af en toe (jonge) prachtdames tegenkom waar binnen mijn eigen generatie er zo weinig van waren..

Qua huisvesting zijn de provincialen en buitenlanders op de campus gehuisvest en de Parijzenaars moeten zich zelf in de buurt onderbrengen, iets wat gesmeerd schijnt te lopen met collectief gehuurde onderkomens. Op campus worden de jongelui willekeurig ingedeeld in 4-7 mans appartementen (niet gemengd), ieder heeft zijn eigen kamer. Men kan wel zeggen dat iedereen door dezelfde (intellectuele) molen is gegaan, maar de diversiteitsverschillen blijven, die zijn lang niet altijd per definitie valoriserend zoals men dat zo graag in NL wil geloven, en dochterliefs cohabitatie met een Libanese en een Japanse had meer te maken met tolerantie dan wederzijdse verrijking. Om één of andere duistere reden, moesten de kamers begin juli worden opgegeven. Ook dat schept netelige praktische problemen.

Het eigenlijk collegejaar begon op 5 october 2009 en is verdeeld in 3 trimesters. Aan het eind van het jaar zijn ze ‘bachelors’. Het is een anticlimax vergeleken bij de ‘classes préparatoires’ waar de klemtoon lag op het maximaal vergaren van kennis en algemene cultuur met een hoog niveau van abstractie. In dit eerste jaar moeten ze op de praktijk gerichte competenties op doen met vakken als boekhouden, interne controle, rechten, informatica, statistische en wiskundige methodiek, financieel beheer, marketing, micro en macro economie en niet te vergeten een verdere uitdieping van 2 vreemde talen, waarbij het Engels verplicht is. Het werktempo is behoorlijk belastend, waardoor het uitgesloten is een bij-baan er op na te houden. Zelfs het behalen van een rijbewijs waar ze nu ruimschoots aan toe zijn is qua tijdsindeling een probleem. Buiten het verplichte rooster om zijn er cursussen over allerlei onderwerpen om de algemene cultuur te verbreden, maar er is geen verplichte cursus voor goede omgangsvormen, tafelmanieren, conversatie e.d. zoals bij sommige ingenieursopleidingen. De onweegbare sociale codes die men daarbij opdoet, zijn veel belangrijker dan men zou denken. Als men ‘gelijke kansen’ au sérieux wil nemen, ook voor na de studie, dan zou men daaraan moeten werken.

De studenten worden voortdurend geëvalueerd. Aan het eind van de rit moeten ze voor een Engelse taaltest slagen (minimaal 850 op 1000) die hier TOEIC heet: Test of English for International Communication, de ‘globishe’ versie van die taal (= communiceren in professionele omgeving). Soms kom ik bedroevende schrijfsels tegen van jonge mensen die die test met vlag en wimpel gehaald hebben. Bij TOEFL, Test of English as a Foreign Language, ligt het accent anders, het spitst zich meer toe op het maatschappelijke verkeer, waaronder ook de universiteiten vallen. In Nederland zullen de resultaten iets beter zijn, al duidt daar de gewenste minimum score, vaak (?) 560, op een ‘als je mekaar maar begrijpt’ middelmatigheid. De verwantschap met het Engels maakt het voor Nederlanders gemakkelijk te pronken met Engelse veren, maar het blijft het grauw. Om definitief tot de Masterfase te worden toegelaten, die 2 jaar duurt, moeten ze tenslotte de GMAT (Graduate Management Admission Test) (1) met een minimale score van 600 (op 1000) behalen, waar ze misschien wel € 1.000 voor moeten betalen in de vorm van een voorschot op het komende collegegeld. Het lijkt me water kruien naar de oceaan. Het is toch merkwaardig dat TOEIC, TOEFL, GMAT e.d. zoveel gewicht krijgen, terwijl de voorbereiding en het slagen voor die tests mij kwesties lijken van codes en handigheid, de basiskennis is sowieso voorhanden. Dochterlief met 945 voor haar TOEIC is lang niet ‘à l’aise’ met het Engels, en met haar GMAT zal het wel niet anders gaan. Ten slotte bestaat er veel animo om een studiejaar door te brengen op een ESSEC-campus in het buitenland (Mainz en Singapore), waar alleen de besten voor in aanmerking komen.

Afgezien van een arbeidersstage van 3 weken, zijn de verse bachelors verplicht een binnenlandse of buitenlandse stage te zoeken die minstens 6 maanden duurt. Meestal vindt die eerste professionele ervaring plaats tussen begin juli en eind december. Het is niet altijd gemakkelijk om een stage te vinden. Zolang men bij een universiteit/hoger onderwijs staat ingeschreven heeft de werkgever als voordeel dat de sociale lasten, die hier 40% van modale salarissen bedragen, deels worden kwijtgescholden. Verkapt of openlijk misbruik van werkgeverszijde en de vele onduidelijke diploma’s die niet op de arbeidsmarkt schijnen te zijn aangepast, scheppen bizarre situaties, waarbij bijv. de jongelui hun afstuderen uitstellen en soms 6 tot 8 zeer slecht betaalde stages (€ 350 à 400/maand, zonder de kantine e.d.) vervullen zonder dat hun kans op een stabiele werkkring wezenlijk toeneemt. U kunt zich de zeer verdrietige situaties wel voorstellen. Bij de ‘grandes écoles’ poept de Duivel op de grootste hoop, overigens met een zekere logica, want de betere scholen, waaronder ook sommige op de praktijk gerichte ingenieursopleidingen, fungeren ook als eerste filter voor de arbeidsmarkt. De ‘grandes écoles’ hebben daarbij ook nog het voordeel dat ze via hun intranet een zeer ruime keuze krijgen voorgeschoteld en zelfs op het allerlaatste moment nog iets naar hun gading kunnen vinden en bovendien de transportgelegenheid bij hun keuze kunnen meewegen. Het nut van een stage is niet alleen de confrontatie met de realiteit van een bedrijf die lelijk kan tegenvallen, het is ook een plek waar men leert zich aan te passen bij de bedrijfscultuur en hun specifieke codes. Door in contact te blijven met zijn werkgever, kan men zijn eventuele rekrutering bewerkstelligen. Jongelui van de ‘grandes écoles’ worden niet a priori geëtiketteerd, maar er schijnt wel een subtiele selectie te zijn wie wat voor soort stage krijgt, al naar gelang een stage inhoudelijk meer of minder intellectueel is, uit te leggen als het verschil tussen 1) het op de praktijk gericht zijn (= provinciale scholen en alles wat de commercie betreft) en 2) meer een overzichtskarakter hebben (Parijse ‘grandes ecoles’, financiën, en ook universiteiten). Het Franse hoger onderwijs is en continuüm en zeer gediversifieerd. Er zijn zeer veel passerelles en er wordt niet zo’n belachelijk onderscheid gemaakt tussen de universiteit en de rest als in Nederland, waar de universiteiten ‘al’ verengelst zijn de rest ‘nog’ niet. De stages brengen een nettoloon op van € 800 à 900/maand met uitschieters tot € 3.000/maand.

Het collegegeld voor het eerste jaar bedroeg € 8.000. Daarbij komen de kosten van levensonderhoud. De masterfase die 2 jaren duurt, maar die over 3,5 à 4 jaar wordt uitgesmeerd vanwege stages (1,5 jaar) en verplicht buitenlandverblijf (6 tot 9 maanden), kost in totaal 2 x € 12.000 aan collegegeld. We horen weinig over geldproblemen, al hebben meer dan 60% van de studenten één of andere financieringsregeling. 23% zijn beursstudenten. Een bijbaan in het eerste jaar is uitgesloten. Voor de masterfase is een systeem ontwikkeld waar ‘baan’ en ‘studie’ gealterneerd worden. Per lichting doen 30 à 35% daar aan mee (2). econtent.essec.fr/mediabanks/ESSEC-PDF/Formations/ESSEC%20MBA/Plaquette-apprentissage.pdf.

Vergeleken met andere opleidingen zijn de handels hoge scholen hier duur. De ‘grandes écoles’ van de economische richting hebben een budget van meer dan € 30.000/jaar per student. Het lijkt me onnodig hoog. Op de Ecole Polytechnique, Ecole Normale Supérieure, de ENA krijgen de leerlingen een salaris en de Universiteiten zijn over het algemeen gratis. Is het de Amerikaanse invloed van duurder = beter? Of is het een vorm van selectie, omdat anders de toestroom niet te stuiten zou zijn geweest? Of is het een samenzwering van insiders (=les héritiers) om belagers er buiten te houden zoals dat Julia Friedrichs in haar boek ‘Gestatten: Elite’ (3) dat voor de Duitse situatie suggereert, dat alles daar ‘gemasseerd’ kan worden: ‘bei der Auswahl der besten zweihundert spielt die Abiturnote der Bewerber keine Rolle usw’. Voor zover ik het kan beoordelen, houden de ‘mérite républicain’ (zie blog 62) en het Franse respect voor abstracte intelligentie de zaak nog goed in het morele gareel. Ik ben ook helemaal geen voorstander van het idee je werkzame leven te beginnen met een hoge studieschuld, des te meer niet als 50% van een generatie door het hoger onderwijs gejaagd moet worden en de marktwerking (‘markets know best’) maar moet vertrouwen om het maatschappelijk nut van een studie te bepalen. Het is een aparte overdenking waard.

Ik denk dat geen enkele universiteit kan uitblinken zonder een sterke, stimulerende culturele binding met het eigen land. De Franse economische ‘grandes écoles’ steunen op een culturele verankering die door de uitstekende vooropleiding van de ‘classes préparatoires’ zijn ware betekenis krijgt. Iets waar je op kunt terugvallen voor zelfreflectie, vooral bij het ouder worden, het is je Weltanschauung, het stimuleert je kritisch inzicht, bewust ergens bij horen. Iedereen met een internationale ervaring heeft weleens een reflex van medelijden moeten onderdrukken bij iemand die nergens meer thuis is, met alleen geld als vaderland. Vaak gaat het mis. Als ik de teksten van de ESSEC vergelijk met de pretentieuze kitsch van de ‘Rotterdam School of Management’ (sic, blog 51) voor zelfverliefde carrièristen en omhoogvallende boekhouders, dan zou ieder zinnig mens de voorkeur aan de ESSEC moeten geven, maar door alles over de Amerikaanse boeg te gooien, kennen ze valoriserende waarden bij de buren niet meer en is het alsof de ESSEC e.d. niet bestaan. Noem het maar een schuldige bewustzijnsvernauwing. Bij de ESSEC lees je niets over toekomstig leiderschap, exceptional peer environment, world class, rich plurality enz. enz. Ik heb me niettemin afgevraagd hoe diepgaand het geafficheerde altruïsme van de ESSEC in werkelijkheid is en hoe de belijdende Christelijke origine nog nawerkt. Ik kan het niet goed beoordelen. Ik kan slechts afgaan wat ik zo nu en dan opvang en na denken over hun deontologische principes (4 dicht en klein gedrukte bladzijden) met slagwoorden als ontplooiing, onderling vertrouwen, samenwerking, respect, eerlijkheid. Kortom de studenten moeten zonder ellenbogenwerk hun plaats in de samenleving weten te vinden, ‘carrière maken’ en ‘bij de elite behoren’ worden niet genoemd en kreten als ‘totaal leuk’ (sic, University College van Joetrecht) al helemaal niet. Ze moeten ook kritisch dialogeren met de professoren over de inhoudelijke elementen van de colleges. Anekdotisch zij vermeld dat de studenten op tijd moeten zijn, dat de mobiele telefoons tijdens de lessen uitgeschakeld moeten zijn en dat de studenten tijdens de lessen geen voedsel mogen verorberen of kletsen (valt onder het hoofdstuk ‘comportement irrespectueux’)!

* In 2009 deden 9.417 jongelui mee aan de 2 concours van verschillend niveau in de economische richting. De 13 aangesloten instellingen hadden 7.295 plaatsen ter beschikking. Voor het moeilijkste concours van de 5 beste instellingen met 1.927 beschikbare plaatsen hadden zich ongeveer 5.000 ingeschreven. De ESSEC heeft 365 eerste jaars opgenomen.

(1) “The limits of my language,” wrote the philosopher Ludwig Wittgenstein, “mean the limits of my world.”… While Socrates saw the philosopher as a midwife, making us aware of knowledge that is already implicit within us, for Wittgenstein he is essentially a therapist, philosophy being “a battle against the bewitchment of our intelligence by means of language.”.. (Dr. R. van de Lagemaat boekbespreking van: Ludwig Wittgenstein: the Duty of the Genius/R. Monk). Ik moest aan deze woorden denken bij de huilerige, berustende commentaren toen Organon tijdens de Voetbal WK in de mondiale afgrond viel. Het was alsof die commentatoren gelimiteerd waren door een op Amerikaanse leest geschoeid denkschema van ‘problem solving’, overdreven vertrouwen in ‘experts’, eindeloze wedijver, individuele verrijking, de on-Hollandse houding van: snel, snel ‘pass-on-the-bucket’ voordat de ‘bubble’ barst e.d. Organon eerst leeggehaald toen verneukt door botte ‘greed is good’ MBAs ergens in Amerika, ‘beren die broodjes smeerden’, het Nederlandse volk ‘stond erbij en keek er naar’, want als de hele economische klas zich met Amerika, Amerika! identificeert verdwijnt ook de sceptische afstandelijkheid en de intellectuele weerstand. Wat gebeurde was als het ware ‘beyond comprehension’. Ja, Wittgenstein heeft gelijk: ‘The limits of my language mean the limits of my world’ , niet meer in staat zijn analogisch te analyseren hoe de buren met een Organon-probleem omgaan. Die zelf opgelegde limiet is ook de limiet van de intellectuele weerstand. Hebben de faculteiten de economische studie intellectueel inhoudsloos gemaakt? Speelt de algemene kennis daar nog een rol? Kan een multinationale onderneming werkelijk apatride zijn zoals in Rhineland Exit! wordt gesuggereerd? D.w.z. zonder culturele bindingen met welk land dan ook?

(2) in de masterfase bestaat een lichting uit 350 à 360 man van de ‘écoles préparatoires’ + 150 à 160 zij-instromers

(3) Gestatten: Elite, auf den Spuren der Mächtigen von morgen/ Julia Friederichs/Heyne. In deze best-seller van Mei 2009, stelt de schrijver de nieuwe ’Leistungselite’ als ‘Wunderwaffe gegen die deutsche Ratlosigkeit und Resignation’ aan de kaak en kraakt ook de ’Berater und Investmentbanker’ af: ‚’Heiße Luft, die schaffen kein Wert…das kann auf Dauer nicht gut gehen’. Overigens is ze kritischer over de manier waarop die ‘Leistungselite’ zich zelf constitueert en zo weinig altruïstisch is dan over het idee per sè van het nut van zo’n ‘Leistungselite’. Tegen die achtergrond is het Franse systeem heel wat beter. Vermeldenswaardig is dat Mevr. Friederichs eerder een € 64.000 eerste-job aanbod van McKinsey had afgeslagen. Persoonlijk probeer ik het woord ‘elite’ zoveel mogelijk te vermijden, veel te wollig, en in Franse teksten komt dat woord vrijwel nooit voor.