Selectie, Bezuinigingen en Kwaliteitsverbetering

Met grote bezorgdheid volg ik de discussie over de permanente selectie in het secundair onderwijs aan de hand van het voorbeeld HBS-B. Ik vind het wenselijk dat die bestreden wordt maar ik vrees dat daarbij het niveau van het onderwijs verder zal dalen en ook de positie van de intelligente leerlingen daardoor verder zal verslechteren.
Bij de invoering van de brugklas, de verlengde brugklasperiode, de basisvorming en het studiehuis werd de permanente selectie onder de mogelijk voor het VWO geschikte leerlingen natuurlijk niet stopgezet maar geïnstitutionaliseerd en geïntensiveerd. Of je de leerstof voor VWO-ers in de loop van 5 jaren binnen één schooltype steeds moeilijker maakt zoals op de HBS gebeurde of een brede onderbouw voorschrijft met verlengde brugperiode en basisvorming maakt geen wezenlijk verschil uit. Maar de positie van de intelligentste leerlingen verslechterde er wel door. Er wordt veel talent verspild want alle leerlingen van nu hebben 6 jaar nodig om zich voor te bereiden op de universiteit en goede leerlingen konden dat vroeger op de HBS in 5 jaar.
Ik denk dat diegenen die het zittenblijven willen afschaffen een te rooskleurig beeld hebben van de meeste leerlingen. Als je het onderwijs ook efficiënt wilt houden zul je het nooit zo boeiend kunnen maken dat leerlingen louter op uit intrinsieke motivatie tot grote, in het totaal passende, prestaties komen. Je hebt een stok achter de deur nodig. De verleiding voor een leerling om niet hard te werken omdat hij toch wel overgaat wordt anders te groot. Ik geloof niet in het moderne leren. En een leerling dwingen tot grote prestaties waartoe hij in staat is werkt vaak motiverend. Laat ze dingen doen die ze net wel aankunnen en waarvoor ze wel op hun tenen moeten staan!
Er is nog een reden waarom ik de discussie over permanente selectie met grote belangstelling volg. Als het lukt om de schoolpotentie (Gymnasium, Atheneum, HAVO, VMBOzus en VMBOzo) van de meeste leerling betrouwbaar vast te stellen zou de overheid overeenkomsten kunnen aangaan met nieuwe organisaties in onderwijsland die aanbieden een bepaalde opleiding die bij succesvolle voltooiing toegang geeft tot een bepaald type onderwijs te verzorgen. Overheid noch ouders hoeven zich dan iets aan te trekken van de schillen die het middenveld en de Overheid zelf rondom het onderwijs hebben opgebouwd.
Om de gedachten te een concrete inhoud te geven kunnen we een toelatingsopleiding voor het Hoger Beroeps Onderwijs als voorbeeld nemen, zoals de HAVO. Alle leerlingen stromen het secundair onderwijs binnen met een waarschijnlijkheidprognose voor de verschillende vervolgopleidingen. een leerling kan bij voorbeeld de volgende slaagkansen hebben: Gymnasium 3%, Atheneum (VWO zonder klassieke talen) 10%, HAVO 40% en VMBO 80%. Een organisatie die aanbiedt om leerlingen vanaf het einde van de lagere school op te leiden voor een diploma dat toegang geeft tot het HBO kan dan met de overheid afspreken hoeveel geld de organisatie voor die leerling krijgt wanneer hij binnen 6 jaar dat diploma haalt. Of wat de organisatie krijgt wanneer die leerling er korter of langer over doet of wegstroomt. De kwaliteit van de school volgt uit de resultaten van een centraal eindexamen en de gemeten instroompotentie van de leerlingen. De overheid moet zich dus niet bemoeien met de gang van zaken binnen de opleiding.
Ik denk dat zulke opleidingen efficiënt en goedkoop kunnen werken. Uiteindelijk zullen de bestaande instellingen van voortgezet onderwijs en allerlei daarmee samenwerkende beleids- en onderwijs-institiuten volledig overbodig worden. Er zit hier een enorme potentie voor grote bezuinigingen in het onderwijs die samengaan met kwaliteitstoename.