Engels voor Oekraïners

Vanmorgen was de altijd amusante Maarten van Rossem op de radio met een praatje over overbodig gebruik van Engels op de Nederlandse universiteiten.
Aangezien ik rabiaat tegen ‘Engels voor en door Nederlanders’ ben spitste ik meteen mijn oren. Van Rossem kwam met twee waarnemingen die ik nog niet eerder had gehoord; beiden zouden wel eens veel hout kunnen snijden.
1) Een behoorlijk deel van de buitenlandse studenten begrijpt net zo min Engels als Nederlands (hij had het in dit verband over een Portugees en een Oekraïens meisje).
2) Vaak is het aandeel buitenlanders in de collegezaal waarom het allemaal is begonnen maar een zeer kleine minderheid.
Deze argumenten zijn van het soort ‘praktijk tegenover theorie’, wat je bv. ook ziet wanneer er na veel lobbyen een stoplicht, dat voor 98% van de tijd zinloos is, op een kruising wordt geplaatst: je moet verifiëren of de theoretische verhalen in de praktijk ook uitkomen. Er moet dus na het nemen van de beslissing om een college in het Engels aan te bieden eens goed gekeken worden of er inderdaad zoveel anglofone studenten op af komen. Volgens van Rossem (die natuurlijk n.a.v. eigen ervaringen sprak en niet met verderstrekkende cijfers kwam) zou dat wel eens vies tegen kunnen vallen.
Naar aanleiding van argument 1) kan je concluderen dat de universiteit geen kans ziet om bij buitenlandse studenten te controleren of de beheersing van het Engels wel voldoende is. Raar eigenlijk: bij Nederlanders mag je hopen dat het VWO-diploma een aanwijzing geeft dat de student Nederlands begrijpt, maar alle buitenlanders zoeken het zelf maar uit.
Hij maakte ook nog een opmerking over de kwaliteit van het Engels van de docenten, zonder daaraan consequenties voor de kwaliteit van het onderwijs te verbinden. Ook was het jammer dat hij niet inging op de principiële vraag of het wel tot de taken van de Nederlandse universiteiten behoort om onderwijs aan de rest van de wereld te bieden. Maar je kunt niet alles binnen het kader van zo’n radiopraatje afhandelen.