Discrepantie tussen taalvaardigheid en rekenvaardigheid?

Wie in Nederland als leerling op het gymnasium of het atheneum wil starten moet ofwel zijn eigen leraar overtuigen van zijn kwaliteiten ofwel een hoge score halen op de CITO-toets. Soms/vaak beiden.

Nu vraag ik mij het volgende af: hoevaak komt het voor dat een leerling een zeer hoge score haalt voor het onderdeel rekenen terwijl hij matige score haalt voor het onderdeel taal en dat als gevolg hiervan zijn totale score te laag is om te mogen starten op een hoger niveau van voortgezet onderwijs?
Deze kinderen moeten nu in het ergste geval starten op de mavo terwijl ze de exacte vakken wel direct op vwo-niveau aankunnen. Nu kunnen ze via een omweg alsnog op het vwo terecht komen, als ze niet teveel hun motivatie verliezen en ze gemiddeld een 7 of hoger halen voor hun eindexamen, maar de basis gaat dan toch minder degelijk zijn in vergelijking met wanneer je direct start op vwo-niveau.

Een simpele oplossing zou voor zo’n leerling zijn om hem deze vakken wel direct op havo-niveau of vwo-niveau te laten volgen door hem voor deze vakken wel in een havo-klas of een vwo-klas te plaatsen terwijl hij voor de overige vakken in een mavo-klas wordt geplaatst. Aangezien de meeste scholen in Nederland scholengemeenschappen zijn is dit mogelijk. Helaas wordt er van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Na het behalen van zijn mavo-diploma zou hij dan eventueel kunnen verdergaan in 4-havo terwijl hij bijvoorbeeld voor wiskunde, natuurkunde en scheikunde doorstroomt naar 5-vwo. In de laatste twee jaren van het vwo kan hij dan ofwel meer tijd besteden aan zijn overige vakken of extra vakken opnemen.

Ik besef dat dit slechts een interessante optie is voor een kleine minderheid van de mavo- en havo-leerlingen maar ook deze leerlingen hebben toch het recht op het voor hen optimale onderwijs.

8 Reacties

  1. Zo weet ik er nog wel een paar….
    Goed in een bepaald vak en in andere vakken niet.
    Hadden ze daarvoor niet bij de invoering van de Mammoetwet een keuzepakket bedacht? Helaas wel.
    Waarom helaas?
    Omdat het in het voortgezet onderwijs om ‘Bildung’ gaat en niet om een eenzijdige specialisatie in één bepaald vak.

    • Wat is er mis mee wanneer je
      Wat is er mis mee wanneer je [b]naast[/b] die algemen bildung je eigen nog specialiseert in een vak of een paar vakken?
      Je kan beter 4 vakken op mavo-niveau hebben gevolgd en 3 op vwo-niveau dan 7 op mavo-niveau.

      Sowieso vind ik dat we sneller mensen moeten toelaten tot 1-vwo, maar dan wel streng selecteren aan het einde van het eerste of tweede jaar. Wanneer iemand 550 heeft op rekenen en 530 op taal, geef iemand dan maar gewoon de kans.

      • Roosters
        Leerlingen die verschillende vakken op verschillende niveaus volgen is een absolute ramp voor de roostermaker. Ik denk dat vooral ook dat praktische bezwaar belangrijk is.

  2. To Bild or not to Bild
    Ik ben het eens met Hals. Pech voor die zeer kleine groep die aan dit signalement voldoet (toevallig heb ik nu net zelf, voor het eerst in 9 jaar, zo’n exemplaar in de klas). Degenen die het systeem in de exacte vakken doorzien hebben meestal ook geen grote problemen met de grammatica van een vreemde taal. En de spelling is toch al bij vrijwel alle leerlingen een ramp, exact begaafd of niet.
    Algemeen vormend onderwijs heeft nu eenmaal een algemeen vormende opdracht.

  3. Correlatie tussen taal- en rekenscore op de Eindtoets
    Het antwoord op je vraag kan heel kort zijn: 0,63.

    Op de Cito Eindtoets Basisonderwijs is de correlatie [voluit: correlatiecoëfficiënt] tussen de deelscores op de taaltoets en de rekentoets 0,63. Zie het Cito-rapport over de resulatten op die eindtoets, blz. 3:

    www.cito.nl/po/lovs/eb/bestanden/Cito_EB09_Terugblik.pdf

    Dat is, als je het mij vraagt, een lage correlatie. [Correlaties tussen cijfers voor verschillende vakken zijn vaak ongeveer 0,7, over de hele breedte van het onderwijs. Het verschil tussen 0,7 en 0,63 is pittig: resp. 50% en 40% verklaarde variantie] Dat betekent dat het vaak voorkomt dat de scores voor taal en die voor rekenen stevig verschillen.
    Geluk bij een ongeluk: het is de totaalscore op de Eindtoets die telt.

    Misschien kan iemand bij het Cito eens opzoeken hoe die correlatie in de voorgaande jaren was? Is die 0,63 een uitschieter naar beneden, een drukfout?

    Vraag mij niet hoe het kan dat de taaltoets en de rekentoets ieder afzonderlijk 0,9 correleren met de totaalscore op de toets (zonder wereldoriëntatie, maar met studievaardigheden, whatever studievaardigheden mogen zijn).

    Helemaal ongelukkig zou zijn wanneer de typisch Nederlandse gewoonte zou zijn gevolgd, en er voor iedere deeltoets minimumniveaus zouden zijn vastgesteld voor toelating tot vervolgonderwijs A, B of C.

    Als je dan toch naar die tabel kijkt: schrik niet van de gemiddeld lage scores op de deeltoetsen (daar zit dan ook nog een deeltje raden bij): de vragen worden zo ontworpen en gekozen dat ze behoorlijk moeilijk zijn. Interpreteer dat dus niet rechtlijnig naar het door basisscholieren bereikte eindniveau.

    • Tis moar hou je’t bekiekt
      Ben, het lijkt me juist om die correlatie van 0,63 te interpreteren in het licht van de homogeniteitsscores van de deeltoetsen voor rekenen en taal (oftewel de betrouwbaarheden in termen van Cronbachs alpha).

      Stel dat de homogeniteit voor de taal-schaal maar zo’n 0.75 bedraagt, dan vind ik een correlatie van 0.63 helemaal niet zo laag. Dan geldt immers dat vanuit de rekenschaal een flink deel wordt verklaard van de variantie in de taalscores die door de taalschaal zélf wordt verklaard (nl. driekwart van de maximaal 56% te verklaren variantie).

      N.B. De homogeniteit (betrouwbaarheid) van de Centrale Eindexamens Nederlands was in de afgelopen tien jaar gemiddeld zo’n 0.50, met zelfs een uitschieter naar 0.36 (volstrekt onacceptabel dus voor examendoeleinden). Zo raar zou het dus niet zijn als de taalschaal van de CITO-eindtoets basisonderwijs ook een lage betrouwbaarheid heeft.

    • Na wat beter kieken
      Ah, ik zie het net in het rapport staan (was over de tabel heen geschoten). Betrouwbaarheden (geen Cronbachs alpha maar een ‘betere onderschatter’, de KR-20) die de homogeniteiten op 0.89 en 0.91 bepaalt. Prima scores. Je vraagt je af wat er nodig is om in het CE Nederlands zulke homogeniteiten (betrouwbaarheden) voor het schoolvak Nederlands te behalen.

      Wat wij onze leerlingen verschuldigd zijn, uiteraard.

      • Betrouwbaarheden
        Beste Couzijn,

        Over betrouwbaarheden vallen heel wat bomen op te zetten. Goed voor de CO2-opslag.

        De Eindtoets telt 100 vragen taal, en 60 rekenen. Wat veel en veel belangrijker is: de hele jaargroep Nederlandertjes neemt deel, dus de spreiding in kennis en vaardigheden is groot. Dan is de betrouwbaarheid van de deeltoetsen geen issue.
        Die betrouwbaarheid doet er ook hier niet toe, het gaat erom dat de correlatie van 0,63 een stuk lager is dan ik althans zou verwachten.
        In theorie kun je correlaties corrigeren voor onbetrouwbaarheid (attenuatie), dan komt die 0,63 hoger uit, maar ook de 0,7 die mijn verwachting is. Op de balans maakt die correctie-oefening geen verschil.

        Wat je zegt over het CE Nederlands wekt dan zeker mijn verbazing. Een examen dat niet betrouwbaar is, kan ook niet valide (in psychometrische zin) zijn. Kijk, gebrek aan betrouwbaarheid is natuurlijk wel van belang, al zijn daar vaak heel goede verklaringen voor. Een mogelijke goede verklaring, een homogene groep deelnemers, valt voor het CE natuurlijk af: de groep deelnemers is heel gespreid in vaardigheid. Als je het de moeite waard vindt om daar eens in te duiken, dan doe ik mee.

        Met vriendelijke groet,

        Ben Wilbrink.

Reacties zijn gesloten.