Goochelen met cijfers

 

Eind oktober 2012 hebben we bericht over het onderzoek dat de Inspectie van het Onderwijs heeft ingesteld naar de financiële positie van schoolbesturen in PO en VO.[1] Ons commentaar luidde dat de Inspectie slechts de helft van de daarvoor in aanmerking komende schoolbesturen had onderzocht en dat het teveel aan vermogen in totaal waarschijnlijk het dubbele bedroeg van de 462 miljoen euro die de Inspectie gevonden had. [2] Met de betrokken schoolbesturen zijn door de Inspectie afspraken gemaakt over het terugbrengen van de overtollige eigen vermogens, meestal aangehouden in de vorm van liquiditeiten, door extra te investeren in het onderwijs.

In december 2012 publiceerde de Inspectie van het Onderwijs een overzicht van de jaarrekeningen over 2011 van schoolbesturen in het PO en VO.[3] Uit deze cijfers blijkt dat het PO een exploitatietekort heeft gerealiseerd van 103 miljoen euro. Het VO heeft een tekort van 66 miljoen op de exploitatierekening laten zien. We kunnen niet zomaar aannemen dat het overschot aan vermogen nu gedaald is van 462 miljoen naar 293 miljoen euro, want het eerste bedrag had slechts betrekking op een deel van alle schoolbesturen. Wel kunnen we zeggen dat VO en PO samen eind 2011 nog steeds 3,2 miljard euro op de bank hadden staan. Daarom zouden wij willen zeggen: schoolbesturen zijn op de goede weg, maar er is nog geld genoeg om extra in het onderwijs te investeren.

De PO- en VO-raad zijn een geheel andere mening toegedaan. Zij stellen dat hun schoolbesturen nu al twee jaar achter elkaar verlies geleden hebben. Dat komt, zeggen ze, doordat de lasten stijgen, terwijl de overheid daarvoor niet compenseert. Sjoerd Slagter van de VO-raad gaat het verst door te stellen dat schoolbesturen het water aan de lippen staat. Veel schoolbesturen zouden hun begroting niet meer rond krijgen en al door hun reserves heen zijn. Op basis van de beschikbare cijfers kan een zodanig generaliserende uitspraak helemaal niet gedaan worden. Het is 592 schoolbesturen gelukt (43% van het totaal) om 2011 met een positief resultaat af te sluiten. Daarvan hadden er 89 een resultaat boven de 5% van de totale inkomsten. Het blijkt dus heel goed mogelijk om van het door de overheid voor onderwijs beschikbaar gestelde geld rond te komen. De Inspectie van het Onderwijs merkt hierbij overigens fijntjes op dat vooral kleine schoolbesturen erin blijken te slagen een positief resultaat te behalen. Schoolbesturen met een negatief resultaat kunnen behoren tot de (grote) groep waarvan de Inspectie heeft vastgesteld dat ze beschikken over overtollig eigen vermogen. Er zal zeker een (kleine) groep schoolbesturen zijn, waarvoor geldt dat ze een negatief resultaat koppelen aan een gering eigen vermogen. Dit zou volgens de cijfers van de Inspectie voor maximaal 59 schoolbesturen op kunnen gaan (4,2% van het totaal).

Politiek gaat over beeldvorming. In 2008 had de Tweede Kamer de indruk dat er in het VO en PO door schoolbesturen te veel geld werd opgepot. De commissie Don bevestigde dit beeld waarop de minister de Inspectie van het Onderwijs opdracht gaf tot nader onderzoek. Dit onderzoek had tot resultaat dat met een groot aantal schoolbesturen afspraken werden gemaakt over het terugbrengen van de eigen vermogens. Deels gaat dat via het realiseren van exploitatietekorten. Nu dit beleid succes lijkt te hebben en de eigen vermogens inderdaad twee jaar op rij, overigens in geringe mate, dalen, trekken PO- en VO-raad aan de bel. De raden slagen er, geholpen door de media, in de beeldvorming weer om te draaien. Het water staat de schoolbesturen tot aan de lippen en als er niets gebeurt dan zal er (nog verder) bezuinigd moeten worden. Daarmee worden de leraren voor de klas rijp gemaakt voor maatregelen die hun taak verder verzwaren en in het ergste geval ontslag inhouden.

Hoe sterk die beeldvorming is, blijkt uit een rapport van DUO Onderwijsonderzoek[4]. Deze dienst van het ministerie van OCW onderzoekt jaarlijks de effecten van (verwachte) overheidsmaatregelen op de investeringen in onderwijsontwikkeling in het primair en voortgezet onderwijs. Uit dit rapport blijkt dat 86% van de bovenschoolse managers in het PO zegt in de begroting van 2012 te bezuinigen op onderwijzend personeel. De bezuiniging bedraagt gemiddeld 12%. In het voortgezet onderwijs verklaart 77% van de ondervraagde directeuren in 2012 te bezuinigen op onderwijzend personeel. Hier bedraagt de bezuiniging gemiddeld 14%.

Twee zaken vallen op:

1.      Gemiddeld vier op de vijf managers in PO en VO meent dat er bezuinigd moet worden op het onderwijzend personeel.

2.      Bezuinigen op onderwijzend personeel wordt het vaakst genoemd. Vaker dan bijvoorbeeld bezuinigen op managementposities.

De bezuinigingsdrift lijkt weinig te maken te hebben met de mate waarin het eigen vermogen daalt. Ook managers die verwachten dat het eigen vermogen van hun instelling op peil blijft, geven aan sterk te bezuinigen in 2012. Dit zijn alarmerende cijfers. De beeldvorming is dat de bekostiging tekort schiet en daarom wordt er op voorhand bezuinigd. Interen op het eigen vermogen is geen verkozen optie, maar gebeurt alleen bij tegenvallers.

Objectief rijke schoolbesturen bezuinigen toch op onderwijzend personeel, omdat ze de overheid niet vertrouwen. De overheid geeft terecht geen extra geld, enerzijds omdat het gewoon niet kan, maar anderzijds omdat er nog te veel rijke schoolbesturen zijn.

BON heeft wel een oplossing voor deze patstelling: een solidariteitsheffing. Laat alle schoolbesturen jaarlijks 5% van hun eigen vermogen in een fonds storten. Dat levert in de huidige situatie een bedrag van 200 miljoen euro per jaar op. Verdeel dit bedrag over alle scholen met als voorwaarde dat er docenten voor worden aangesteld.



[1] Onderzoek naar de financiële positie van schoolbesturen in PO en VO, Inspectie van het Onderwijs, juni 2012

[2] Inspectie van het Onderwijs onderzoekt de helft van de te rijke schoolbesturen, Beter Onderwijs Nederland, oktober 2012

[3] Jaarrekeningen 2011 van instellingen voor funderend onderwijs, Inspectie van het Onderwijs, December 2012