Hoe slecht is ons rekenonderwijs?

Het is zo slecht nog niet!.
Maar wie begrijpt wat hier bedoeld wordt door Adri en Marja:
“Een punt dat TIMSS niet als zorgwekkend naar voren brengt, maar dat door ons wel als zodanig wordt beschouwd, is dat in de Nederlandse reken-wiskundemethodes de nadruk te weinig ligt op probleemgericht rekenen. Ons rekenonderwijs op de basisschool zou meer wiskundig van aard moeten zijn

29 Reacties

  1. heb even naar wat voorbeelden van TIMSS gekeken
    Deze toets wordt afgenomen in groep 6 PO. Ik begrijp dat er veel kinderen zijn die sommige vragen niet of niet goed kunnen maken, want niet alle stof is dan al aan de orde geweest, althans niet volgens de rekenmethode, zoals bv. decimalen en afronden.
    Ook zijn sommige onderdelen nog te summier aan de orde geweest, niet intensief genoeg om te beklijven voor de gemiddelde leerling.
    De toetsopgaven die ik heb gevonden hebben een hoog taalgehalte, geen voordeel voor taalzwakke leerlingen en daarvan zijn er veel. De gebruikte taal is anders dan in de methode, voor diezelfde taalzwakke leerlingen weer geen voordeel.
    Ik zag al meteen op opgave die niet klopte en dat schept de nodige verwarring.
    Ik heb geen “kale” sommen kunnen ontdekken, wat overigens niet wil zeggen dat die niet in de toets staan, maar dit waren allemaal contextgebonden opgaven.
    Afgezet tegen mijn leerlingen, vind ik de uitkomst niet vreemd.

    Mijn ervaring is dat de gemiddelde leerling de herkenbare opgaven (sommen) goed zou moeten kunnen maken, maar velen ontberen nog het inzicht om het geleerde in een andere (onbekende) situatie/context toe te passen: moet het nu x of +?

    Dan kom je als vanzelf weer op een ander onderwerp: de minder/meerwaarde van het realistisch rekenen. Daar heb ik, net als velen hier, een mening over.
    Marina

    • Re: Marina
      Zover ik begrepen heb wordt TIMSS in het Engels gemaakt en vervolgens vertaald in andere talen. De ‘gebruikte taal’ kan dus in principe aangepast worden een de Nederlandse methodes.

      Het hoge taalgehalte is waarschijnlijk in het voordeel van Nederlandse leerlingen (dat vergeten Adri en Marja natuurlijk te noemen) aangezien dit goed aansluit op het realistisch rekenonderwijs.

      Dat de getoetste onderwerpen niet altijd behandeld zijn komt omdat de Freudenthalers alles steeds verder vooruitschuiven (eerst kolomrekenen, dan misschien cijferen; breuken voor een groot deel doorschuiven naar het voortgezet onderwijs et cetera). De slechte dekking is dus een direct gevolg van het beleid van het Freudenthal Instituut.

      • Re: Mark79
        klopt, klopt en klopt.

        Wat mij regelmatig stoort, laat ik het anders formuleren, waar ik regelmatig tegenaan loop bij realistisch rekenen en met name bij de contextopgaven is dat voor veel leerlingen elke context weer nieuw is: het aantal te schilderen m2 per liter verf is heel wat anders dan als het uurtarief……..hoeveel minuten kan ik dan parkeren voor…..
        Kinderen kunnen vaak niet ontdekken dat zij deze sommen op eenzelfde manier kunnen uitrekenen en dan hebben ze eindelijk één verhaal opgelost, dan is het bij het volgende verhaal alweer: “Ik snap het niet.”

        Leg ik ze gewoon de kale opgaven voor, dan worden die sommen wel goed gemaakt en dan krijg ik stiekem toch de indruk dat het eigenlijke rekenen niet het probleem oplevert, maar alle “dicht-bij-de-belevingswereld” verhalen eromheen.

        Het is overigens geen wonder dat alles vooruitgeschoven wordt, al die realiteit kost tijd en je kunt je tijd helaas maar één keer uitgeven. Het blijft dus dagelijks keuzes maken, natuurlijk op niveau……

        Marina

        • Raar
          Datzelfde gevoel hebben veel BONers Marina.
          Het Freudenthal is erin geslaagd om het rekenonderwijs te verzieken met haar pleidooi voor meer toepassingsgericht onderwijs. De kracht van wiskunde is nu juist dat ze abstraheert van toepassingen en tegelijkertijd wonderbaarlijk toepasbaar is. Meer wiskundig rekenen betekent voor mij minder toepassingsgericht rekenen.
          Daarom begrijp ik de vreemde gedachtenkronkel van Marja ook niet die tegelijkertijd voor meer wiskundig/abstract rekenen pleit.

  2. goochelen met cijfers van Adri en Marja
    Gegoochel met cijfers dat het belang en de ernst van de problematiek niet op zijn waarde schat. Want waar gaat het nou toch om in het rekenonderwijs? Hoe leren we kinderen rekenen en hoe leren we kinderen probleempjes oplossen met de rekensommen die we ze leren, toch? Wat leren ze in de filosofie van het realistisch rekenen? Hoe ze het probleem 8+7 zelf op kunnen lossen en hoe ze daar met elkaar een strategie voor ontdekken. Systematische methoden als cijferend rekenen zijn uit den boze. Iedere volgende som is weer anders, je leven lang.

    Jaren later komen kinderen en jong volwassenen tot de ontdekking dat ze niet hebben leren rekenen en daardoor echte problemen niet kunnen oplossen omdat ze geen sommen kunnen maken. Gecijferd als ze zijn, cijferen kunnen en mochten ze niet. Want cijferend rekenen laat volgens de aan de onderwijsmacht zijnde realistische rekendogmatici de getallen niet in hun waarde en is alleen voor de domme leerling die niet nadenkt. Zo is met name ook de brede laag onder de top van Hans van Duijn collectief slachtoffer van de te wankele basis waarin ze zelfontdekkend stranden. Dat ontdekken ze later pas, als er geen lieve Maria meer aan helpt.

    Joost Hulshof

  3. Treffers 1982

    • A. Treffers (1982). Cijferen in het rekenonderwijs van toen en nu. Pedagogische Studiën, 59, 97-115.
      • “Voorts analyseren we de belangrijkste en meest significante Nederlandse leerboeken uit de periode 1920-1970 op het punt van het cijferen, en doen daarna hetzelfde met de rekendidactiekboeken. Er blijkt een grote discrepantie tussen de vakdidactische aanbevelingen en de vigerende onderwijspraktijk te bestaan Vervolgens wordt het onderzoek op het gebied van het tarditionele cijferen besproken.”
    • A. Treffers (1982). Basisalgoritmen in het wiskunde-onderwijs op de basisschool. Pedagogische Studiën, 59, 471-483.
      • “We beginnen onze beschouwing over het wiskundig cijferen met een schets van de algemene kenmerken. Het belangrijkste verschil met de traditionele aanpak blijkt het streven naar inzicht in de cijferprocedures te zijn. Daarna wordt een beschrijving van de vakdidactische en onderwijsleertheoretische achtergronden van het wiskundige cijferonderwijsgegeven (…) Dan volgt een indicatie van een alternatieve opzet, welke kort aangeduid kan worden als geïntegreerd cijferen volgens het principe van progressieve schematisering.”

    Deze twee artikelen zijn wel aangemerkt als de theoretische geloofsbrieven van het realistisch rekenen zoals ontwikkeld en gepropageerd door de Freudenthal-groep. Helaas zijn deze artikelen niet in digitale vorm beschikbaar. Waarom eigenlijk niet? Toch niet alleen omdat dit tijdschrift zijn archief nog niet digitaal beschikbaar heeft gemaakt?

  4. Treffers 1982b p. 480

      • “Allereerst de kwestie van de toepassingen. We zullen deze bespreken aan de hand van de staartdeling. Welnu, het is bekend dat kinderen contextproblemen waarin een deling besloten ligt, vaak door middel van herhaald op-tellen oplossen (Teule-Sensacq en Vinrich, 1982). Met dit gegeven ligt het voor de hand bij het cijferend delen voor het herhaald op-telmodel te kiezen. Daarbij kan men dan contextproblemen als bron voor het algoritmiseringsproces gebruiken. Globaal gesteld zou men ze steeds weer op alle belangrijke punten in de leergang — bijvoorbeeld bij het groter worden van deeltallen en delers — als uitgangspunten voor het leren van de algoritmen en als toepassingen van de cijferprocedures kunnen laten fungeren, naast ‘kale cijfersommen’ (Capps, 1962; Hutton, 1977; MacDonald, 1977; Teule-Sensacq en Vinrich, 1982). Voorts wordt cijferen in deze aanpak vooral als een vorm van handig rekenen beschouwd waarin wordt aangesloten op de informele rekenmethoden die kinderen bij contextopgaven voor vermenigvuldigen en delen gebruiken (Hart, 1981; Treffers, Ter Heege en Dekker, 1982). En wel een vorm van handig rekenen die de kinderen zodanig overtuigt, zoals bijvoorbeeld het afnemen van grote happen honderd- en tientallen bij het herhaalde op-tellen, zeg af-schatten, dat ze zelf ook een dergelijke verkorte werkwijze gaan hanteren. Daarbij hoeft het dan uiteraard niet op voorhand vast te staan dat zo’n leergang naar de standaard-algoritmen zou voeren.
            Ziehier een ruwe shets van wat we geïntegreerd cijferonderwijs zullen noemen, waarbij ‘geïntegreerd’ op de ineenvlechting van cijferen, hoofdrekenen en toepassen slaat.”

    En zo is het gekomen (zie Van Putten, 2005, over delingen anno 2004 PPON)

  5. Ter Heege tafelt
    Ik blijf me verbazen over de Freudenthal-groep. Neem een recent artikel van Hans ter Heege. Lees het tweede citaat eens twee keer. Ik hoef niet uit te leggen wat er aan deze redenering niet klopt.

    • Hans ter Heege (januari 2010). Oude en nieuwe didactiek. Het leren van de tafels. JSW. Vakblad voor het basisonderwijs, speciaal onderwijs en opleiding, 20-23. pdf
      • “De tafeldidactiek die in dit artikel wordt besproken is de didactiek die wordt gebruikt in moderne reken- wiskundemethodes. Dit artikel zet de vier elementen uit de zogenaamde strategie- en steunpuntendidactiek op een rij. Deze wordt vergeleken met de vroegere variant: memoriseren door stampen. Dit omdat er een tendens is terug te keren naar het aloude stampwerk, zowel bij leerkrachten als in nieuwe methodes.”
         
        “Zijn er geen problemen met de nieuwe aanpak? Het onomstotelijke bewijs dat de moderne aanpak beter is dan de traditionele ontbreekt, omdat vergelijkend onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Wat we wel weten is dat met de ouderwetse didactiek volgens veel leerkrachten teleurstellende resultaten werden geboekt. De nieuwe aanpak is in jarenlang onderzoek ontwikkeld en gebaseerd op ruime ervaringen in de onderwijspraktijk. De effectiviteit van de traditionele tafeldidactiek is daarentegen nooit wetenschappelijk onderzocht. De moderne aanpak voor het leren van tafels ‘terug in te wisselen’ voor de traditionele aanpak is daarom een slechte zaak”
    • Heel erg
      Het stuk van Ter Heege is vanuit het oogpunt van het begrijpen van de psyche van het FI inderdaad interessant. Zo staat er bijvoorbeeld ook:

      Er is voor de tafels een didactiek ontwikkeld die effec­tiever bleek te zijn dan de vanouds bekende aanpak.

      Maar aan het einde van het artikel geeft Ter Heege dus toe dat er geen vergelijkend onderzoek heeft plaatsgevonden. Waarop is bovenstaande opmerking dan gebaseerd?

      Verder staat er

      Sommige leerkrachten geloofden de verbeteringen niet, uit onkunde of op grond van overwegingen gebaseerd op traditie. Zij hielden vast aan de oude aanpak.

      Maar waarom zouden ze niet aan de oude aanpak vast mogen houden? Vergelijkend onderzoek heeft immers niet plaatsgevonden, dus op grond van welke overwegingen zouden ze moeten kiezen voor de nieuwe aanpak? Omdat meneer Ter Heege zegt dat het effectiever is ondanks dat hij geen vergelijkend onderzoek heeft gedaan? Waarom is de mening van Ter Heege hier meer waard dan de mening van deze ‘sommige leerkrachten’?

    • De werkelijkheid
      De NRC bericht vandaag:
      “Middelbare scholieren in de grote steden kiezen liever voor economie en zorg en welzijn dan voor techniek. Bovendien blijkt het onderwijsniveau te hoog voor veel leerlingen, zo is de afdeling autotechniek van het Bredero Beroepscollege in Amsterdam-Noord gesloten omdat de leerlingen het niveau niet aankonden. Bij de afdeling bouw van het Bredero Beroepscollege is vooral rekenen een groot probleem voor de leerlingen.”

      Zoiets zal Ter Heege ook wegredeneren als “geen bewijs”.
      Zijn oplossing is waarschijnlijk: nog meer nieuwe aanpak.

  6. Hoe het ook kan. Prima, Sjoerd!

    • Sjoerd Huitema (september 2009). Dagelijks instructie voor de hele groep. Voor goede rekenresultaten. JSW. Vakblad voor het basisonderwijs, speciaal onderwijs en opleiding, 19-21. pdf

    Zonder de gezwollen taal van de Freudenthal-groep kan het dus ook.

    Hoe zit een stevige rekenles in elkaar? Sjoerd Huitema kan het in een paar bladzijden prima presenteren. Combineer die lestechniek dan met een alternatieve rekenmethode zonder twintig gekleurde plaatjes per bladzijde, en er kan eigenlijk niets meer fout gaan in het rekenonderwijs. Toch?

    • Een alternatieve rekenmethode is geen traditionele rekenmethode, maar een rekenmethode waarin de onbewezen [zie in deze draad: Ter Heege] realistische afleidende grappenmakerij afwezig is. Zo’n alternatieve methode is Reken zeker, in het laatste nummer van Didaktief vergeleken met een realistische methode. Jammer dat de redactie van Didaktief de methode van ‘Reken zeker’ ‘traditioneel’ noemt: door het decennialang afgeven van de Freudenthal-groep op vermeend mechanistisch rekenen, heeft de term ‘traditioneel’ ten onrechte een negatieve lading gekregen. Het alternatief is in 2007 door Jan van de Craats geschets in zijn ‘Daan en Sanne kunnen rekenen’ artikel.

    Sjoerd onderbouwt zijn artikel niet met empirisch onderzoek, maar uit de literatuur is het mijns inziens duidelijk dat klassikale instructietijd (dus voor de hele groep) bijzonder doeltreffend is. En iedere leerkracht zal weten dat een ingewikkelde lesstructuur voor groepjes en individuen relatief veel verliestijd oplevert en per leerling minder aandacht van de leraar.

    • weggezet worden als traditioneel
      is al een stuk minder erg dan weggezet worden als mechanistisch.

      In de TAL-boekjes ging dat bijvoorbeeld zo:

      “In de geschetste realistische didactiek van vermenigvuldigen en informeel delen en het leren van de tafels, wordt niet direct en uitsluitend op het reproduceren van de tafels aangestuurd via herhaald optellen, zoals vroeger in de mechanistische methodiek gebeurde via klassikaal uitgevoerde klaagzangen.”

      Zie www.few.vu.nl/~jhulshof/TAL.pdf

      Zulke mechanisten worden onverholen in de rechtspopulistische hoek weggezet. Bijvoorbeeld op pagina 20 van deze weergave

      www.fi.uu.nl/publicaties/literatuur/7270.pdf

      van een plenaire voordracht op de “33rd annual conference of the Mathematics Education Research Group of Australasia”. Op pagina 2 wordt zelfs de “military academy” erbij gehaald.

      Joost Hulshof

      • ‘weggezet als rechtspopulisme’
        En mede daarom geloof ik dat het alternatieve rekenen (‘realistisch’), maar ook die alternatieve taallessen (veel praten en ‘discussieren’) vooral voortkomt uit een verlangen, een ideaal dat er een nieuwe mens en een nieuwe maatschappij zou moeten komen. Die ‘nieuwe’ mens en die ‘nieuwe’ maatschappij zijn zeker NIET conservatief rechts.
        En daarom beschouw ik die mislukte vernieuwingen nog steeds (ondanks tegengeluiden op dit forum) als politiek geladen. Opvallend ook hoe dat vernieuwende onderwijs veel overeenkomsten vertoont met duidelijk socialistisch onderwijs zoals gewenst in Cuba en Venezuela b.v.

        • Niks politiek,
          het rekenonderwijs in Cuba is vast prima op orde, dat was het in de DDR ook. Wat ik hierboven benoem is het gebruik van etiketten. Wat er op het etiket staat is minder belangrijk. Op 6 minuten en 46 seconden in

          www.eenvandaag.nl/binnenland/34063/ruzie_over_rekenmethode_basisschool

          plakt een andere hoogleraar-directeur van het FI een ander etiket op dezelfde vermeende tegenstanders.

          Joost Hulshof

      • Op pagina 20 stelt de
        Op pagina 20 stelt de schrijver dat het FI tot het establishment behoort en dat dientengevolge het realistische rekenen van het FI net als de rest van het establishment onder vuur ligt. Dit wijst m.i. op een enorm gebrek aan zelfreflectie: direct de schuld buiten jezelf zoeken in plaats van je kritisch af te vragen ofdat de nadelen van het realistische rekenen toch niet zwaarder wegen dan de voordelen van het realistische rekenen.

        “While the style of criticisms against RME in official reports stays within the social conventions that can be expected from professionals, the newspapers, including the so-called ‘quality papers’ as well as magazines and websites often contain crass and unfounded accusations, in which well-regarded scientists are pilloried. This is all ‘normal’ within the current political climate in the Netherlands. In recent years, for a variety of reasons — including the emergence of high-profile populist politicians — the tone of the public debate has been lowered; especially when the establishment is the target of the debate. The track record that the Freudenthal Institute has built since 1970 means that we are now part of that
        establishment, with all the consequences of that position. “

        • Van der Linden & Zwarts, tegen Treffers, 1996
          Zie blog Waarom de Freudenthal-groep niet onderzoekt of realistisch rekenen wel deugt [11] voor ‘keurige’ kritiek in Nederlands eigen toptijdschriftje Onderwijsresearch op claims van Treffers dat de hele wereld kijkt naar hoe fantastisch het rekenonderwijs in Nederland is, en dat dat toch wel iets zegt. Veelzeggend is dat de redactie van het tijdschrift zich geroepen voelde tot een naschrift. Treffers had namelijk zijn dupliek op de eerdere repliek van Wim van der Linden en Michel Zwarts teruggetrokken nadat hij de kritische opmerkingen erover had gelezen in de dupliek van Van der Linden en Zwarts. Op verzoek van Van der Linden en Zwarts is dat laatste stuk toch gepubliceerd.

          Ik heb zojuist een kopie gemaakt van een vergelijkbare publieke botsing van ‘nette’ onderzoekers met het establishment van het FI (ik zal hierover nog een toevoeging maken in blog 11)

          • E. Harskamp & C. Suhre (1988). Rekenmethoden vergeleken: een effectonderzoek aan het einde van de basisschool. Pedagogische Studiën, 65, 208-218.

          • M. van den Heuvel-Panhuizen (1988). Rekenmethoden-onderzoek op de proef gesteld. Pedagogische Studiën, 65, 271-283.
          • E. Harskamp & C. Suhre (19800). Kritiek op methodenonderzoek tussen wal en schip. Pedagogische Studiën, 65, 284-290.

          Recent is een aanvaring in een wereldtoptijdschrift Psychometrika.

          Het patroon is overal hetzelfde: de Freudenthal-groep gebruikt gelegenheidsargumenten, en wordt daar genadeloos voor afgestraft. Onbarmhartige media en forum-gescheld? Zie de Psychometrika wisseling (vv post geeft de links voor de artikelen)

        • vv Psychometrika

          • Marian Hickendorff, Willem Heiser, Cornelis van Putten, Norman Verhelst (2009). Solution Strategies and Achievement in Dutch Complex Arithmetic: Latent Variable Modeling of Change. Psychometrika, 74, 331-350. open access pdf
          • Marja van den Heuvel-Panhuizen, Alexander Robitzsch, Adri Treffers and Olaf Köller (2009). Large-Scale Assessment of Change in Student Achievement: Dutch Primary School Students’ Results on Written Division in 1997 and 2004 as an Example. Psychometrika, 74, 367-374. pdf
             
          • Marian Hickendorff, Willem Heiser, Cornelis van Putten, Norman Verhelst (2009). How to Measure and Explain Achievement Change in Large-Scale Assessments: A Rejoinder. Psychometrika, 74, 367-374. pdf

          Nieuw onderzoek uit Leiden (vervolgpublicatie in de maak):

          • Marian Hickendorff, Cornelis van Putten, Norman D. Verhelst & Willem J. Heiser (2010). Individual Differences in Strategy Use on Division Problems: Mental Versus Written Computation Journal of Educational Psychology, 102, 438-452. abstract
          • Missionair
            “Large-scale assessment of change in student achievement over a number of years is an incredibly difficult job to do” vindt Marja.
            Maar we gaan als gelovigen gewoon door; via de woestijn naar het beloofde land.

          • Sleur verschijnt, creativiteit verdwijnt
            Een van de hoofdstukjes in Koeno’s rede heeft als titel “Routinetaken verdwijnen”.
            Ik heb gisteren weer eens wat rond gekeken in een paar (leer-)bedrijven, en wat zie je daar? Mensen achter computerschermen die routinematig als verlengstuk van programmeurs en systeemanalisten aan het werk zijn. Hoezo verdwijnende routine, hoezo creativiteit?
            Ook voor Koeno geldt: voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft.
            Reden temeer om behoedzaam te zijn met het vernieuwlen van (reken-)onderwijs op basis van zelfbedachte toekomstvisies.

          • Foei!
            Kunnen alle FI-ers niet eens op stage in een metaalbedrijf, een installatiebedrijf, een bouwbedrijf of een elektro-bedrijf. Misschien zijn ze bang om hun fijne handjes vies te maken, maar daar zul je merken dat een goede rekenvaardigheid op alle niveaus noodzakelijk is. Het uitrekenen van de draagkracht van een brug-onderdeel is wellicht sleur voor de FI-ers, maar zeker niet voor een constructeur. Ook het installeren van een passende transformator of het berekenen van een (al of niet) nieuwe groep in een woning vergt doodgewoon REKEN-werk.

          • Zo is dat
            Het oorspronkelijke idee (Hans Freudenthal) was natuurlijk a) dat die mensen op de werkvloer hun rekenkennis niet zouden gebruiken (geen overdracht — transfer), b) dat ze dat dus al in het onderwijs zouden moeten leren (dus contexten gebruiken), en c) dat je daar niet vroeg genoeg mee kunt beginnen, dus als het even kan al in groep 1.

            Zoekend naar onderbouwing in de welke wetenschappelijke discipline dan ook, heb ik daar nog geen snipper van ondersteuning voor kunnen vinden.

            Maar dat is nog niet het ergste. De veronderstelling was natuurlijk ook dat met dat vernieuwde rekenonderwijs het rekenen in ieder geval niet slechter zou worden en waarschijnlijk beter, terwijl het overdracht-probleem tot het verleden zou gaan behoren. Geen van beide blijken door empirisch onderzoek ondersteund te worden, in tegendeel zou ik zeggen.

          • VNO/NCW/BON
            Hinke, wat je hier opmerkt is waarom VNO/NCW met BON in zee wilde. Het gewone midden- en kleinbedrijf weet precies waar je het over hebt.

            Joost Hulshof

          • Klopt
            Maar rekenen (en taal) is wel degelijk een algemene vaardigheid die naast Engels en andere algemene ontwikkeling op het VMBO moet worden verder ontwikkeld. Als je dan alleen maar scholen maakt waar je direct zoveel mogelijk met je handen moet werken, dan wordt het nóg nooit wat. Meer uren praktijk gaat altijd ten koste van iets anders.

            Ofwel: ik begrijp heel goed wat BON te zoeken heeft bij de werkgevers. Dat bindt ons ook. Alleen de consequenties worden (volgens mij) niet geheel overzien.

          • Bovendien
            Bovendien moet je niet vergeten dat het competentiegericht onderwijs ons juist door het bedrijfsleven is opgedrongen.

            ‘Het’ bedrijfsleven druipt van de smeltende boter op het hoofd.

          • ‘Het’ bedrijfsleven
            Zoals je heel goed weet bestaat ‘het’ bedrijfsleven niet Hinke. Het waren vooral een aantal charlatans die volgens henzelf namens het bedrijfsleven spraken die competentiegericht onderwijs opgedrongen heeft.

          • Petrus Ramus en de wiskunde
            N.a.v. Hinke’s verzuchting Kunnen alle FI-ers niet eens op stage in een metaalbedrijf, een installatiebedrijf, een bouwbedrijf of een elektro-bedrijf.

            • “Om het nut van de arithmetica aan te tonen, koos hij zich uit alle steden Parijs als voorbeeld. Hij ging zijn hoorders voor naar de rue St Denis, en bezocht daar met hen een internationaal handelshuis, de koninklijke goudsmeden en schatmeesters, en de raadskamer. Telkens bleek de grote betekenis van de arithmetica. Bovendien was de arithmetica nuttig bij bij de oorlogvoering, met name om de slagorde op te stellen.”
            • “Typerend was ook zijn belangstelling voor handwerkslieden en instrumenten. Hij kon er zich op beroemen, dat hij de werkplaatsen van alle bekwame handwerkslieden in Parijs dikwijls doorzocht, hij had zijn bibliotheek niet alleen met boeken, maar ook met instrumenten gevuld.”

            De citaten zijn uit het proefschrift van J. J. Verdonk (1966). Petrus Ramus en de wiskunde. Van Gorcum. Petrus Ramus werkte halverwege de zestiende eeuw (Wiki, en was met zijn toepassing van de wiskunde op oorlogvoering Maurits en Frederik Hendrik dus een slag voor.

Reacties zijn gesloten.