Verschillen in intelligentie, anno 2012

Wat ons altijd weer boeit, zeker in het onderwijs, zijn verschillen in intellectuele capaciteiten. In 1994 ontstond er een hoop heisa na publicatie van The Bell Curve, vooral in de VS uiteraard (vanwege de nadruk die de auteurs legden op de mate erfelijke bepaaldheid van die verschillen, ook bij vergelijking van etnische groepen). Vanuit de American Psychological Association kwam als reactie een stand-van-zaken-artikel, door Neisser c.s. (1996). Belangrijke ontwikkelingen in het onderzoek sindsdien, hebben een groep onderzoekers gebracht tot publicatie van een ‘update’, onlangs vrijgegeven door, maar nog niet gedrukt in de American Psychologist. Tussen de opgesomde auteurs zien we ook James Flynn, en inderdaad is het Flynn-effect (almaar stijgend IQ doorheen de laatste eeuw) op meerdere manieren een belangrijk onderwerp: wat is het effect precies, wat is een goede verklaring, hoe snijdt dit effect de thematiek van nature versus nurture? Eigenlijk overal zijn er implicaties voor het onderwijs. Alle reden om aan dit nieuwe stand-van-zaken-artikel aandacht te besteden. Er is geen vrije pdf van beschikbaar, ik zal dus proberen afzonderlijke onderwerpen te bespreken zonder dat het meteen noodzakelijk is naar de tekst van het artikel terug te grijpen. Hopelijk is het mogelijk op deelonderwerpen wel sleutelpublicaties in het publieke domein te vinden.

  • R. J. Herrnstein & C. Murray (1994). The bell curve: Intelligence and
    class structure in American life
    . Free Press.

    • Er is een enorme secundaire literatuur ontstaan rond dit boek, vooral ook in sociologische hoek. Een opmerkelijk artikel in de New York Review of Books ook, als ik me goed herinner. Wie benieuwd is: vraag mij details, of zie hier.
  • Ulrich Neisser (Chair) (1996). Intelligence: Knowns and unknowns. American Psychologist, 51, 77–101. pdf

  • James Flynn (2007). What is intelligence? Beyond the Flynn effect. Cambridge University Press. [NB: de 2009 paperback heeft drie toegevoegde hoofdstukken] de eerste 10 blz.

    • Jelte Wicherts (2008) bespreekt het boek in Netherlands Journal of Psychology, 64, 41-43, op te halen op zijn website
  • Richard E. Nisbett, Joshua Aronson, Clancy Blair, William Dickens, James Flynn, Diane Halpern & Eric Turkheimer (2012). Intelligence: New findings and theoretical developments. American Psychologist. [nog ongepagineerd, want nu alleen nog een online publicatie] PDFabstract.

Het abstract van het artikel van Nisbett e.a. is indrukwekkend [bekijk het in ieder geval vast]. Het spreekt vanzelf dat behandeling van de belangrijkste punten uit het artikel een kwestie van wat langere adem gaat worden.

Op het web beschikbaar:

  • James R. Flynn & Clancy Blair (n.d.). The history of intelligence. New specacles for developmental psychology. here

16 april 2012:

Het volgende onderzoek sluit qua vraagstelling direct aan bij de constatering in het artikel in de American Psychologist dat onderwijs ertoe doet, wat betreft de ontwikkeling in intellectuele capaciteiten (of: het IQ, zoals vastgesteld met gestandaardiseerde intelligentietests).

Becker, M., Lüdtke, O., Trautwein, U., Köller, O., & Baumert, J. (2012, March 26). The
Differential Effects of School Tracking on Psychometric Intelligence: Do Academic-Track
Schools Make Students Smarter?. Journal of Educational Psychology. Advance online publication. abstract

Becker e.a. hebben onderzoek gedaan in Duitse scholen, met evenals in Nederland een vroege splitsing van het onderwijs in een beroepskolom en een algemene kolom. De onderzoekvraag is in mijn woorden kort samen te vatten als: zijn leerlingen in de beroepskolom benadeeld in de ontwikkeling van hun intellectuele vermogens? (als dat zo is, dan is dat tevens een maatschappelijk en economisch verlies.) Ik citeer dan ook maar een deel van de conclusies:

  • “Finally, the findings indicate that high-quality and demanding learning environments and schools are important—not only for content-specific knowledge and skills but also for more general cognitive abilities that are not taught (directly) in the classroom. Our findings thus support the work of educational researchers who stress the importance of plasticity of cognitive functioning for schooling and the consequent need to convince all agents in education, from students to parents to teachers, that “general
    intellectual capacity” is amenable to educational influences (…) and that advancing ‘better thinking’ through cognitively demanding and stimulating instruction must be seen as one of the main goals of schooling.”

35 Reacties

    • De toekomst telt af
      Joost,

      Zeker. Met de vraagstelling. Want het intellectueel kapitaal van een samenleving is in hoge mate bepalend voor die toekomst.
      De projectgroep-Plomp heeft evenwel geen enkel idee over de thematiek van intellectuele capaciteiten, behalve roepen dat creativiteit, flexibiliteit, kunnen probleemoplossen, en aanpassingsvermogen van belang zijn. Zo is een hoger BNP, een lang leven en tegelijk een goed pensioen, betere fiscale en andere voorzieningen voor kinderopvang (De Volkskrant van vandaag: Minder opvang, minder kinderen. Trek dat door: over dertig jaar minder handen aan het bed in de zorg). Deze kinderopang-kwestie is een mooi voorbeeld van probleemoplossen zonder kennis van zaken. Maassen-Van den Brink heeft toch al eens uitgezocht wat de maatschappelijke baten van goede toegang tot kinderopvang zijn? Doet dit kabinet niets met beschikbare kennis?
      Joost zal wel reageren met: vul ‘wiskundeonderwijs’ in voor ‘kinderopvang’. Zeker, Joost: al dat geknutsel aan het wiskundeonderwijs, zonder op de grote lijnen te letten, is dodelijk (no pun intended, maar het is een goede stelling dat de overheid met zijn ‘doorlopende leerlijnen’ eerder afbreekt van opbouwt: doodlopende leerlijnen)

      Deze spanningsboog tussen kennis en mooipraterij (probleemoplossen zonder kennisbasis) zit waarschijnlijk ook volop in het te bespreken artikel over intelligentie.

    • re Toekomst telt
      Ben’s blog staat ook in verband met deze draad, vanaf hier bv.:
      HIER
      Jammer dat ik die nieuwe hoofdstukken uit de tweede druk niet kan lezen.
      Ik wacht met verder commentaar tot daarover meer bekend wordt.

      Willem Smit

  1. de verschillen in verschillen in intelligentie
    de verschillen in verschillen in intelligentie
    Ingediend door sassoc op Za, 07/01/2012 – 11:50.

    Benwilbrink stelt een zeer diepgaand onderwerp aan de orde, met – als gefundenes Fressen – zeer vergaande implicaties voor niet alleen de inrichting en resultaten van onderwijs, maar zelfs van inrichting van de maatschsappij.

    So far so good. Al bij de eerste referentie (Herrnstein & Murray, the Bell Curve : Intelligence and class structure in American life, Free Press, 1994)
    valt mij vooral op :
    Stephen Jay Gould, Mismeasure by any measure, excerpts.

    So far so much better. Wat binnen enigerlei grenzen wordt gepostuleerd, gemeten en als “waar” wordt bewezen (of aangenomen), geldt niet noodzakelijkerwijs buiten die grenzen, en niet voor anderssoortige systemen.
    Universeel geldt, dat resultaten (hetzij uit theorie of metingen, of proefopstellingen, of produktie) geldigheid hebben binnen het universum waar ze zijn opgesteld of gemeten en beproefd. Scherp gesteld : het zou wat moois zijn als een atoomreactor buiten zijn omhulsel radioactieve vervuiling zou produceren. Zou een fatale excursie zijn, Fuku – -, ja.

    Het “meten” van intelligentie en de resultaten toepassen buiten de grenzen van het meet-experiment is zo’n excursie – en, waag ik te zeggen, even vervuilend als radioactieve lekkage.
    Dat dergelijke transgressies routinematig en regelmatig gebeuren en voor buiten die “wetenschap” staanden vrijwel oncontroleerbaar zijn, is de transgressors aan te wrijven. Dat is des te meer noodzakelijk, als de implicaties gaan roeren in zaken zoals sociaal Darwinisme of genetic IQ (zoals de eerste referentie probeert te doen).
    Denk aan de voortdurende regen van deze week en het wassende water van gisteren in Groningen, dat buiten de dijken treedt. Wassend water moet binnen zijn grenzen blijven, anders gebeuren er rampen. Dat is de waarde van het commentaar van Stephen Jay Gould.

    maarten

    • grenzen
      Maarten,

      De reactie op het boek van Hernnstein en Murray, uit psychologische kring, is inderdaad dat zij hun hand ernstig hebben overspeeld. Vandaar ook vanuit de beroepsvereniging APA het artikel van Neisser e.a. (1996).

      Als je bedoelt dat die testpsychologen binnen hun hok moeten blijven, dan moet ik je teleurstellen. De oorsprong van de intelligentie-testerij ligt bij de pogingen van Binet om het mogelijk te maken om zwakbegaafdheid bij leerlingen in het primair onderwijs al vroeg te signaleren, op een enigszins objectieve grondslag. Dat lukte (zie ook hier).
      In de VS kwam er een doorbraak met o.a. de intelligentietest (de Army Alpha) gebruikt bij de recrutering van dienstplichtigen in 1917, om zo snel mogelijk de Duitsers terug te dwingen naar hun Heimat. Dat lukte.

      Intelligentietests begonnen aan een stevige opmars, en werden ongetwijfeld ook behoorlijk misbruikt (o.a om joodse kandidaten buiten bepaalde Ivy League instellingen te houden, maar dat bleek een misrekening: zij waren gemiddeld intelligenter).

      Waar je ook kijkt in onze huidige samenleving, het fenomeen ‘intelligentietest’ is nooit ver weg. Het kan behoorlijk bepalend zijn voor de kansen in de samenleving. Aanvankelijk door velen toegejuicht omdat langs deze weg talenten werden gevonden die anders verborgen zouden zijn gebleven; maar wegens succes steeds meer bekritiseerd, omdat die intelligentie-testerij ook zijn eigen beperkingen meebrengt.

      Bega niet de vergissing om te stellen dat het niet ter zaken doet wat die intelligentietests meten. Hoe beroerd het meten zelf ook mag zijn, verschillen in intellectuele capaciteiten zijn met kritiek daarop (zoals die van Gould) niet weg te poetsen.

      • Is het niet een groot
        Is het niet een groot probleem dat je met zo’n intelligentietest, eender welke, enkel een deel van de cognitieve functies meet en mogelijk zelfs een kleine minderheid van alle cognitieve functies?
        Wat zijn de onderzoeksresultaten naar correlaties tussen al die verschillende intelligentietesten (waarbij dus elke intelligentietest uit tal van onderdelen bestaat). Bij mij bijv. varieert de score tussen onder de honderd (visueel geheugen) en boven de 130 al naargelang wat er wordt getest met vrijwel geen onderdelen waarvoor ik gemiddeld scoor, het is dus afhankelijk van de samenstelling van zo’n test ofdat bij mij een IQ van slechts 120 of een stuk boven de 130 wordt gemeten.
        Je begrijpt waarschijnlijk wel dat ik sceptisch ben m.b.t. intelligentietesten en IQ’s, dit los van de evidente vaststelling dat het IQ slechts een indicator is van iemands intelligentie is.

        Ik doe daarom niet de intelligentietesten af als onzin. Het vaststellen van verschillen tussen cognitieve functies kan interessante informatie zijn die nuttig kan worden gebruikt (of misbruikt natuurlijk). Eveneens kan je in kaart brengen welke cognitieve functies belangrijk zijn voor welke opleidingen en beroepen, in essentie hoef je niet meer te doen dan te kijken naar allerlei correlaties tussen uitslagen op individuele testen en prestaties bij die opleiding of bij dat beroep.
        Ik frons echter mijn wenkbrauwen wanneer er simpelweg wordt gesteld dat iemand een IQ van XYZ heeft omdat een paar cognitieve functies zijn gemeten en dat daaraan de conclusie wordt verbonden hoe intelligent iemand precies is.
        ik vind het veel interessanter om vast te stellen welke cognitieve functies wel en niet goed zijn en hoe je daar het best mee om kan gaan om jezelf optimaal te ontwikkelen.

  2. De normering veranderde….
    …omdat de informatievoorziening veranderde. Maar of de intelligentie aan zulke fluctuaties onderhevig is, is nog maar de vraag. Alle rapporten en onderzoeken ten spijt. Er waren bijvoorbeeld tijden dat het geheugen uitzonderlijk beter was dan dat die nu is….

    • Boude stelling
      Hals schrijft onder meer: “Er waren bijvoorbeeld tijden dat het geheugen uitzonderlijk beter was dan dat die nu is….”

      Dit lijkt me een boude stelling die onderbouwing verdient. Of is het slechts een verzuchting inzake uw eigen geheugen?

      • Ken de verhalen van de Oude Grieken…
        …bij wie de Ilias in verzen uit het hoofd werd opgezegd.

        Er zijn talloze andere voorbeelden uit de geschiedenis (wie kent ze niet) waaruit blijkt dat het geheugen (door training) veel meer opslagmogelijkheden had dan tegenwoordig.

        • Geen bewijs
          Oftewel: je hebt geen bewijs voor je stelling dat het geheugen tegenwoordig slechter is dan vroeger. Je kunt hooguit stellen dat in het verleden de opslagmogelijkheden van het geheugen beter benut werden, bijvoorbeeld door de verzen van de Ilias uit het hoofd te leren opzeggen.

          Ik ben geen bioloog of medicus maar ik durf te stellen dat de opslag*mogelijkheden* van het menselijk geheugen anno 2012 geen sikkepit verschillen van diezelfde mogelijkheden in pakweg het jaar 500 voor Christus.

  3. effect van jaarklassen
    Nisbett c.s. (2012) over jaarklassen in het onderwijs: het maakt uit of je de eerste klas binnen komt als relatief jong of oud. Ik citeer in zijn geheel de betreffende passage [p. 8-9]. Bij wie dit vragen oproept: Cahan & Cohen (1989) geven de theorie.

    A child who enters fifth grade approximately a year earlier than a child of nearly the same age who enters fourth grade will have a Verbal IQ more than 5 points higher at the end of the school year (Cahan & Cohen, 1989) and as much as 9 percentiles higher in eighth grade, as found in an international study of Organisation for Economic Cooperation and Development countries studied by Bedard and Dhuey (2006). Such children are more likely to enter high-tracked high school programs and more likely to go to college than are late starters (Bedard & Dhuey, 2006).

    • Cahan, S., & Cohen, N. (1989). Age vs. schooling effects on intelligence development. Child Development, 60, 1239–1249. PDF
    • Bedard, K., & Dhuey, E. (2006). The persistence of early childhood maturity: International evidence of long-run age effects. Quarterly Journal of Economics, 121, 1437–1472. PDF

    Eerder op het forum: De geboortemaand bepaalt het talent. (Hals) draad 6439. De discussie in de draad begint grappig, totdat Ben Wilbrink een bak literatuur omkiepert (meer: hier). Ook die literatuur is verrassend, tot en met een juist verschenen publicatie van Ad Dudink (ook over jaarklassen in de jeugdsport).

    • Ad Dudink (2010). Geboortemaand telt. De Psycholoog, 45, 40-45. DOC
    • Verrassing
      Voor psychologen zoals ik is het artikel van Nisbett c.s. een stevige verrassing. Immers, het wat oudere onderzoek over bijvoorbeeld de effecten van wat vroeger ‘compensatorisch onderwijs’ heette, wees er meestal op dat effecten op intelligent gedrag weliswaar aantoonbaar waren, maar na enige tijd ook weer verdwenen. Wat psychologen ertoe bracht om uit te dragen dat het onderwijs er niet voor is om leerlingen intelligenter te maken — dat zou immers een ijdel streven zijn — maar om kennis en vaardigheden over te brengen.
      Psychologen zijn ook niet gek, en weten natuurlijk ook wel dat intelligentie en schoolprestaties niet echt scherp zijn te onderscheiden, en dat er sterke omgevingseffecten zijn op verschillen in intelligentie. Dat de school een omgeving is die niet veel effect oplevert, wekte op zich geen verbazing omdat andere omgevingseffecten voor jonge en heel jongere kinderen zoveel sterker zouden kunnen zijn. Het is mooi dat recent onderzoek hier meer duidelijkheid in gaat brengen.

      Als de Cito Eindtoets Basisonderwijs inderdaad vooral een intelligentietest is, welnu, dan kunnen we die toch blijven gebruiken om dit aspect van door het onderwijs toegevoegde waarde bij te houden. Het kan verkeren. Maar misschien trek ik nu te snelle conclusies. James Flynn (2009 2e) gaat verder in op jaarklasseneffecten, om het mechanisme te illustreren hoe kleine voordelen via een multiplier effect kunnen resulteren in grote voordelen (in een volgende reactie).

    • Multiplier-effect -1-

      • Results indicated that youth players born from August to October (the early part of the selection year), beginning in the 6–8 year age group, are more likely to be identified as talented and to be exposed to higher levels of coaching. Eventually, these players are more likely to be transferred to top teams, to play for national teams, and to become involved professionally. In comparison, players born late in the selection year tended to dropout as early as 12 years of age.
        Werner F. Helsen, Janet L. Starkes & Jan Van Winckel (1998). The influence of relative age on success and dropout in male soccer players. American Journal of Human Biology
        10
        , 791–798. abstract en latere, verwante onderzoeken

      Het multiplier-effect is nu dat een relatief voordeel steeds groter wordt omdat de omgeving erop inspeelt, en de persoon zelf dus ook. In het geciteerde geval: de oudste spelertjes hebben door hun leeftijd een voordeel op de anderen, krijgen meer aandacht van de coach, enzovoort. En omgekeerd voor wie met een relatief nadeel begint.

      Wat in de sport misschien wat makkelijker zichtbaar is te maken, doet zich in het onderwijs met jaarklassen natuurlijk evenzeer voor. Wrang is het om te moeten constateren dat relatieve leeftijd behoorlijk bepalend is voor afstroom naar speciaal onderwijs. Als IQ mede wordt bepaald door de gelegenheid om te leren, dan is er waarschijnlijk een stevig omgevingseffect dat met relatieve leeftijd heeft te maken.

      Het schiet me te binnen dat Wes Holleman en ikzelf zo’n multiplier-effect (een zichzelf versterkende negatieve spiraal) al eens abstract hebben beschreven voor herkansen in het onderwijs: zie hier [‘baaie interessant, maar waarom heeft de auteur geen empirische gegevens verzameld?’]

    • Multiplier-effect -2-
      Bij verschillen in intelligentie komt de nature-nurture kwestie op. James Flynn is in zijn pogingen om het Flynn-effect te verklaren gestuit op leemten in het gangbare onderzoek, zoals dat met eeneiige tweelingen die gescheiden zijn opgegroeid. Neem die relatieve leeftijd bijvoorbeeld.

      Kijk, zegt hij (in hfdst 9 van What is intelligence, 2e ed. 2009), als zo’n (gescheiden) tweeling relatief oud is in de eerste klas van het primair onderwijs, dan komt in het onderzoek met gescheiden tweelingen het effect van dat relatieve leeftijdsvoordeel tevoorschijn als ware het een genetisch bepaald effect, wat het uiteraard niet is. Wat de scheidslijn voor jaarklassen is, 1 september of 1 januari, whatever, is geen kwestie van genetica. De invloed van nature op verschillen in intelligentie zal op die manier worden overschat. En niet zo’n klein beetje, omdat er sprake kan zijn van multiplier-effecten.

      Ik heb nog niet het hele artikel van Nisbett e.a. gezien, maar ik neem aan dat ook zij aandacht besteden aan deze nature-nurture kwestie. Het is van belang voor onze opvattingen over wat het onderwijs kan bereiken in termen van intellectuele groei van de leerlingen. Immers, de hoge erfelijkheid voor verschillen in intelligentie — 50% of meer, al naar gelang de gevolgde methodologie — leidt makkelijk tot het idee dat het onderwijs weliswaar heel veel kan, maar geen boost in intelligentie geven.

      Het idee dat een hogere erfelijkheidscoëfficiënt duidt op minder mogelijkheden voor het onderwijs is overigens niet terecht. Juist Westerse landen hebben belangrijke omgevingsfactoren teruggedrongen: we hebben nu gelijkwaardig onderwijsaanbod, en goede gezondheidszorg en voeding. Dat deze bronnen van omgevingsvariantie deels zijn weggevallen, betekent niet dat het onderwijs minder mogelijkheden zou overhouden om intellectuele capaciteiten te vormen; integendeel. •

      • Cambodjaans onderwijslandschap
        Als ouder heb ik een heel andere insteek. Ik wil graag dat mijn kinderen het diploma Gymnasium-beta van vöör de Mammoetwet halen. Dat diploma is in mijn ogen een echte basisvorming. Bijna alles zit er in en wel op een hoog niveau. Daarna mag mijn kind zich specialiseren, toneelschool, arts, palaeontoloog, kernfysicus, wat het maar wil. Met een Gymnasium-beta-diploma werd je op bijna alle vervolgopleidingen toegelaten. Ik heb nooit de indruk gekregen dat de oude Gymnasium-beta-opleiding opgedoekt is omdat de universiteiten daarover echt ontevreden waren. Toch hebben de politici die opleiding in de vuilnisbak gegooid. Moeten ik en de andere ouders die er net zo over denken als ik dat zien als een gerechtvaardigd offer ten behoeve van de arbeiderskinderen die hun milieu niet mee hebben, als verander- en score-zucht van de politici, afgunst van laaggetalenteerden? Haat jegens eruditie zoals dat in veel dictaturen voorkomt? Afkeer van de Einzelgänger? Het is opvallend en soms amusant hoe zeer men zijn best doet om een leerling die “niet kan leren” het gevoel te geven dat hij toch meetelt en er bij hoort. Moet dat echt ten koste gaan van leerlingen die wel goed kunnen leren? Ik hoor altijd zeggen dat de N
        Seger Weehuizen

        • Spokenpaleis
          Seger,

          Als oorzaken van wat je ziet als de teloorgang van de oude (pre-mammoet) opleiding gymnasium béta roep je een waarachtig leger van orks en kolbolds op. Zo is het natuurlijk niet gegaan. Begin eens met niet te romantiseren over dat oude gymnasium. Om je wat dat betreft uit de droom te helpen: in de zestiger en begin zeventiger jaren gingen de bèta’s met de lagere eindexamencijfers, die bovendien door de bank genomen ook een keer gedoubleerd hadden, geneeskunde studeren. Je kunt zelf bedenken uit welke gezinnen deze jongeren kwamen. De opleidingen wis- en natuurkunde trokken juist veel kandidaten die in één ruk het hun HBS (de meesten) of gymnasium hadden gedaan, met bovendien hoge eindcijfers op het eindexamen.

          Voor mij is het nog helemaal niet evident dat het gemiddelde eindniveau van huidige gymnasiasten echt minder is dan het veertig jaar geleden was (behalve evident natuurlijk wat de klassieke talen betreft). En àls er al sprake s van een aantoonbaar lager niveau, is de directe oorzaak waarschijnlijk vooral gelegen in het streven van steeds meer ouders om hun kroost een streep vóór te geven op de concurrentie, door ze op het gymnasium te krijgen. Puur onderwijskapitalisme, Seger.

          • Minder niveau
            Wat wiskunde betreft is het niveau op het huidige VWO wel erg laag Ben. Een paar jaar geleden zelfs absoluut rampzalig laag. Naar wat ik begrepen heb is het voor natuurkunde idem dito. Voor veel andere vakken zal het vast niet veel anders zijn.

          • niveau wiskunde VWO
            Mark,

            Dat is de algemene indruk, Mark. Het empirisch bewijs is lastig te leveren, wijs mij op onderzoek. De indruk van slechtere prestaties van de huidige generatie leerlingen/studenten vergeleken met voorgaande, is van alle tijden. Dat kan dus niet juist zijn.

            Juist omdat het zo ongrijpbaar is, komen allerlei instituties (waaronder Cito en CvE, maar allereerst natuurlijk OCW en de politiek) ermee weg te beweren dat er geen sprake is van niveaudaling.

            Mijn gevoelen is dat de uitkomst van een goede poging om het eindniveau vwo 2012 te vergelijken met dat van 1962 (mijn eindexamenjaar) jou gelijk zal geven. Het probleem is natuurlijk dat er in een halve eeuw tijd heel erg veel is veranderd, op tal van manieren, zodat je er vergif op in kunt nemen dat er geen overeenstemming valt te bereiken over wat een goede manier is om ‘het niveau’ van 1962 en dat van 2012 te definiëren en te vergelijken.

            Eén van de grotere hobbels is bijvoorbeeld het Flynn-effect, dat echt enorm is over die halve eeuw: moet je daarvoor corrigeren (dan hoeven we het onderzoek niet eens te doen omdat we dan meteen al kunnen constateren dat de onderwijsprestaties het Flynn-effect volstrekt niet hebben kunnen bijbenen — wat op zich weer het nodige over de kwaliteit van het onderwijs zegt), of gaan we net doen of onze neus bloedt?

            De stelling van Seger betreft, als ik het goed begrijp, de relatieve positie van het gymnasium (bèta) t.o.v. de rest van het vwo. Maar dat zie ik hem graag zelf uitleggen.

          • Je kan simpel vaststellen
            Je kan simpel vaststellen dat bepaalde essentiële vaardigheden ontbreken zoals fundamentele algebraïsche vaardigheden, het met de hand kunnen differentiëren en integreren enz.
            Je kan ook simpel vaststellen dat het programma van nu dunner is dan het programma van eind jaren 90. Er is meer geschrapt dan dat er is bijgekomen, zowel voor de calculus als de meetkunde. Er zit in het huidige wiskundeprogramma niets van calculus wat er eind jaren 90 niet in zat terwijl er wel tal van onderdelen zijn geschrapt en juist de meer gevorderde onderdelen: ´gevorderde` integratietechnieken, partiële differentiatie, een inleiding tot differentiaalvergelijkingen en parametrisaties bijv.
            Voor de meetkunde is zo’n vergelijking moeilijker maar ik denk dat de wiskundigen wel zullen bevestigen dat de hoeveelheid nu minder is dan eind jaren 90.

            Helaas wordt deze vergelijking vervuild doordat ze een deel van wiskunde B hebben afgesplitst naar wiskunde D. Aangezien wiskunde D niet centraal wordt geëxamineerd en aangezien het geen verplicht vak is voor de toelating tot bèta-opleidingen vind ik het legitiem om het huidige wiskunde B te vergelijken met het vroegere wiskunde B in plaats van het huidige wiskunde B plus wiskunde D te vergelijken met het vroegere wiskunde B.
            Ik zou er graag nog een keer voor willen pleiten dat we die vakken terug fuseren. Het is op zich prima dat er vier wiskundevakken zijn maar dat moeten dan wel vier volwaardige wiskundevakken zijn, nu is wiskunde D een schaamlap voor het korten van wiskunde B.

            Veel belangrijker dan dergelijke vergelijkingen vind ik dat we moeten uitgaan van voldoende differentiatie, ook binnen het zeer pluriforme VWO. Twee varianten van wiskunde (B en D + A en C) is te weinig, er is minstens een 3de variant nodig voor de bètatalenten.

          • nivo verschillen in VO
            Seger, Mark, Ben :

            De vraag naar vroegere nivo’s is terecht én tegelijk onterecht, dat laatste ook gedrenkt in nostalgie. Niettemin : er zijn nivo-verschillen tussen nu en vroeger. Hoe komt dat en waarom komt dat ? Enkele ad random notes :
            [1]
            Het gymnasium anno 1950-1960 was elitair in karakter. Het gymnasium van nu is dat nog steeds ; al of niet terecht, is niet de kwestie.
            Wat is het verschil nu ? Gymnasia zijn de meest behoudende sector in het VO (terecht, imo), en tegelijk de meest defensief-verschanste in hun bastion. Vooral echter : hun imprint op de samenleving is minder. Hoe komt dat ? Gewoon : de imprint van anderen (niet van gymnasia afkomstigen) is groter dan voorheen.
            Zou interessant zijn om de aantallen [a] gymnasium-eindexamen-kandidaten te leggen naast die van [b] andere VO sectoren ; vroeger en nu. Zouden die van [a] duidelijk minder zijn dan van [b], over zeg maar 30 of 40 jaar ? Maar er zijn ook andere differentierende factoren.
            [2]
            Andere VO opleidingen zijn behoorlijk veel mondiger geworden – hebben een grote mond gekregen. Die grote mond ging vanzelf : andere VO-leerlingen zijn in aantal sterk gegroeid ; ze vinden gemakkelijk employment, ze zijn assertief.
            [3]
            De economie is veranderd. Wie vroeger zomaar “werk” vond, doet dat nu pas ná een diploma – dat is diploma inflatie. Er is meer “werk” in de samenleving. Er is veel meer vraag naar informatie (inflatie), uitleg, arbitrage, meer juristen, sociologen.
            Er is een gigantische inflatie in consumptie (productie, handel), in plezier (tv, games, vakanties, sport, entertainment).
            De overheid doet giga-veel meer dan vroeger. Er gaat veel meer geld rond dan vroeger, door veel meer handen : inflatie.

            [4]
            Al die inflaties worden “bemand” door heel- en half-gediplomeerden : inflatie. Inflatie betekent per definitie waarde daling. Dat is precies wat er is gebeurd.

          • VO nivo verschillen, annotatie i.z. biologie, schei-/natuurkunde
            Wat betreft biologie, het vak is aanzienlijk uitgebreid, het aantal lesuren niet. Het verwerven van inzicht/overzicht gebeurt in ongeveer dezelfde lestijd als voorheen. Het (uitgebreide) schoolboek helpt flink bij in/overzicht verwerven, ook op details ; de overdadige inhoud, kleuren leiden af. It-lessen projectie helpt niet bij het assimileren (integendeel).
            Met uitdijende lesboeken lijkt het alsof kennis en inzicht gemakkelijker toegankelijk zijn. Maar inzicht verwerven gaat meer en meer langs theoretische weg ; dat werkt contra assimilatie.
            Meer aandacht en meer onderwerpen, in dezelfde totale lestijd, betekent relatief minder verdieping. Daarbij nog dat de pakketten-keuze (bovenbouw) een groter deel van de leerlingen uitsluit.
            Natuurkunde : voorzover ik het kan overzien, net zo.
            Scheikunde : idem. Ook hier is de lesstof enorm uitgebreid, de lesuren niet. De leerboeken helpen wel behoorlijk bij overzicht en gecomprimeerd detail verwerven. De lesmethode is weer sterk theoretisch gefocussed (lijkt alsof dat moet ivm met beperkte lesuren), alom ondersteund door it-projectie.
            Computer (it-) projectie heeft zo zijn eigen didactische problematiek – de stof blijft minder goed hangen, is te vluchtig. Voortgangstoetsen gaan over instant kennis, alles bij elkaar niet echt een ondervindelijke benadering. Ook dit vak zit opgesloten in het aantal lesuren. Ook hier : het bereikt slechts een deel van de leerlingen (bovenbouw), de rest is afgehaakt.

            Het grootste desaster zit bij de talen. Niet alleen is de benadering van moderne talen in de onderbouw scanty, maar ook compleet verkeerd. De (vrijheid in) taalkeuze (bovenbouw) legt daar nog eens een hypotheek op. Dom-dom-dom, language learning for dummies.

            maarten

          • Fool’s paradise Re: Spokenpaleis
            Interessante artikelen van de *ene kant* en de *andere kant* bekeken. *Dit* is zielig.

            Serieus: wat word ik moe van deze discussie. De technocratie zal de individuele mens nooit kunnen vervangen, hoe graag sommige mensen dat ook willen. Flynn-effect? Kwaliteitsverlies. Was het Bart niet die dit met een eenvoudig demografisch rekensommetje kon vaststellen? In de tussentijd blijven we wachten op de Nieuwe Mens Die Alles Kan Maar Nooit De Kans Hiervoor Heeft Gehad [zucht]. Laten we de lesmethoden op de Einsteingeneratie afstemmen. Je weet maar nooit.
            Gelukkig lees ik tussen de regels door dat minder geprivilegieerden vroeger met gemak de HBS met hoge cijfers konden afronden om zingend aan een bètastudie te beginnen, terwijl die sukkels uit de hogere klasse met lage cijfers voor bètavakken van het domme gymnasium geneeskunde gingen studeren. “Ontwaakt, verworpenen der aarde! Ontwaakt, verdoemden in hongers sfeer!” De klassenstrijd slepen we er met de haren bij [zucht]. Alsof er vroeger niet geselecteerd werd [o wacht, nog een probleem]. Je kon veel studies niet zonder Latijn beginnen. Exact heeft Nobelprijswinnaars voortgebracht. Deze eliteproblemen zullen we in de directe toekomst niet vaak meer tegenkomen.
            En of dat het niveau gezakt is. Wie dat ontkent, weet niet hoe het vroeger was. Pre-mammoet en nu: enorm. Reden: onderwijspolitiek [zonder afstemming met leraren, ouders, leerlingen]. Waarom is het gymnasium nu zo populair? Onderwijskapitalisme? Er zal technocratie zijn bedoeld. Het is tijd voor het ‘herbronnen’ met goed opgeleide leraren. 🙂

            (Juist, u leest hier irritatie.)

          • Generatie Einstein
            wordt klaargestoomd tot “zwakbegaafde doch hoogopgeleide werkzoekenden”
            Deze kreet heb ik gejat van GeenStijl; ik kon de verleiding niet weerstaan om hem hier te gebruiken.

        • wEGGEVALLEN SLOT
          weggevallen is:
          ederlandse samenleving tolerant is maar in het onderwijs ervaar ik dat niet zo.
          Seger Weehuizen

          • Met historisch oog kijken
            Mijn golf van verbijstering is niet alleen maar een energiestroom opgewekt door een vermeende kwaliteitsvermindering van het onderwijs. Zij lijkt ook op een schrikuiting van revolutionairen die merken dat hun revolutie door anderen gekaapt is en zijn eigen kinderen opeet. Een Gymnasium en universitair onderwijs waren 100 jaar geleden alleen weggelegd voor de welgestelden die immers schoolgeld konden betalen. Een revolutie in onderwijsland waarbij het schoolgeld werd afgeschaft en het collegegeld verlaagd werd zorgde ervoor dat iedereen met voldoende capaciteiten een Gymnasiale opleiding kon volgen en de universiteit kon bezoeken. Daar was een groot draagvlak voor. Maar daarna hebben de revolutionairen zich aan het werk gezet om het onderwijsstelsel van de bovenlaag af te breken. Afgezien van een korte periode waarin de beter gesalarieerde ouders voor onderwijs van hun kind boven de 16 jaar moesten betalen was nu het onderwijs voor iedereen gratis. Maar de schoolsoorten werden veranderd, volkstümlich gemaakt. Mensen die van het nieuwe onderwijs niets wilden weten mochten wel eigen scholen oprichten maar die werden niet gesubsidieerd, hadden slechts beperkte curriculumvrijheid en konden niet meer op de oude eindexamens voorbereiden want die waren afgeschaft. Wat begon als een edel streven om door het opheffen van financiële barrières iedereen toegang te geven tot het onderwijs van de betere standen is in een nachtmerrie veranderd en de slimme jongentjes en meisjes uit de arbeiderskringen waarom het ging krijgen slechts een slap aftreksel van wat hen toegedacht was. En als straks “passend onderwijs” met grote klassen in de onderbouw van het voortgezet onderwijs ingevoerd wordt is dat al de derde poging om de middenschool in te voeren.
            Seger Weehuizen

          • Op één hoop
            Seger: Beetje temperament moet kunnen, maar nu ga je te ver. Invoering van passend onderwijs heeft niets te maken met de middenschoolgedachte, hoe je ook over beide zaken denkt.

          • naar één wanhoop
            Er zijn meerdere redenen waarom iemand voor de middenschool kan zijn. Meestal heeft een voorstander van de middenschool meerdere redenen en soms is er een overlap van redenen. Eén reden is uitstel van schooltoewijzing (euphemistisch “schoolkeuze” genoemd) om het aantal foute beslissingen te verkleinen. Laagbegaafde kinderen zouden meer opsteken in een klas waar de meeste andere leerlingen vlugger van begrip zijn. Het opheffen van de onrechtvaardigheid dat kinderen van hoogopgeleide ouders een voorsprong hebben; een eerste slagveld in de strijd tegen een standenmaatschappij; een oneigenlijk doel dus. De wens om het aantal foute schoolkeuzes te verminderen valt daar ook in onder te brengen. Het risico dat het leervermogen van een kind te laag ingeschat wordt is immers het grootst bij kinderen van laag opgeleide ouders. Allochthone kinderen schijnen al helemaal vaak een te lage qualificatie te krijgen.
            De invoering van de basisvorming ging samen of volgde op het ontstaan van brede scholengemeenschappen. Leerlingen die verschillende onderwijspotenties zouden moeten hebben kwamen daar niet meer in één klas terecht maar moesten wel allemaal hetzelfde infantiele programma doorlopen. En ze zaten dan wel niet meer in dezelfde klas maar nog wel op dezelfde schookl. Veel” idealen” van de middenschool werden zo toch nog gered. Als in de lagere klassen van het voortgezet onderwijs ook “gepast onderwijs” zou worden gegeven zitten de kinderen met verschillende potenties al weer in dezelfde klas en krijgen ze weer hetzelfde programma. De intelligentere kinderen krijgen misschien wat moeilijkere leerstof in extra opdrachten en de zwakke broeders en zusters krijgen extra tijd. Maar in een grote klas moet men zich daar niet te veel van voorstellen.
            De middenschool is dan dus weer helemaal terug.
            Seger Weehuizen

          • wanhoop : Seger en Bart
            re : Seger, hierboven & re: Bart, hieronder

            Er zijn allerlei soorten wanhoop. Eén daarvan is de middenschool, waar onderbouw-VO-leerlingen een tijd lang ofwel boven ofwel onder “hun nivo” zitten, één of twee jaar in de leeftijdsfase van 11,12,13 jaar. Zonde van de tijd en inspanning.
            Een andere wanhoop is dat “boven-nivo”-se PO-leerlingen in groep 7, 8 niet meer bijleren, terwijl hun mediane en “subnivo”-se klasgenoten * bijgespijkerd worden.
            Een derde wanhoop is die quasi-godsdienstige verering van Cito, die [1] verkeerd toetst, [2] in de verkeerde leeftijdsfase toetst en [3] verkeerde schooldwang uitoefent (Seger, eufemistisch : “schooltoewijzing”).

            Wat zou er gebeuren als iemand nu eens de Finse of Angelsaksische “toewijzings”-modellen zou uitpluizen ?
            Zou daaruit niet blijken dat te vroege “toewijzings”-dwang ineffectief, dus onnodig is, dus overbodig ; misschien zelfs noodlottig, voor andere redenen ? Zou daaruit ook niet kunnen blijken dat differentiatie meer geleidelijk, over langere tijd, een beter recept is dan de abrupte Cito-toets plus de vergeefse poging tot reparatie van die toets per middenschool-recept. Ik dacht : allebei, jawel.

            Samenvattend : meer geleidelijke differentiatie over een langere PO- en BO-fase ; vooruitlopend op een beter gefocussed “toewijzen” in de leeftijdsfase van 14,15 jaar (en weer opnieuw met 17,18 jaar) wanneer die toewijzingen beter gefundeerd zullen zijn.

            maarten

            * oeps ; foute term, de juiste term is “groeps”-genoten ; hoe een “silly” term tot debilitating onderwijs wordt

          • Ook ik zie het verband niet
            Ook ik zie het verband niet tussen passend onderwijs en de middenschool. In principe staan Speciaal Onderwijs en niveau los van elkaar al is het natuurlijk wel zo dat gemiddeld genomen de leerlingen in het Speciaal Onderwijs een lager niveau hebben maar er zijn evengoed hoogbegaafde leerlingen in het Speciaal Onderwijs die het prima zouden doen op een traditionele school, zo’n school die vroeger internationaal normaal was en waar onze gymnasia en de Americaanse (bewuste spelfout) en Britse college-preparatory schools vanaf stammen.

          • Vanuit organisatorische zicht
            Zoals ik eerder geschreven heb is mijn golf van verbijstering niet alleen maar een energiestroom opgewekt door een vermeende kwaliteitsvermindering van het onderwijs. Het is ook een geschreeuw van woede tegen de intolerantie in het onderwijs, het misbruik dat politici van het onderwijs maken bij hun pogingen om de maatschappij te hervormen, de vrijheid die onderwijshervormers krijgen om met complete jaargangen leerlingen te experimenteren en de verwaandheid van ministers van onderwijs die monumenten willen achterlaten alsof ze president van Frankrijk geweest zijn. Ik ben een heel bescheiden mens; ik wil het recht hebben om mijn kinderen OOK naar mijn ideeën en idealen te laten scholen. En ik wil niemand dwingen om mijn ideeën te volgen. Maar om mij heen is een overheid als maar bezig met uniformeren, reguleren en stroomlijnen, zij probeert mij elke keuzevrijheid te ontnemen. Waar ik OOK heb geschreven denk ik aan een concreet doel waarnaar een school streeft, bij voorbeeld voorbereiding op een universitaire studie. Als de school abituriënten oplevert die na het slagen voor een afsluitend examen toegelaten worden tot de universiteiten moet die overheid die school met een bepaald en passend bedrag per leerling subsidiëren, direct of indirect via schoolgeldrestitutie. Als er ergens een stad is waar voldoende belangstelling bestaat voor een HBS-diploma of een ouderwets Gymnasiumdiploma en de universiteiten die diploma’s nog steeds willen erkennen moeten in die stad kinderen de opleiding daarvoor gesubsidieerd kunnen volgen mits iemand de organisatie op zich neemt. Hetzelfde geldt voor een vooropleiding voor een timmermensschool of een school voor vroedmensen.
            Een school voor mijn kinderen naar mijn wensen zal aan de 10 geboden van BON voldoen. Ik denk echter dat BON veel meer kan bereiken als zij zich inzet voor vrijheid van onderwijs zodat zij een grote paraplu kan zijn waar alle strijders voor vrijheid van onderwijs onder kunnen staan
            Seger Weehuizen

  4. Summerschools
    Harm Beertema wees in Pauw en Witteman (27 januari) op de Rotterdamse Summerschools, die kunnen voorkomen dat kinderen die thuis geen rijke stimulerende omgeving hebben, in de zomervacantie terugvallen in intellectueel niveau.

    Hij zag dat als argument om van scholen 1040 ipv 1000 uren te eisen: hoe meer hoe beter. Maar dat is waarachtig iets totaal anders.

    • Meer uren
      voor de leerling of meer uren voor de leraar? Het kwam weer niet uit de verf. Het lukt maar niet om echt over onderwijszaken te praten in die talkshows. Onderwijs interesseert ze nog steeds niet. De PVV wel natuurlijk. Je kon goed merken wat P&W in hun voorwerk over Beertema te horen hebben gekregen. Persoonlijke noot: het zou mijn AOB sieren als krachtiger afstand genomen wordt van ongefundeerde beschuldigingen die te belachelijk zijn voor woorden.

      Joost

Reacties zijn gesloten.