Verslag SBL-bestuursvergadering 26 september 2008

Vandaag was mijn tweede vergadering als lid van het SBL-bestuur (zie dit verslag van de vorige vergadering).

Wat BON betreft zijn er een paar belangrijke punten aan de orde geweest. Ten eerste hebben we gepraat over het feit dat ik een verslag als dit schrijf. Dat is niet gebruikelijk in Nederland: het geheim van de bestuurstafel is een groot goed, en de vrije publicatie van een eenzijdig weergegeven verslag kan de vrijheid van spreken danig doorkruisen. Desondanks, vanwege de BON-cultuur van openheid en vrije discussie, en ook vanwege de controversaliteit van de deelname van BON aan het SBL-bestuur, vinden wij (het BON-bestuur) het belangrijk dat we helder zijn over waarom we in het SBL-bestuur zitten en wat we daarin proberen te bereiken. Dat zal ik in deze en volgende verslagen dan ook doen.

Om dat geheim van de bestuurstafel met de BON-verslaglegging in het reine te brengen hebben we afgesproken dat ik verslag zal doen van de kwesties die er spelen en van de standpunten die ik daarin naar voren breng, maar terughoudend zal zijn over de uitspraken van anderen.

Een van de inhoudelijke punten die ik vandaag aan de orde heb gesteld is een aspect van de bestaande cultuur binnen SBL. Ik vind dat er te exclusief waarde wordt gehecht aan souvereiniteit van de beroepsgroep der leraren. Voor de samenstelling van een stuurgroep is bijvoorbeeld als principe gebruikt dat alle relevante verenigingen van beroepsbeoefenaars daar op één of andere manier in vertegenwoordigd zouden moeten worden. Dat klinkt mooi, maar ik vind het te eng wanneer er buiten die beroepsgroepen geen andere belangen vertegenwoordigd worden. De beroepsgroep der leraren heeft een publieke taak, en die taak wordt gefinancierd uit publieke middelen; daarom is het redelijk dat in besluitvorming over de inrichting diezelfde publieke zaak daar invloed op heeft. Binnen het SBL-bestuur krijg ik daar echter de handen (nog) niet voor op elkaar.

Laat ik een voorbeeld te geven uit een heel andere hoek, om te laten zien waarom dit een belangrijk punt is. Er moest publieke wetgeving komen voordat verzekeringsmaatschappijen de details vrijgaven over de vergoedingen aan vertegenwoordigers. Het is jarenlang aan de beroepsgroep der verzekeringsmaatschappijen en hun vertegenwoordigers overgelaten, en die hebben die informatie geheim gehouden. Nu iedereen daar inzicht in heeft vinden we die transparantie met z’n allen een groot goed. Maar daarvoor is wel een ingreep van buitenaf nodig geweest.

Zo moet het ook met het onderwijs, en met name met de kwaliteit van dat onderwijs. Zoals ik vorige keer schreef gaat een belangrijke discussie (en daarmee komen we op een ander agendapunt van de vergadering) over de vormgeving van een registratiesysteem voor de leraren. Mijn standpunt is dat veel beroepsverenigingen te goeder trouw zijn: zij zullen zich ervoor inspannen dat het niveau van de lerarenopleidingen, en van de nascholingen, zo langzaam mogelijk daalt. Maar dat het daalt is voor mij duidelijk.

De beroepsverenigingen hebben namelijk geen enkele reden om het niveau omhoog te trekken boven wat het nu is; en ze hebben vele redenen om het (langzaam) te laten zakken. Het is bijvoorbeeld heel lastig voor zo’n beroepsvereniging om z’n eigen leden ‘nee’ te verkopen, en zonder hulp daarbij denk ik dat de verenigingen dat ook niet snel zullen doen. (Het feit dat bijvoorbeeld de advocaten daar geen moeite mee lijken hebben hangt samen met de sterk competitieve, vrije-marktsituatie van de advocaten: die hebben een direkt financieel belang bij het weren van hun vakbroeders, die tegelijk concurrenten zijn). Zoals ik al eerder schreef, als iedereen geregistreerd zal zijn heeft het systeem geen nut (en levert wel een hele berg bureaucratie op).

Mijn conclusie is daarom: de huidige inrichting van het SBL, waarin alleen de beroepsgroepen een rol spelen, is te beperkt. Bij de discussie over de registratie, en andere aspecten van kwaliteit, moet ook de omgeving betrokken worden. De publieke zaak moet betrokken worden bij de inrichting van het publieke onderwijs – zo simpel is het. En dat is niet de huidige koers van SBL.

87 Reacties

  1. Stichting beroepskwaliteit leraren
    SBL staat voor Stichting beroepskwaliteit leraren. Het is inderdaad raar dat blijkbaar alleen leraren mee zouden mogen praten over de beroepskwaliteit van leraren.

    • Hoe zit het nu eigenlijk
      Leraren zijn niet in dienst van het rijk. De scholen waarop ze werken, vervullen een belangrijke publieke taak en daarom worden de scholen uit publieke middelen gefinancierd (zolang de overheid dat wenst). Is dat laatste de reden waarom ook anderen dan leraren mogen meepraten over hun beroepskwaliteit? Of het feit dat ze niet free-lancen of in een maatschap werken, maar in dienst zijn van een werkgever?

      Ook onderzoekers zijn niet in dienst van het rijk. De universiteiten waarop ze werken, vervullen een belangrijke publieke taak en daarom worden de universiteiten uit de publieke middelen gefinancierd. Geldt voor onderzoekers hetzelfde als voor leraren, en zouden ook anderen (bijvoorbeeld het afnemend veld dat vruchten plukt van het onderzoek, of onderzoekers-in-opleiding) betrokken moeten worden bij de functiebeschrijving van onderzoekers of criteria voor opname in een onderzoeksschool?

      Zo ja, geldt dit perspectief dan voor elke beroepsgroep aan een instelling die niet in dienst van het rijk is, maar wiens instelling wel hoofdzakelijk en structureel uit publieke middelen wordt gefinancierd? Hoe zit dat bijvoorbeeld met advocaten en rechters? Wie mag er over hun beroepskwaliteiten meepraten?

      Of begrijp ik iets niet goed?

      In dit verband: wie is of wordt de eigenaar van het beroepsregister?

      • Diploma
        Feitelijk is dat beroepsregister een soort van diploma (maar een diploma dat ingetrokken kan worden). Bij de registratie van artsen of notarissen is het niet anders. Registratie en diplomas zijn vooral bedoelt als garantie naar buiten (klanten, patienten, leerlingen en hun ouders). Die mensen ‘van buiten’ te betrekken bij wat die garantie dan wel niet in moet houden lijkt mij dan ook vanzelfsprekend.

        • Nog niet overtuigd
          @Mark: Je maakt met de diploma-vergelijking duidelijk dat beroepskwaliteit een boodschap heeft aan niet-beroepsbeoefenaars. Goede rechters zijn in het belang van de rechtspraak (van ons allemaal dus) en doorgaans in het belang van verdachten (eerlijk vonnis, eerlijke straf) en moeten daarom middels een diploma worden gelegitimeerd. Je bepleit daarmee dat bij het vaststellen van kwaliteitseisen (bevoegdheidseisen, registratieesien, functie-eisen etc.) in ieder geval de belangen van die relevante niet-beroepsbeoefenaars moeten worden meegenomen.

          De vraag is: is het nodig, en zelfs gangbaar, dat die niet-beroepsbeoefenaars hun eigen belang komen verdedigen? Ik meen dat in geen van de genoemde beroepsgroepen (rechters, advocaten, medisch specialisten, onderzoekers) de kwaliteitseisen in direct overleg met ‘de relevante anderen’ worden opgesteld. Men handelt gewoon naar de eigen percepties van wat die relevante anderen wel zullen willen.

          Het is voor mij dus nog geen uitgemaakte zaak dat bij het opstellen van de registratie-eisen van leraren per se afvaardigingen van leerlingen, ouders, werkgevers en de overheid betrokken moeten worden.

          Er kunnen in het kader van BON-doelstellingen strategische voordelen aan zitten, maar die hoor ik dan graag expliciet.

          • Te laat
            Toen artsen en advocaten hun beroepseisen voor het eerst opstelden stonden zij nog in hoog aanzien en konden dus op een paternalistische wijze die beroepseisen opstellen. Als er nu geen artsenregister was en het idee van een artsenregister op zou komen, dan weet ik nog niet of artsen het nu geheel onderling uit zouden mogen maken.

            Als leraren in de jaren 50 een register begonnen waren, dan hadden zij dit denk ik zonder problemen op een paternalistische wijze vorm kunnen geven. Maar de tijden zijn veranderd en leraren (deels terecht denk ik gezien de vele zwakke broeders) wordt het denk ik niet toevertrouwd om de eigen waren geheel zelf te keuren.

          • hoe het algemeen belang te vertegenwoordigen
            Tja, dit is inderdaad een ingewikkeld punt. Hoe zorg je ervoor dat het publieke belang adequate vertegenwoordiging krijgt? Traditioneel denken conservatieven (republikeinen in VS-terminologie) en liberalen (democraten) hier tegengesteld over: de eerste willen dat aan de burgers overlaten, de tweede aan de staat. Voor allebei valt wat te zeggen.

            Mijn kritiek op de nederlandse situatie is dat we van beiden het slechtste hebben: we hebben geen staatsverantwoordelijkheid (zoals de minister en de staatssecretarissen niet nalaten op te merken) en we hebben ook geen keuzevrijheid van de burger (omdat de besturen het land netjes verkaveld hebben, en ook omdat je met geld niet beter onderwijs kunt kopen). Het slechtste van twee werelden …

          • algemeen belang
            De kunst is om het algemeen belang te definiëren. De Staat moet dus heel exact formuleren wat zij terug wil krijgen voor al de publieke middelen. Deze “inkoop” dient dan ook door haar zelf gecontroleerd te worden. Doordat het onderwijs zich verenigd heeft in allerlei raden heeft zij de onderlinge concurrentie uitgeschakeld. In de vrije markt is dit verboden. Zelfs de inkoop van schoolboeken moet door de scholen in de concurrentiesfeer gedaan worden alleen het totale product, het diploma, koopt de Staat in zonder controle(hoger onderwijs) en zonder concurrentie. Feitelijk geven ze blanco cheques aan monopolisten. Kun je het product niet exact formuleren dan kun je toch op z’n minst eisen stellen aan de producent. De staat kan nu het veld vragen om b.v. met een register voor docenten te komen waar zij dan wel of niet een Staatskeurmerk aan toekent. Zij kan voor deze handelingen gewoon leraren gebruiken die zij zelf in dienst neemt hiervoor.(gelijk aan dierenartsen die toezicht houden op slachthuizen)

          • Het is anders, maar niet goed
            Corgi schreef: “Alleen het totale product, het diploma, koopt de Staat in zonder controle (hoger onderwijs) en zonder concurrentie”.

            Ik denk dat de staatssecretaris (en de minister) dit niet met je eens zijn. Zij staan op het standpunt dat met het eindexamen als basis voor het diploma de kwaliteit van ‘het totale product’ is gewaarborgd. Voor die figuur valt iets te zeggen, maar dan moet de examenpraktijk die waarborg ook waarmaken. En dat is niet het geval.

            Op dit moment is meer dan de helft van de eindexamens in handen van de scholen (in concreto: de docenten) zelf. Zij bepalen immers aard, inhoud, organisatie en bovenal normering van de schoolexamens. De door de eigen leraren gebakken cijfers tellen precies even zwaar als het centrale eindexamen. Dat nodigt uit tot gesjoemel en coulance.

            Voor sommige vakken komt de inhoud van het schoolexamen grosso modo overeen met het centraal examen, voor andere vakken is deze juist complementair, andere vakken hangen daar tussenin.

            Het gevolg is dat dat de scholen (in concreto: de docent-slagers) de helft van hun eigen vlees keuren, of het hele kadaver keuren, of iets daar tussenin – en dat hun oordeel wordt ‘gemiddeld’ met dat van de externe keurmeester. In het slachtwezen zou dat een absurditeit zijn, maar in ons onderwijs is het doodnormaal. Helaas komt de vereiste ‘waarborg’ hiermee te vervallen.

            Aan je toevoeging ‘hoger onderwijs’ te zien, ben je net als ik voor externe validering en normering van de examenresultaten.

            Dat er geen concurrentie zou zijn, bestrijd ik. Het is alleen concurrentie op de verkeerde gronden: welke school heeft de minste allochtonen, de leukste open dag, de meest overtuigende website of glossy schoolgids, de hoogste status bij andere ouders?

            We zouden veel meer werk moeten maken van objectieve, extern genormeerde toetsen. De angst daarvoor weerhoudt ons ervan het goede te doen.

          • Keuren van het eigen vlees
            Er zijn drie problemen die een register wenselijk maken.
            Ten eerste willen we “competenties” verworven buiten de school een plaats geven. Zo zijn er mensen die in de praktijk geschoold zijn en daarmee een zeker werk- en denkniveau hebben bereikt. Een diploma-eis doet deze mensen tekort. Op de tweede plaats willen we de docent up to date houden. Het register kan gebruikt worden om dit te registreren(studiepunten gehaald voor door de beroepsvereniging gekeurde opleidingen en stages)
            Het derde probleem is dat op dit moment de waarde van de docent vooral bepaald wordt door zijn organisatiesensitiviteit. Geen commentaar geven, al de tekortkomingen van je werkgever overal verdedigen en zelfstandig oplossen, je publiek vermaken en veel hoge cijfers uitdelen zijn op dit moment de belangrijkste kerncompetenties van een docent. Een beetje bonner kan het dus wel schudden. Met een register stelt het register de kenmerken van een goede docent vast en niet meer de werkgever.

          • Ja, ja en nee
            Het 2e en 3e gebruiksdoel onderschrijf ik, en vind dit zeker belangrijk genoeg om de opzet van een beroepsregistratie te overwegen. Daarbij moeten we ons niet voor het karretje van anderen (politici, werkgevers) laten spannen. Een sterke beroepsgroep dopt zijn eigen boontjes, zij het in goed overleg met de andere belanghebbenden. Als de beroepsgroep nog niet sterk is, moet deze het worden.

            Het eerste gebruiksdoel, registratie als alternatief voor diplomering, verwerp ik. We hebben in Nederland een helder, formeel bewijs voor (start)bekwaamheid in het onderwijs, en dat is de bevoegdheid. Die moeten we niet willen vervangen door een ondoorzichtige taxatie van ‘elders behaalde competenties’ op andere gronden dan de reguliere bevoegdheid. Bekwaamheid moet blijken, en die blijkt als de onbevoegde aan de normale bevoegdheidseisen voldoet, inclusief de vakinhoudelijke kennis.

            Dus meneer. X uit Y. (die vier jaar naar eigen zeggen succesvol heeft gebeund als leraar Nederlands en Engels en een brief van zijn werkgever heeft plus een of ander ‘portfolio’) moet niet op grond daarvan in twee beroepsregisters worden opgenomen. Eerst het diploma halen. En daarna zijn vak c.q. beroep bijhouden. Voor een deel in betaalde uren, en van een scholingsbudget waarover hij zeggenschap heeft.

          • Zo simpel ligt het niet
            Die kritiek – met een halfhartige liberalisering en een halfhartige overheidsbemoeienis krijgen we het slechtste van twee werelden, niet het beste – deel ik (die zien we trouwens ook op de woningmarkt).

            Maar klopt die conservatief (rechts) vs. liberaal (links) tegenstelling wel, Mark? Is het conservatief of ‘rechts’ om een besluit over de beroepseisen van leraren over te laten aan een breed democratisch samenstel van leerlingen, ouders, schoolleiders, vervolgopleidingen, en o ja, de leraren zelf? Met de gedachte dat het hier om ‘de burgers’ gaat, die niet zozeer over zichzelf beschikken (kernpunt van het liberalisme) als wel over van staatswege gefinancierde dienstverleners? Waaronder ook onderzoekers?

            En is het wel zo liberaal of ‘links’ om op een van de weinige taken die de overheid naar veler mening toekomt, op kernpunten overheidsregie te verlangen? Dat willen in Nederland immers ook Rutte-en-rechtser.

            Een ander probleem bij deze analyse is dat degenen die met verantwoordelijkheid worden belast c.q. kwaliteit willen leveren, slechts beperkt kunnen beslissen over de manier waarop zij deze nakomen c.q. realiseren. Want leerlingen willen dat je in je opleiding een cursus humor volgt, ouders dat je een cursus opvoedvaardigheden volgt, schoolleiders dat je een cursus afstandonderwijs volgt, en vervolgopleidingen dat je een cursus onderzoeksvaardigheden volgt. Dat gaat mogelijk ten koste van de inhoud die leraren zelf willen geven aan hun opleiding en competenties – maar vervolgens zijn zij degenen die de best mogelijke onderwijskwaliteit (= leerresultaten) moeten realiseren, en er op worden afgerekend. Dan moeten we naast leerresultaten ook output meten op humor, opvoedende waarde, afstandelijkheid en onderzoeksvaardigheden.

            Dat levert niet zomaar Beter Onderwijs op.

          • links en rechts
            Die discussie over conservatief of liberaal, rechts of links, wilde ik juist vermijden: die is erg afhankelijk van je persoonlijke definitie van die termen, en in alle gevallen beside the point.

            Mijn punt was dat deze vraag (hoe stel je de publieke zaak veilig?) een lastige vraag is, die zich niet alleen voor onderwijs voordoet maar voor alle aspecten van openbaar bestuur, en dat deze vraag onder meer zo lastig is omdat het antwoord sterk gevoelig is voor je eigen waardering van de verschillende basiskeuzes in het openbaar bestuur. (Tjonge, wat een mond vol. Ik lijk wel een politicus.)

        • Register een diploma?
          Ik dacht toch echt dat een diploma een diploma was.
          Moeten nu een stel bureaucraten daar weer een vraagteken bijzetten?
          Om wat voor redenen? Om bureaucratische redenen.
          Daar was BON toch zo een tegenstander van?

          • Overzicht van diploma’s
            Natuurlijk is een register geen diploma. Een diploma is persoonlijk bewijs van een kwalificatie, en een register is een gegevensbestand.
            Maar een goed (leraren)register moet wel in de eerste plaats gebaseerd zijn op de voor het leraarschap relevante diploma’s.
            Dus primair op de behaalde onderwijsbevoegdheden met bijbehorende specificaties: vak, niveau (basisonderwijs / tweedegraads /eerstegraads), en waar (aan welke instelling) en wanneer het behaald is.

          • Een register is meer
            Dat is juist, maar een register gaat verder. Een deugdelijke beroepsregistratie heeft ook de waarde van een ‘persoonlijk bewijs van kwalificatie’, en wel naar normen zoals die voor de hele beroepsgroep gelden. Een register is zo een overzicht van persoonlijke kwalificaties van beroepsbeoefenaars. Als het register publiek is, kan iedereen zien of meneer Jansen wel bevoegd is voor de vakken die hij doceert en waarvoor hij cijfers geeft. Dat is toch meer dan ‘een bestand’.

            Behalve gebaseerd op diploma’s is een register ook gebaseerd op de eisen die in de beroepspraktijk worden gesteld, in het bijzonder de eisen op het gebied dat de te registreren beroepsgroep stelt aan ‘een goede beroepsbeoefenaar’. Zoals het bijhouden van je vak of het bijdragen aan je vak. Het gaat wat ver om een diploma dat een intreder op zijn 25e behaalt (of zelfs eerder) als enige beroepskwalificatie aan te merken tot de betreffende persoon zijn pensioen heeft behaald. Ook tussen 25 en 65 mogen er eisen worden gesteld aan de beroepsbeoefening, en mogen verschillen tussen individuele leraren op dit gebied aan het licht komen.

            Dat stel ik hier in het algemeen, dus ongeacht de inhoud van die eisen, en de vraag wie wanneer hoe deze eisen opstelt.

          • Diploma minder waard …@ couzijn
            Een diploma is als ‘persoonlijk bewijs van kwalificatie’ volgens jou dus niet genoeg en volgens jouw redenering zou ieder die een rijbewijs heeft om de zoveel jaar opnieuw examen moeten doen.
            Want wie controleert dat je na vijf jaar nog op de hoogte bent.
            Daardoor wordt een diploma dus minder waard. En dat zou een register op moeten vangen.
            Met andere woorden: wij hechten minder waarde aan Uw eens behaalde diploma.
            Drogredenering dus of kletskoek!

          • I respectfully disagree
            Volgens mij is het geen drogredenering en evenmin kletskoek, maar een opvatting. Ik acht het respectabel om naar aanleiding van verschil van opvatting te discussiëren in plaats van andermans opvattingen af te doen als ‘drogredeneringen of kletskoek’.

            Het is je hopelijk niet ontgaan dat ik me al heel lang heel sterk maak voor de waarde van formele diploma’s (o.a. blijkend uit mijn publieke verzet tegen massale, heimelijke en ongebreidelde beunhazerij van on- en onderbevoegden). Ook een opvatting, trouwens. Daaruit moge blijken dat ik de startkwalificatie (de lesbevoegdheid) allerminst geringschat noch wil ondermijnen.

            Dat staat echter niet op gespannen voet met de opvatting dat van beroepsbeoefenaars ook tijdens de carriere kwalificaties gevraagd mogen worden. Dat is in andere beroepen heel gewoon. Om mij als onderzoeker blijvend te kwalificeren moet ik ‘publishen’, anders ‘perish’ ik. Wil mijn vrouw als specialist blijven werken, dan moet ze eens in de zoveel jaar een quotum (vaak verplicht voorgeschreven) scholing met goed gevolg afleggen.

            Een systeem van structurele herkwalificatie bestaat in tal van andere beroepen (advocaten, accountants) waarbij hooggeschoolden verantwoordelijke taken hebben en waarbij kwaliteitseisen of de inhoud van het werk aan verandering onderhevig zijn.

            Ook electra-installatiebedrijven, café-restaurants en abattoirs worden geregeld geïnspecteerd om te zien of de vergunninghouder zijn vergunning nog waard is, bijv. in het licht van nieuwe NEN-normen of nieuwe regels voor de hygiëne.

            Zo raar is dat principe dus niet. Voor de 166 betaalde uren ‘professionalisering’ in een full-time onderwijsbaan mag van mij best een formele tegenprestatie worden verwacht. Mits de beroepsgroep zelf een grote stem heeft bij het bepalen van de prestatienorm.

            Een docentkwalificatie lijkt mij daarmee eerder meer dan minder waard te worden. Inhoudelijk zowel als economisch. En dat komt goed uit.

          • @couzijn….
            Als jij je bij regelmaat door anderen wil laten evalueren, ben je daar natuurlijk vrij in. Kijk er dan ook niet raar van op als de beoordelaar je op een gegeven moment buiten spel wil zetten, bijvoorbeeld omdat hij het niet eens is met de werkwijze die je hanteert (bv. klassikaal onderwijs).
            Dat overkomt het onderwijs op dit moment door de aanhangers van het nieuwe leren.
            Dat gebeurde ook door Van Kemenade op het moment dat hij het gymnasium wilde afschaffen. Dat gebeurt in het taal- en rekenonderwijs, dat gebeurt overal en op ieder moment. Want de mode bepaalt. En als de mode het even niet met je eens is, word je gediskwalificeerd.
            Als een verpleegster een gesprek aangaat met zijn bejaarde, omdat dat heilzaam voor de bejaarde zou zijn of omdat de bejaarde daar behoefte aan heeft, zal de beoordelaar – in dit geval de geldschieter, de zorgverzekeraar, – daar nu een stokje voor steken.
            Eén voorbeeld maar, maar ieder kan er meer verzinnen.
            Neen, wat mij betreft is het diploma de enige kwalificatie die telt en objectief is.
            Alle andere meningen – ook het register – kunnen me gestolen worden.
            Sterker nog, ik denk dat we er goed aandoen hier niet in te tuinen.
            Dan kun je nog zo een mening hebben, die mening is in dit geval wel zeer discutabel!

          • Als een diploma de enige
            Als een diploma de enige kwalificatie is die telt en objectief is, wat is dan je mening over een diploma dat pakweg 32 jaar oud is versus een registratie (compleet met beoordeling o.i.d.) die pakweg 2 jaar oud is? Welke vorm van ‘kwaliteitsbewijs’ zou meer waarde hebben?

            En wat betreft deze zin: “Dan kun je nog zo een mening hebben, die mening is in dit geval wel zeer discutabel!”
            U kunt natuurlijk ook gewoon schrijven: “Ik ben een andere mening toegedaan”.

          • @Marten…
            Een diploma dat pakweg 32 jaar oud is, is zowiezo beter dan wel nieuw diploma dan ook.
            Die oude diploma’s hadden tenminste nog enige betekenis. En dan nog 32 jaar ervaring daarbovenop? Dat moet wel iets bijzonders zijn, althans gemeten naar de maatstaven van deze tijd.
            Maar ja, de registergedachte komt natuurlijk ook voort uit het algeheel wantrouwen dat deze tijd kenmerkt. De gediplomeerde zou zijn vak niet bijgehouden hebben of zoiets verderfelijks:-(
            Nee, het moet afgelopen zijn te tornen aan ooit behaalde diploma’s en het gerelativeer daarvan.
            Daarom neem ik ook geen meel in de mond, beste Marten.

          • Zie hier een register in de
            Zie hier een register in de maak. Blijkbaar ben je in staat om opleiding (diploma’s) op waarde te schatten. Dat lijkt me ook een taak van een register.

          • Registratieangst
            Tja, ik loop niet zo hard voor doemscenario’s. Want wat die registratie betreft: daar zijn we zelf bij, of we doen het niet. Anders dan jij schrijft, is de werkgever *niet* de eigenaar van het register, maar de beroepsgroep van leraren zelf. Jij maakt ‘de zorgverzekeraar’ uit voor beoordelaar, maar dat is bij de registratie nu juist niet het geval. Ik schreef (en je las er wellicht overheen):

            “Mits de beroepsgroep zelf een grote stem heeft bij het bepalen van de prestatienorm.”

            Ik pleit er zelfs voor dat de beroepsgroep zelf de criteria bepaalt, waarbij andere betrokkenen hooguit adviesrecht hebben. Ook moet de toekenning van registratie transparant zijn, op het automatische af (bevoegd ja/nee, aanstellingsomvang gemiddeld X fte, gevolgde geaccrediteerde scholing en andere professionalisering X uren).

            Bedenk dat een onderwijsmode zoals het Nieuwe/Competentiegerichte Leren niet iets is dat leraren aan elkaar verplicht opleggen, maar dat Van Bovenaf Komt (anders dan het studiehuis). De makke bij taal- en rekenonderwijs is nu juist dat iedere onderwijzer z’n eigen gang gaat, jaar in jaar uit, zonder dat de beroepsgroep als geheel of leden daarvan systematisch acht hoeven slaan op de feitelijke – genormeerde – resultaten, nieuwe inzichten of betere praktijken. ‘Diskwalificatie’ komt zelden of nooit uit de beroepsgroep zelf voort – volgens sommigen zelfs té zelden.

            Voor dat register ben ik dus niet bang. Integendeel. Het zou duidelijk maken dat wij leraren niet weglopen voor eisen aan onze professie. Ook zie ik een relatie met de kwaliteit van het werk.

            Maar ja, ik lees dat mijn mening je gestolen kan worden.

          • Collega’s
            Vervuil jullie debat niet met elkaar ’te prikken’ met niet ter zake doende argumenten, daar heeft niemand baat bij.

            Jeronimoon ( moderator )

          • Ja maar, ja maar
            Ja maar meester, hij begon! :-))))

            (Een beetje humor helpt soms.)

            (Maar ik vind dat we je aanwijzing ter harte moeten nemen.)

          • 2 opmerkingen
            Couzijn schreef: “Ik pleit er zelfs voor dat de beroepsgroep zelf de criteria bepaalt, waarbij andere betrokkenen hooguit adviesrecht hebben”.
            De beroepsgroep ja maar dan wel (tijdelijk)in dienst van de Staat naar analogie met de dierenartsen in het slachthuis. Het is de verantwoordelijkheid van de Staat om de criteria te bepalen en te handhaven. Straks hebben we dan registerdocenten en docenten die eventueel beide over het zelfde diploma beschikken beste Hals. De leraar maakt dan de keus en ook de school of dat het register een rol speelt voor een functie. De ouders en studenten kunnen ook weer een keus maken en die is er nu niet. Op dit moment vindt een directeur iemand bekwaam en de student, collega en ouder weten helemaal niet wat er voor het bord staat.

          • @corgi…
            Mijn stelling is juist dat het register niets bepaalt en ook niets zegt over kwaliteit, maar dat het slechts een bureaucratisch hersenspinsel is.

          • Over registratie en bevoegdheid
            Ik verstuurde pas net mijn reactie op je andere bericht, dus dit wordt een kleine doublure, maar toch:

            1. Niet de staat moet de criteria bepalen, maar de beroepsgroep (i.c. de vakvereniging). Vergelijk het met het aloude gilde. Als de Staat vindt dat het gilde goed werk doet, kan zij deze van subsidie voorzien. Maar het gilde is niet ‘in dienst van de Staat’. Het is nog maar de vraag welke wettelijke basis registratie moet hebben. Maar zolang de staat de bevoegdheid niet eens serieus neemt…

            2. De staat hoort wel te zorgen voor wettelijk beschermde diploma’s (bevoegdheden), en ziet er daarom op toe dat er duidelijke criteria worden gehanteerd bij de opleidingen. Dat is bij de wet-BIO gruwelijk misgegaan, een reden te meer waarom ik de overheid niet de beroepsregisters zou willen toevertrouwen.

            3. Ook moet de staat zorgen voor een duidelijke outputbepaling (beschrijving en normering). De huidige examenpraktijk is daartoe niet toereikend. Een zes op het diploma garandeert geen enkele kennis of vaardigheid, en slechte prestaties zijn niet tot oorzaken te herleiden.

            4. Bevoegdheid moet voorwaarde voor registratie zijn. Het zijn geen concurrente kwalificaties. In een registratietraject kan een vakvereniging onmogelijk alle voor bekwaamheid relevante aspecten deugdelijk beoordelen. Dat moeten we aan opleidingen en stages overlaten.

            De rest van je verhaal vind ik kloppen: als de registratie iets serieus toevoegt aan de kwalificatie van een (bevoegde) docent vallen er keuzes te maken.

            N.B. het lerarentekort maakt de registratie-exercitie niet gemakkelijker (tenzij je in de richting van de competenties en portfolio’s wilt bewegen, dan is weer alles mogelijk).

          • Couzijn, hier een reactie op jouw argumenten
            ad 1:De gildes leverde private producten, onderwijs is een collectief goed.
            ad 2:De Staat heeft het vermogen om democratisch gecorrigeerd te worden.
            ad 3 : ben ik met je eens
            ad 4 : onjuist en strijdig met 3. De vakvereniging hoeft dat ook niet alleen te doen.

          • We denken nog wat verder
            Reactie op reactie:

            1. Dat is juist, maar dat verschil impliceert niet dat de ingehuurde producenten van dat collectief afgenomen goed in staatsdienst zijn, of dat productiefactoren (zoals kwaliteiten van productiemedewerkers die verder gaan dan de wettelijke bevoegdheid) onder staatscontrole moeten staan.

            2. Klopt. Maar een beroepsvereniging is geen staatsorgaan en behoeft als zodanig geen democratische controle. Tenzij de overheid zich in dat register wil mengen en er een wettelijke basis aan wil geven (ik denk het niet). Dat komt er op neer dat als de vakvereniging van leraren lichamelijke opvoeding afspreekt dat ieder lid geregistreerd docent is tenzij hij leerlingen mishandelt, zij dat mogen. Gelukkig is de KLOV een verstandiger vereniging. Ook andere beroepsgroepen hebben geen onzinregister, omdat ze het (eigen)belang daarvan begrijpen.

            4. Ik zie noch de onjuistheid, noch de tegenstrijdigheid met 3. Ook hoor ik graag van je hoe de registratie praktisch moet worden georganiseerd, qua draagvlak, uitvoering en financiering, als je deze niet wilt koppelen aan een bevoegdheid.

            Zie jij soms een centraal lerarenregister van de overheid voor je, waar onbevoegden zich kunnen melden voor een assessment dat OCW of de werkgever betaalt, leidend tot de kwalificatie ‘geregistreerd docent’ en een ontheffing voor het halen van een bevoegdheid? Misschien is dat de natte droom van Sjoerd en Marja, maar bepaald niet die van mij.

          • Waar ik van droom
            Je suggereert dat de beroepsvereniging automatisch kiest voor goed onderwijs en dit is een historische vergissing(Aleid Truijens). De huidige onderwijsmalaise is juist te wijten aan dat vertrouwen in het veld. Zeker, het zijn vooral docenten die nu opkomen voor goed onderwijs maar tegelijk zijn docenten ook erg voor een goede ontslagregeling, mensen erbij ja maar mensen eruit? En toch werkt zo’n register onderscheidend en dus … Goed onderwijs is een maatschappelijk belang. De startbekwame jongeling krijgt daarmee de mogelijkheid om een volwaardig burger te worden in deze tijd van open grenzen met de enorme concurrentie binnen de faktor arbeid die dat met zich brengt. Het zichzelf kunnen handhaven en het welvaartsniveau kunnen handhaven zijn de doelen. Ik ben niet voor de overheid regelt alles maar het veld heeft gefaald. Democratie is langzaam, inefficiënt etc. maar de huidige schooldictaturen zijn een veel groter kwaad.
            De advocaten hebben een goede naam nodig om commerciële redenen en zij zijn streng naar elkaar omdat zij elkaars concurrenten zijn. Bij docenten ontbreekt beide.
            We geven af op de schoolonderzoeken maar het zijn wel een deel van de docenten die dit doen. Uit angst voor de baan of wat dan ook?
            Ik droom er nu van dat de situatie zo wordt dat het bereiken van de eindtermen van de leerling weer centraal gesteld wordt en dat cijfers daar weer een indicatie van worden en geen politiek compromis inhouden zoals nu. Verder droom ik ervan dat wat de school doet en welke middelen zij gebruikt volledig transparant worden en daar hoort, net als die eindtermen ook de vakbekwaamheid van de docent bij.

          • Dream on (1/2)
            Ik verwacht inderdaad dat beroepsverenigingen datgene doen, dat goed is voor de branche zowel als de leden, in het bijzonder waar deze twee belangen elkaar versterken. Ik geef graag toe dat dit een optimistische gedachte is. Maar dan wel in de betekenis van de minst pessimistische.

            En niet geheel van realiteit gespeend. Wat zijn de huidige vakverenigingen anders dan groepen collega’s die al decennialang geheel vrijwillig de verantwoordelijkheid opnemen om van hun schoolvak en het leraarsvak in povere omstandigheden er nog ‘het beste’ van te maken? Als het hun ging om gemak- en gedoogzucht bleven ze wel thuis.

            Net als jij zie ik ook redenen om sceptisch te zijn over de ethiek van ‘het veld’. Niet zozeer naar aanleiding van Truijens ‘historische fout’, want daarmee bedoelde zij het autonome management die potverteert op kosten van de belastingbetaler en ten koste van de leraren. ‘Het veld’, dat zijn management en leraren, maar die horen niet op dezelfde hoop.

            Mijn inzet op de vakvereniging komt voort uit wantrouwen ten aanzien van de twee andere betrokken partijen, OCW en de VO-raad. Al decennialang is OCW aan het terugtreden en dereguleren, feitelijk al sinds het HOS-akkoord, en dat wordt er onder Plasterk niet minder op. De OCW-ideologie is er een van ‘goed onderwijs krijgen we door geld te geven, ‘governance’ te delegeren en dossiers aan te leggen’. OCW handhaaft zelfs de eigen laffe wet-BIO niet, en outputmetingen zijn grillig en onserieus. Van OCW verwacht ik dus niets als het gaat om eisen stellen aan de beroepskwaliteit. Dat laten ze de andere ‘stakeholders’ opknappen, de VO-raad voorop, bij gebrek aan een beroepsorganisatie van leraren.

          • Dream on (2/2)
            Die VO-raad zal zich graag bemoeien met de beroepsregistratie, en wel in nauwe samenhang met het ‘bekwaamheidsdossier’ dat ze van elke werknemer moeten (en willen!) bijhouden. In combinatie met de niet meer verplichte periodiek (een angel in het akkoord die te weinig aandacht kreeg) heeft elke schoolleiding hiermee elke docent in een ijzeren greep. Als de VO-raad over de criteria voor beroepsregistratie gaat, kun je wel raden welke kant dat op gaat. En of bevoegdheid daar ueberhaupt nog een rol in speelt.

            Blijft over: de vakverenigingen, en de leraren die zij vertegenwoordigen. Niet alle leraren zullen er warm voor lopen, en niet elke leraar houdt de beroepsethiek hoog. De voordelen zijn onduidelijk, evenals vooralsnog de concrete eisen. Toch zit er volgens mij nog voldoende moreel besef en veerkracht in de beroepsgroep om het heft in eigen handen te nemen. Om samen redelijke eisen op te stellen over wat je van een goede docent mag verwachten. En die eisen dan proberen na te komen. Omdat je denkt dat je daarmee het goede doet, je vak bijhouden bijvoorbeeld, of weten wat er speelt onder je vakcollega’s.

            En toegegeven, die wens, dat heeft iets droomachtigs. Maar nog droomachtiger is het om er op te rekenen dat OCW of de VO-raad dat naar behoren zullen waarnemen.

          • reactie op punt 4
            Wie komen er in het register:
            1 diegene die up to date is(studie- of stagepunten)
            2 diegene die basisopleiding heeft behorend bij zijn niveau(b.v. academisch diploma + didactische aantekening)
            3 diegene die praktiserend is.(met een minimum aan onderwijs tijd)

            De Staat beheert dit register en daar het qua criteria openbaar is zal de politiek bepalen wat die criteria zijn. Vinden we dat niet goed dan hebben we een democratisch instrument. De uitvoering kan gedelegeert worden aan een of meerdere beroepsverenigingen maar hierbij valt een eventueel belangenconflict met de werkgever niet te ontkennen. Vandaar dat de betrokken docenten hiervoor los van de werkgever gemaakt dienen te worden.

          • Is het nu jullie idee dat je
            Is het nu jullie idee dat je het register wordt uit gegooid als je je onderwijsloopbaan onderbreekt? (ander vak, op priveomstandigheden)
            Overigens de eerste bijscholing met een meerwaarde bovenop mijn bevoegdheid moet ik nog krijgen. En ik heb er geen enkel vertrouwen in dat die tractatie gaat komen.

          • Nu ook voor historicae
            Registratie betekent in principe dat je actief bent als beroepsbeoefenaar. Maar een tijdelijke onderbreking moet natuurlijk kunnen – zo snel verandert het onderwijs nu ook weer niet dat je na een jaar of wat de draad niet zou kunnen opnemen. Daarom bepleit ik binnen mijn vereniging ook het hanteren van een *gemiddelde* aanstellingomvang over een reeks van voorbije jaren, en geen minimale aanstellingsomvang per jaar.

            Wat vind je van het idee dat de vakvereniging van geschiedenisleraren zelf mag uitmaken welke bijscholing ze relevant vinden? In plaats van dat aan de werkgever over te laten? Ook Plasterk is voor het idee dat leraren zelf over een deel van het nascholingsbudget kunnen beschikken. Dan kun je zelf uitmaken of je naar een conferentie over geschiedenisdidactiek gaat of op de universiteit een collegereeks volgt.

            Als de vakvereniging dus een ruime sortering vakinhoudelijke en vakdidactische scholing aanwijst als relevant voor de registratie – uiteraard met inspraak van de leden en zo mogelijk geëvalueerd door de geregistreerden – kunnen individuele leraren uit dat ruime aanbod een keuze maken die hun past.

            Een alternatief is dat Plasterk zegt ‘hier heb je vierhonderd euro, ga er maar leuke dingen van doen’. Dat heeft behalve voordelen ook nadelen, omdat ik graag van tevoren weet dat mijn keuze meetelt voor de registratie.

            De VGN is inmiddels ook om, zij het met aarzeling (wat heel verstandig is). Lees hier.

          • @couzijn…. 4 vragen
            1.Wat kost de registratie voor een docent?
            2.Is dat eenmalig, jaarlijks of om de zoveel jaar?
            3.Kan een docent ook functioneren zonder geregistreerd te zijn?
            4.Zo ja, wat zijn dan de voordelen van registratie?

          • Vragen aan Couzijn
            Beste Hals, jij stelt een aantal vragen aan Couzijn maar ik wil daar toch ongevraagd op reageren.
            Registratie kost de docent moeite. Hij moet up to date blijven. De beroepsvereniging stelt hiervoor een lijst met cursussen en stages samen. De stusielast hiervan wordt in punten uitgedrukt. De docent is nu bij op zijn vakgebied als hij bijvoorbeeld 5 punten per jaar scoort of 15 in 3 jaar. De docent kiest dus samen met zijn team een cursus. Samen met het team omdat er misschien binnen het team een specialisatie gewenst is.
            De registratietoets vind bijvoorbeeld eens per 3 jaar plaats.
            Je kunt uitstekent functioneren zonder registratie, zonder je vak bij te houden echter ergens onderweg verlies je het contact met de ontwikkelingen binnen je vak en dat voorkom je middels het register. Velen herkennen dit probleem niet omdat ze hun vak altijd bijhouden maar helaas zijn er ook tegenvoorbeelden.
            Voordeel is dat de studenten, de school etc. kan zien dat de docent gekwalificeerd en up to date is.

          • @corgi…zeepbel?
            1.’Registratie kost de docent moeite.’ Maar hoeveel geld zeg je niet.
            2.’De beroepsvereniging stelt hiervoor een lijst met cursussen en stages samen.’
            Daar begint het al! Als ik dat nu zelf wil bepalen, bijvoorbeeld door zelfstudie?
            3.’Je kunt uitstekent functioneren zonder registratie, zonder je vak bij te houden echter ergens onderweg verlies je het contact met de ontwikkelingen binnen je vak en dat voorkom je middels het register.’
            Je maakt nu een directe koppeling tussen ‘registreren’ en ‘je vak niet bijhouden’.
            Alsof ik mijn vak niet kan bijhouden zónder registratie.

            Jullie willen wat. Maar waarom kan niemand mij duidelijk maken waarom?
            Misschien omdat registratie de zoveelste zeepbel is?

          • Up to date?
            Is een docent werkelijk up tot date als hij studiepunten vergaard heeft met allerlei cursussen over competentiegericht leren? (want relatief veel van de aangeboden cursussen gaan daarover. Het aanbod in serieuze vakinhoudelijke cursussen is daartegen nogal beperkt).
            Vandaar dat de nascholingseis in het onderwijs bepaald niet vanzelf spreekt.
            Een arts behoort vrijwel direct op de hoogte te zijn van nieuwe inzichten en behandelingsmethoden, om zijn patiënten zo spoedig mogelijk hiervan te kunnen laten profiteren.
            In het onderwijs ligt dat iets genuanceerder. Wat in het onderwijs voor nieuwe inzichten doorgaat, is vaak niet meer dan hypes en modeverschijnselen op onderwijskundig gebied, zoals het nieuwe leren of realistisch rekenen.

          • Juist geen beperking tot competentiegericht leren-cursussen
            JTS schreef: “Is een docent werkelijk up tot date als hij studiepunten vergaard heeft met allerlei cursussen over competentiegericht leren?

            Nee, natuurlijk niet. Mijn vakvereniging zal het volgen van zulke cursussen dan ook niet stimuleren. Als leraren (Nederlands, in dit geval) bepalen we zelf welke cursussen op ons vakgebied (inhoudelijk, didactisch) we honorabel vinden met het oog op het register. Nu bepalen de scholleiders waar zij dat geld aan besteden.

            JTS: ‘(want relatief veel van de aangeboden cursussen gaan daarover. Het aanbod in serieuze vakinhoudelijke cursussen is daartegen nogal beperkt)’.

            Via contractonderwijs kun je heel veel ‘cursussen’ op universiteiten en in hbo’s volgen. De UvA biedt zelfs speciale ‘update’-collegereeksen aan voor leraren, en niet de minste namen figureren daar in. Daarnaast is er voor elk schoolvak wel een aanbod aan vakgerichte nascholing. De vakverenigingen zijn van plan hun eigen nascholing te inventariseren i.v.m. de erkenning voor het register.

            Maar nascholing is een redelijk open markt, waarop iedereen kan aanbieden. Als er vanwege het register meer vraag ontstaat naar bepaalde cursussen of scholingsbijeenkomsten op inhoudelijk of (vak!)didactisch gebied, zal het aanbod snel meegroeien met de vraag. Dat lijkt me mooi meegenomen, en een BON-ner kan dar toch niet tegen zijn.

            Van belang is dat de leraar zelf kan beschikken over het voor hem/haar bestemde nascholingsgeld, althans voor een niet onaanzienlijk deel daarvan. En dat leraren die dat willen, het geld kunnen steken in activiteiten die leiden tot registratie. naar het oordeel van de beroepsgroep zelf.

            Zo beschouwd kan registratie een middel zijn om voor *alle* leraren, dus ook voor hen die zich niet wensen te registreren, nascholingsgeld te kunnen claimen.

          • wantrouwen of de vlucht naar voren
            Ik heb zelden de neiging tot polderen, maar nu wel, vrees ik. Ik denk dat de wens voor een registratie gedeeltelijk voortkomt uit ene vlucht naar voren. We (de solide vakbekwame leraren) zien ons overspoeld worden door managers enerzijds en onbevoegde collega’s anderzijds. Daardoor ontstaat de behoefte aan een organisatie die in staat is tegenwicht te bieden aan deze krachten. Alleen kunnen we het niet. Zelfs in de vakverenigingen kunnen we het niet en door (alleen maar) te wijzen naar onze diploma’s kunnen we het al helemaal niet (dat is bewezen want dat wordt eerder gezien als een nadeel dan een voordeel, lijkt het wel).
            We willen groot en sterk zijn. En erudiet natuurlijk, maar kunnen de vorm niet vinden in een platte wereld. Dan blijft er wellicht weinig anders over dan je organiseren conform diploma’s EN werkelijke scholing. In de hoop dat de buitenwereld hierdoor meer respect krijgt en ons eindelijk serieus neemt. Ik heb daar erg grote twijfels over, maar weet ook niet precies hoe het anders zou moeten,,, tenzij …. tenzij natuurlijk de ouderwetse bevoegdheid weer in ere wordt hersteld.

            Nu is er wel een fiks probleem bij dat registreren en de scholingseisen die daarbij horen. Op de eerste plaats denk ik dat er voor de klassieke VO schoolvakken in het algemeen weinig werkelijke vakinhoudelijke scholing noodzakelijk is. Een goed opgeleide docent Duits hoeft echt niet steeds op cursus om de taal bij te houden of te horen over nieuwe schrijvers. Ook de aardrijkskunde, geschiedenis, wis- en natuurkunde heeft vakinhoudelijk op VO niveau nauwelijks serieuze ontwikkeling. De enige “ontwikkelingen” zijn op gebied van didactiek en daar zijn we bepaald niet laaiend enthousiast over. Dus de facto is er wellicht helemaal niet zo vreselijk veel werkelijk zinvolle vakinhoudelijke nascholing voor een academisch opgeleide VO docent. Dat neemt niet weg dat het een goed idee kan zijn om op regelmatige basis colleges in je eigen vakgebied te blijven volgen. Ik zou dat graag doen. Niet omdat ik het persé nodig heb, maar omdat het inspireert. Een directe link naar het onderwijs hoeft er helemaal niet te zijn, maar als een student vraagt wat ik eigenlijk heb gedaan tijdens die 5 afwezige vrijdagmiddagen, dan kan ik mooie verhalen vertellen. En dat is altijd goed.

            Een ander probleem is dat er (kennelijk) een organisatie moet zijn die een oordeel heeft over de gevolgde cursussen. Daarbij speelt een berg wantrouwen op. Want, laten we eerlijk wezen, we vertrouwen geen enkele organisatie daarin. Niet de vakverenigingen, niet de bonden, zeker niet de managers of de begeleidingsdiensten en voor velen ook de eigen sectie niet. Ook die laatste zit vaak vol met “anders bevoegden”

          • Scholing is maatwerk!
            Waarom een register?
            Op dit moment wordt scholing nauwelijks georganiseerd. De docent houdt zijn vak bij en de school regelt ook bijscholingen. Sommige docenten houden hun vak echter helemaal niet bij en de oorzaak daarvan kan weer zijn dat de docent zijn studietijd gebruikt om de uitvoerende taken uit te voeren die hem feitelijk veel meer tijd vragen dan hij er voor krijgt. De bijscholing die de instelling regelt zijn veelal een variant van het bijpraten over en legaliseren van de zoveelste organisatieverandering, ze hebben niets met het vak van doen. Doordat je nu gaat werken met studiepunten welke alleen te behalen zijn met door vakgenoten bepaalde studies of stages weet je zeker dat er ook vakinhoudelijk geschoold wordt. Autodidactisch werken moet ook kunnen maar wel op een of andere manier leiden tot een aantoonbaar resultaat. Ik denk ook dat het zo moet zijn dat je ook andere cursussen dan die op de lijst staan minstens moet kunnen voorleggen aan de beroepsvereniging.
            Kosten, tja als dat een probleem is in een miljardenbegroting dan houdt het op denk ik. Een lijstje maken met 20 docenten Nederlands voor alle docenten Nederlands kost en daarna nog wat losse aanvragen beoordelen?
            Met 20 secretaressen volledig geautomatiseerd een register bijhouden lijkt mij al overdadig. Nu moeten scholen ook bedenken wat zij docenten laten doen en docenten moeten nu ook zelf cursussen of literatuur zoeken en dat kost ook tijd.

          • 45 heeft een punt, maar corgi overtuigt niet…
            Mijn ervaring is dat de beste bijscholing op maat ‘zelfstudie’ is. Ik heb nog van geen cursus gehoord die de moeite waard is. Bijcholing door zelfstudie lijkt mij de normaalste zaak van de wereld, zonodig met een universitair cursusje, als je dat leuk vindt. Promoveren is nog veel beter.
            ECHTER: kwaliteit wordt niet beloond.
            Ik geef een voorbeeld: het feit dat een docent universitair onderricht geeft, heeft geen invloed op zijn salaris voor de lessen die hij in het VO geeft.
            Want de kwaliteit, noch de kwalificatie wordt beloond, maar de taken die je uitvoert.
            Als de Hare Majesteit of de President van Amerika of de voorzitter van de Nederlandse Bank les geeft op het vmbo, krijgen ze niet meer dan een vmbo-salaris uitgekeerd.
            Dat demotiveert om jezelf bij te scholen, tenzij je van je vak houdt of gewoon nieuwsgierig bent.
            Daarbij speelt REGISTRATIE ook géén rol.

          • Nadenken over ‘de beroepsgroep’
            Er is op zichzelf niks mis met zelfstudie. Welke docent die van zijn vak houdt, is er niet dol op? Maar zij heeft niet de eigenschap dat het moois dat je er van opsteekt, tot erkenning kan leiden door je beroepsgroep. Dat is geen diskwalificatie, en jij zit op zo’n erkenning wellicht helemaal niet te wachten.

            Een beroepsgroep is in de opvatting van sommigen niet noodzakelijk een verzameling ‘losse’, zichzelf bedruipende beroepsbeoefenaars die ieder voor zich bepalen of en hoe en wat willen bijleren. Een beroepsgroep kan ook meer samenhang vertonen doordat de beoefenaars afspreken *dat* ze bijleren, dat ze hun kennis delen, en dat ze afspraken maken om te zorgen dat e.e.a. naar behoren gebeurt. Beroepsregistratie komt uit dat idee voort. Een premisse daarbij is dat die samenhang in de beroepsgroep een grotere garantie biedt op de kwaliteit van individuele beroepsbeoefenaars. Dat maakt de *groep* sterker, niet per se elke individuele beoefenaar.

            Voor jou en jouw vak bestaan er geen cursussen die de moeite waard zijn, schrijf je. Ik weet natuurlijk niet of jij daar een unicum in bent, of dat er in jouw vak meer Halzen rondlopen die met een bepaald cursusaanbod of anderssoortige activiteiten beter bediend zouden zijn. Ik schreef al dat actieve deelname aan onderzoek tot erkenning zou kunnen leiden. Of het publiceren over wat je (als autodidact) leert. Of het opzetten van een kenniskring met verwante zielen, of voor mijn part samen ontwikkelen en geven van cursussen die jou wel smaken.

            Je hebt gelijk dat er in het onderwijs geen beloning naar kwaliteit plaatsvindt, of naar diploma. Hooguit indirect, of selectief. Hoe prangend ook, dat probleem kan registratie niet zomaar oplossen. Wel kan het helpen de keuze voor bepaalde scholingsactiviteiten terug te krijgen naar waar die hoort te liggen: bij de docent. En wie weet het vakinhoudelijke aanbod te verruimen. Wellicht heb jij daar dan ook baat bij, of je nou voor registratie opteert of niet.

          • Precies
            Dat is inderdaad het voordeel dat registratie moet opleveren: dat leraren meer vakinhoudelijke scholing kunnen kiezen, dat werkgevers dat niet snel kunnen weigeren, en dat het aanbod (en daarmee de kwaliteit) aan vakgerichte scholing toeneemt.

            Aangezien er op geen enkele wijze sprake is van dwang, zie ik in een register dat in handen is van de vakvereniging en bestierd wordt naar de maatstaven van de eigen beroepsgroep, niet zo’n nadeel. Het hoeft niet per se veel te kosten, net naar gelang de criteria voor beoordeling van aanvragen eenvoudiger zijn.

            Ook ben ik met je eens dat individuele docenten aanvragen moeten kunnen indienen die buiten de gebaande paden gaan. Het is immers een feit dat ook het scholingsaanbod kan variëren, dus dat lijstje met scholingsmogelijkheden staat niet voor altijd en iedereen vast.

          • Twee kanttekeningen
            Naar mijn idee moet de beroepsgroep zelf vaststellen welke activiteiten er op duiden dat een leraar zijn vak bijhoudt c.q. up-to-date blijft. Die beroepsgroep wordt vertegenwoordigd door de vakvereniging, die tevens registerhouder is. Dat kunnen ‘cursussen en stages’ zijn, maar ook andere zaken. Te denken valt aan conferentiedeelname, publiceren in vakbladen, adctief bijdragen aan onderzoek, lesmateriaal en andere leermiddelen publiceren. Er wordt verschillend over gedacht, maar duidelijk is dat hoe diverser de activiteiten zijn die een vakvereniging wil honoreren, hoe meer tijd en dus geld gemoeid is met de beoordeling. Het belangrijkst vind ik dat in de beroepsgroep zelf een duidelijk draagvlak is voor de te hanteren criteria voor ‘wat er meetelt’ en dat de beoordeling niet zo tijdrovend moet zijn dat het de boel ondermijnt. Een puntensysteem lijkt mij inderdaad het handigste, waarbij je als kandidaat van tevoren weet waar je aan toe bent.

            Voor mij hoeft de docent niet per se ‘met zijn team’ een cursus te kiezen – al mag dat natuurlijk wel en kunnen er goede redenen voor zijn. Maar ik zou de keuze zeker ook an de individuele leraar willen laten. Misschien wil ik wel een collegereeks ‘actuele ontwikkelingen in de ….’ volgen, maar mijn collega liever drie conferentiedagen bezoeken. Prima toch?

          • Daar gaan we weer….
            ‘Naar mijn idee moet de beroepsgroep zelf vaststellen welke activiteiten er op duiden dat een leraar zijn vak bijhoudt c.q. up-to-date blijft.’

            Dat is nu juist mijn bezwaar, dat een ander gaat beoordelen of ik wel goed bezig ben.
            Misschien wil ik wel iets heel geks doen, wat ogenschijnlijk niet met mijn vak te maken heeft. Daar worden overigens nu wel de universitaire prijzen voor uitgereikt.
            Een mooi voorbeeld van waar het fout gaat, is de Raad voor de Kunst. Daar worden kunstenaars door collega’s beoordeeld of ze voor subsidies in aanmerking komen.
            De beoordelingen zijn in alle gevallen politiek-correct. Zo móet je nu wat met Allochtonië doen, anders maak je geen kans.
            Wie garandeert ons dat het register ook niet voor gebruikt wordt om persoonlijke voorkeuren op te dringen (dit mag U wel en dit mag U niet)?

            Persoonlijke voorkeuren mogen geen rol kunnen spelen. Een register kan geen garantie geven dat dat niet gebeurt. Je bent toch steeds weer afhankelijk van een beoordeling door anderen. En dan kom ik weer bij mijn eerste punt: het tast de waarde van diploma’s aan.

          • Beroepsgroep beslist?
            Ik ken een aantal artsen. Zij mopperen toch wel regelmatig over de verplichte nascholing. Ook de andere eisen die de LHV stelt vallen niet altijd in goede aarde. Het lastige blijkt dat -zoals overal- het ‘geprofessionaliseerde’ bureau een flink deel van de macht heeft overgenomen.

            Omdat al die verplichte nascholingen best veel geld kosten steekt vooral de farmaceutische industrie er veel subsidie in. Toch levert het accreditatiepunten op, omdat het anders allemaal wel erg duur wordt. Iedereen begrijpt dat die bedrijven zulks niet geheel zonder eigenbelang doen.

            Zijn we met zo’n situatie dan toch niet veel verder van huis dan nu?

          • Hamvragen
            Hamvragen zijn niet of huisartsen mopperen, of hun beroepsregister nadelen kent, en of het voor verbetering vatbaar is. De hamvraag is of de huisartsen in meerderheid vinden dat hun beroepsregister moet blijven. Die moet je de jou bekende artsen eens voorleggen (en eigenlijk de rest van de huisartsen ook). Omdat de LHV een vereniging is, is er in theorie geen macht hoger dan de macht van de leden. Die bepalen of hun register aanblijft, en of de criteria acceptabel zijn. Als huisartsen in meerderheid ontevreden zijn over hun beroepsregister, kun je je afvragen waarom ze op de ledenvergadering hun werk niet doen.

            Principiële vraag is ook – en die stelt Hals – of je je iets gelegen wilt laten liggen aan de beroepsgroep waarvan je – tegen wil en dank? – deel uitmaakt. Ik erken dat de meningen daarover ook stevig uiteenlopen.

            Wat financiën, sponsoring en commercie betreft is de medische sector heel anders dan de sector onderwijs. Ik heb het over onderwijs, en over de wens dat leraren meer zeggenschap en meer middelen krijgen voor hun eigen scholingsactiviteiten. Ik stel niet voor dat we medicusje gaan spelen.

          • Niets is zeker, en zelfs dat niet
            1. Niemand heeft daarover iets besloten. Het zal kostendekkend moeten wezen. Daarom bepleit ik een zo simpel mogelijke (dus niet inhoudelijke) beoordelingscriteria (bevoegdheid, gemiddelde aanstellingsomvang over een reeks van jaren, aantal punten door de vakvereniging erkende scholing of andere vormen van professionalisering). Het technisch beheer kan de vakvereniging zelf doen of uitbesteden. Het hoeft niet veel te kosten, en vakverenigingen zullen ongetwijfeld korting geven voor leden. Als ik moet raden, wordt het eens in de 4 jaar 80 euro voor niet-leden en 40 euro voor leden. Maar dat is slechts natte-vingerwerk. Veel hangt ook af van het aantal gegadigden.

            2. Eens in de bijv. 4 jaar. Misschien moet je dan jaarlijks een kwart voldoen. Zoals ik al zei: niets ligt vast.

            3. Natuurlijk. Niet iedereen hoeft geregistreerd leraar te (willen) wezen. Ik zie daar de komende decennia geen wettelijke basis voor komen. Het blijft, net als nu, je eigen verantwoordelijkheid om je vak bij te houden (vakinhoudelijk en vakdidactisch). Alleen kunnen leraren dat straks desgewenst zichtbaar maken via de kwalificatie ‘geregistreerd’. Misschien voelt dat alleen maar prettig, misschien is het een voordeel bij sollicitaties. De kwalificatie geeft aan dat iemand naar de maatstaven van zijn eigen beroepsgroep zijn vak bijhoudt. Naar de buitenwacht kan het als signaal fungeren dat leraren geen luie donders zijn die hun hele leven op de automatische piloot lesgeven (aldus de rector van het Commanderij College).

            4. Zie mijn antwoord op 3. Het is een middel om *een* aspect van kwaliteit (je vak bijhouden) zichtbaar te maken, voor wie dat wil en kan. En dat aspect daardoor binnen de beroepsgroep te bevorderen. Het is een middel om als beroepsgroep weer een heft in eigen handen te nemen, en een profesioneel doel te formuleren op grond waarvan leraren scholingsgeld kunnen claimen dat anders aan de volgende APS-er wordt besteed.

          • @couzijn…
            ‘Maar ja, ik lees dat mijn mening je gestolen kan worden.’
            Je mening niet, maar het register wel.

            ‘Ik pleit er zelfs voor dat de beroepsgroep zelf de criteria bepaalt..’
            Je moet weten dat je eigen collega’s de gevaarlijksten zijn.

            ‘Het zou duidelijk maken dat wij leraren niet weglopen voor eisen aan onze professie.’
            Daar is het register niet voor nodig. daar zorgt de werkkring al voldoende voor.
            We zijn geen artsen, die in hun eentje werken. Bij leraren is ruim voldoende contrôle: lerarenkamer, eindexamens, rapportvergaderingen.

            Je overtuigt me niet.
            Bovendien pleit ik ervoor dat de leraar een beetje zijn eigen gang kan gaan. Dat is nodig om te kunnen excelleren, maar ook om goed te kunnen functioneren.

          • De mantel der collegiale liefde
            Of onze eigen collega’s “de gevaarlijksten” zijn, waag ik te betwijfelen. In de regel worden disfunctionerende collega’s gedoogd, wordt slechts het hoogstnoodzakelijke in de sectie afgesproken (de toets) en soms zelfs dat niet eens, stellen collega’s nooit eisen of doen zelfs maar suggesties voor het volgen van nascholing op het eigen vakgebied, hoeft zelden iemand verantwoording af te leggen over verdachte cijfers, worden afspraken tussen collega’s van parallelklassen vaak geschonden zonder enige consequentie, en dekken we dat vaak toe met de mantel der collegiale liefde dan wel uit gemakzucht.

            Kortom, zoveel eisen stellen we nou ook weer niet aan elkaar, in de lerarenkamer of tijdens de rapportvergadering. De ‘controle op het werk’ is er voor wie deze zoekt, maar niet of nauwelijks voor wie deze ontloopt.

            Vijftien jaar geleden werd er een nieuw onderdeel aan mijn schoolvak toegevoegd. Ik denk dat de meeste collega’s nog steeds geen vakinhoudelijke scholing op dat onderdeel hebben gevolgd. Ze ‘halen het wel uit het schoolboek en het antwoordenboek’, ook al staan beide barstensvol fouten. Ook dat kan beter.

            Ik ben heus niet van de onderwijszedenpolitie, en ben het van harte met je eens dat een docent ‘een beetje’ zijn eigen gang moet kunnen gaan – een beetje boel zelfs – maar dat moet niet doorslaan naar de anarchie, inertie en onoirbare praktijken waarvan we weten dat die óók bestaan.

            Ik besef dat deze dingen met een beroepsregister niet even snel worden opgelost. Maar een stap in de richting van een sterkere beroepsethiek is mij welkom.

          • Wat wel van belang is, is
            Wat wel van belang is, is dat de overheid wettelijk moet vastleggen wanneer die registratie vereist is. Dat is bij notarissen en accountants ook het geval. Een hypotheek moet bij een nataris worden gepasseerd, een jaarrekening moet door een accountant worden gecontroleerd. Dit geeft de registratie meerwaarde omdat je hem zeker niet wil verliezen want dan kun je je werk niet meer uitvoeren.

          • Utopie
            Howel de gedachte interessant is, lijkt een wettelijke basis voor de registratie mij politiek volstrekt onhaalbaar. Ten eerste denk ik dat onze beroepsgroep daarvoor teveel twijfels en scepsis heeft. En ten tweede zit de politiek niet te wachten op nog een kwalificatie die wettelijk beschermd en gehandhaafd moet worden. Zie hoezeer en hoe systematisch onze Grote Roergangers bij OCW alleen de bevoegdheid al verkwanselen.

            Daarbij kun je je afvragen of er wel leraarstaken of andere schoolse taken bestaan die per se een geregistreerde leraar vereisen. Daar zullen ook politici niet van overtuigd zijn. En schoolleiders willen dat iedereen overal altijd voor inzetbaar is, dus die zullen ook geen drempel in het systeem willen inbouwen.

            Nee, als we inzetten op registratie – en ik schrijf niet voor niets: als – dan moet dat gaan omdat het ons, leraren, bepaalde voordelen oplevert en weinig of geen hinderpalen.

          • Dreigend verschil
            Er dreigt een wezenlijk verschil te ontstaan tussen het register van accountants en de medici enerzijds en de plannen voor het onderwijs anderzijds:
            Een medicus of accountant kan pas in het betreffende register opgenomen worden wanneer hij/zij voldoet aan de bijbehorende opleidingseisen, met name een afgeronde studie op het betreffende gebied op universitair niveau (medici) of HBO-niveau (accountants).
            In het onderwijs dreigt in het verlangde van de wet BIO gekoppeld aan het competentiedenken de deur wijd open gezet te worden voor Beun de Haas, waarbij tegelijkertijd de waarde van een serieuze kwalificatie als bijvoorbeeld een universitaire studie wordt ondermijnd.

            Er is niets tegen een eis betreffende nascholing om in het register te blijven (hoewel..), maar om in het lerarenregister opgenomen te kunnen worden moet de minimumeis toch wel een onderwijsbevoegdheid inhouden, gekoppeld aan een gedegen vakinhoudelijke opleiding .

          • Goed actiepunt
            Helemaal mee eens, JTS. Ik heb me ook binnen het verband van mijn vakvereniging met succes voor deze voorwaarde sterk gemaakt. Helaas is deze vakvereniging onderdeel van een federatie, die gelijke voorwaarden voor alle deelnemende verenigingen ambieert. Dat is nog geen gelopen race. En dan is er nog de Stichting Beroepskwaliteit Leraren, die ook steeds tracht om om de bevoegdheidseis heen te lopen (‘bevoegd of gelijkwaardig’). Als BON-ners moeten we daar tijdig stokjes voor steken, bijvoorbeeld door deze kwestie binnen de eigen vakvereniging aanhangig te maken. Je hoeft daar niet eens lid voor te wezen, denk ik. Gewoon een e-mailtje aan de voorzitter moet de zaak in beweging brengen.

          • In andere beroepen heel gewoon
            Couzijn zegt: “Dat is in andere beroepen heel gewoon.”

            Is dat dus voldoende reden om dit van docenten ook te verlangen? Bij andere beroepsgroepen zijn korte vakanties ook heel gewoon. Bij andere beroepsgroepen is prestatiebeloning heel gewoon.

            Het onderwijs heeft ooit prima gefunctioneerd zonder die registratie. Wat is er veranderd dat het nu niet meer zonder zou kunnen?

            Ik laat me graag overtuigen van het tegendeel, maar zelf zie ik zo’n register, en daarmee sluit ik me aan bij de positie die Hals inneemt, nog steeds niet zitten. Plasterk zou er ook nooit voor gekozen hebben als zo’n register duur was om uit te laten voeren. Het is vooral een goedkope maatregel waar je als politiek goede sier mee kunt maken.

            Maar ondertussen schiet een docent die van zijn werk houdt, het graag zo goed mogelijk doet, en er ondanks alles voor gekozen heeft om in het onderwijs te gaan of blijven werken, er niks mee op. Zo’n intrinsiek gemotiveerde docent wordt blij van vertrouwen, van middelen, en van beloning. Zo’n docent haalt zijn beroepseer niet uit externe, bureaucratische goedkeuring. Zo’n docent wordt helemaal niet blij van een register; die ziet dat denk ik eerder als weer een hoepel waar hij of zij periodiek doorheen moet springen, als knechting. Ik voel het vooralsnog dus niet als statusverhoging, maar als statusverlaging; een extra zorg die je er als docent niet bij wilt hebben. Die 166 betaalde uren voor “professionalisering” gaan bij mij allang op aan andere taken waar ik nu te weinig tijd voor krijg, zoals lessen voorbereiden, toetsopgaven maken, en nakijken.

          • Voordat ik je vragen beantwoord
            Je stelt terechte kritische vragen, Em70. Even voor de duidelijkheid: ik ben geen unverfroren protagonist van het beroepsregister, en het is prima om het kritisch te bejegenen.

            Vooralsnog zie ik een mogelijkheid dat het meer winst dan verlies kan opleveren, afhankelijk van de manier waarop vakverenigingen er mee omspringen en we het uit de handen van De Boven Ons Gestelden houden. En zoals ik al eerder heb gezegd, als het niet op onze manier kan, dan doen we het niet.

            Binnen de federatie Levende Talen sta ik om precies deze reden te boek als iemand die de boel afremt en volgens de grootste voorstanders zelfs ondermijnt. Daarvan deed ik in het voorjaar verslag
            op het BON-forum
            . Mijn bezwaar gold en geldt het door de SBL voorgestelde middel: een competentieachtig instrument dat van mij in de fik mag, hoe consciëntieus en met hoeveel goede bedoelingen het ook in elkaar gezet is, en hoezeer nu ook afgezwakt op grond van ontvangen kritiek. Het middel moet nauwelijks tijd kosten, zodat er meer tijd voor scholing is.

            Maar het doel, het zichtbaar maken en bevorderen van de beroepskwaliteit van leraren, ondersteun ik, zoals ik toen ook schreef. Ik vind ‘je vak bijhouden’ (vakinhoudelijk en/of vakdidactisch) onderdeel van die beroepskwaliteit en het stoort me dat leraren daartoe bijzonder weinig middelen (geld, tijd) in handen hebben. Het register moet dus ook een breekijzer zijn om die middelen weer in handen te krijgen. Als dat voordeel ontbreekt, mag de zaak van mij worden afgeblazen.

            Er is ook een principieel punt: de hazen lopen, de trein rijdt, en we moeten kiezen of we ons hoofd afwenden en de bestuurder zijn gang laten gaan, of dat we ons gaan bemoeien met de rijrichting. Het laatste heeft het nadeel dat je je committeert, het eerste dat je voor voldongen feiten komt te staan. Daarvan zijn pijnlijke voorbeelden te geven, en die wilde ik bij het beroepsregister maar liever vermijden.

          • Breekijzer
            Je schreef:
            “Ik vind ‘je vak bijhouden’ (vakinhoudelijk en/of vakdidactisch) onderdeel van die beroepskwaliteit en het stoort me dat leraren daartoe bijzonder weinig middelen (geld, tijd) in handen hebben. Het register moet dus ook een breekijzer zijn om die middelen weer in handen te krijgen. Als dat voordeel ontbreekt, mag de zaak van mij worden afgeblazen.”

            Maar hoe zie jij het register dan concreet een breekijzer worden? Waarmee wordt er dan druk uitgeoefend, anders dan met de argumenten die we nu ook al hebben? Ik denk dat een uit de hand lopende onderwijscrisis (of politieke crisis, of voor mijn part economische stagnatie) als een veel waarschijnlijker weg voor verandering, dan een groepje goedgekeurde docenten met heel goeie argumenten.

            Bovendien: hoe vul je het register met docenten, terwijl ze geen tijd hebben om zich goed te scholen? Juist de bestgeschoolde docenten zullen de komende zeven jaar in grote aantallen het onderwijs verlaten, en bij OC&W denken ze dat 1 fte best met elf procent van de uren omhoog kan.

            Je schreef verder:
            “…Daarvan zijn pijnlijke voorbeelden te geven, en die wilde ik bij het beroepsregister maar liever vermijden.”

            Maar een register dat wat voorstelt (waar je niet zomaar lid van kunt worden of blijven), zal zijn opgetuigd met allerlei lastig meetbare en onmeetbare criteria en bureacratie. Want wat was het: bevoegd, bijgespijkerd en ervaren. Recente bevoegdheid is nu al van bedenkelijke kwaliteit, voor bijspijkeren is geen tijd/geld, en ervaring is een gedoe om te bepalen, zo niet onmogelijk om goed centraal te beoordelen. Volgens mij zit de afgrond aan beide kanten.

          • In het hoenderhok dan maar
            Toch ben ik niet van de noodzaak van het ‘bijhouden van je vak’ overtuigd. Je bent als docent geen wetenschapper of onderzoeker. Als je een (goede!) universitaire opleiding of een (hele goede) HBO-opleiding hebt, dan weet je genoeg.
            Wellicht dat het ‘bijhouden van je vak’ sommigen inspireert,dan moeten ze het vooral niet laten, maar als je kiest voor het leraarschap is je ‘vak’ is leraar en geen natuurkundige, historicus, bioloog, Neerlandicus of eh…Fransist, Duitsist:-) Mijn uitdaging zit niet in het volgen van de nieuwste onderzoeken op mijn vakgebied, maar wel in het puzzelen over hoe ik bijvoorbeeld kan uitleggen wat een werkwoord of een zin is. (Helaas is dat het niveau na een VMBO-diploma tegenwoordig)
            Men kan het bijscholen doen uit hobby. Ik ben ervan overtuigd dat die keigoeie docenten die ik vroeger op het Amersfoorts Lyceum had écht niet regelmatig de wetenschappelijke ontwikkelingen bij hielden. Wel waren bijna allen héél enthousiast over het vak dat ze gaven. En dát is waar het om gaat.

            Knuppel in het hoenderhok?

          • Re: hoenderhok
            Ik ben het met je eens Hinke, en ook met wat 1945 al schreef:

            “Een goed opgeleide docent Duits hoeft echt niet steeds op cursus om de taal bij te houden of te horen over nieuwe schrijvers.”

            Alleen al door de krant te lezen (wat ik sowieso doe) ben ik al bezig met het bijhouden van mijn vak. Dingen lezen over mijn vak, of op tv zien, of horen vertellen, ja, dat inspireert me inderdaad. Maar ga het in een structuur gieten, en je maakt het dood. Waarom gaan we ons in hemelsnaam in al die bochten wringen: in de hoop om dan meer serieus genomen te worden door anderen?

            Nog even op een rijtje:
            – bevoegdheid: bestaat al, en wat dat garandeert is tegenwoordig sowieso twijfelachtig;
            – bijgespijkerd zijn: dat doen we zelf wel voor zover we daar de middelen voor hebben;
            – ervaren zijn: ga dát maar eens beoordelen.

            Dus wat blijft er over van die registratie?

            En stel overigens dat je als bij toverslag registratie van kwaliteit kon realiseren: wat dan? Wat lost dat op voor wie?

            En kunnen we het trouwens niet omdraaien: een register voor onbevoegde en/of slecht functionerende docenten, waar ze pas uit mogen als ze hun zaken op orde hebben.

          • registratie? Dan de baas de deur uit!
            Ik weet het niet zeker, maar de voorbeelden van een beroepsregistratie die ik ken (artsen en advocaten) kennen ook een tuchtrecht en de beroepsuitoefenaren moeten een eed afleggen.

            Ik denk dat dergelijke zware middelen noodzakelijk zijn als je inderdaad tot wettelijke registratie moet overgaan.
            Zo’n eed zou je overigens wel eens kunnen beschermen tegen onderwijsvernieuwingen. ALs je zeker weet dat een vernieuwing in hte nadeel van je leerlingen is, dan mag je die niet eens uitvoeren.

            Maar… ik realiseer me de haken en de ogen. Bij artsen en advocatuur is de wetenschappelijke onderbouwing van het beroep redelijk eenduidig. Bij onderwijs ….. En dan heb ik het nog maar niet over het spectrum van klasse-assistente tot aan hoogleraar natuurkunde.

            Hoe meer ik er over nadenk hoe onmogelijker een zinvolle registratie wordt. Feitelijk wil ik de registratie alleen als bescherming tegen managers. Zowel persoonlijk als in relatie tot het aannemen van onbevoegden en het uithollen van het beroep. Maar daar is een echte registratie niet voor bedoeld. Die is er voor bedoeld om misfunctionerende artsen en advocaten aan te kunnen pakken. Artsen en advocaten hebben iha geen hiërarchische baas. Vandaar de registratie. Wij hebben wel degelijk (slecht functionerende) hiërarchische bazen. En die verdwijnen niet door inrichting van een registratie.

            Dus: registratie akkoord, maar dan moet mn baas de deur uit, dan mag hij zich niet meer uitspreken over mijn functioneren en mag alleen nog maar roosters maken en dienend zijn.

          • ‘Je vak bijhouden’ = vak en/of vakdidactiek
            Hinke, ik gaf al een paar keer aan dat ik onder ‘je vak bijhouden’ zowel de inhoud als de didactiek van het vak versta. Iedere docent mag z’n voorkeur laten gelden over welk onderwerp hij/zij bijscholing wil volgen, praktijkgerichte vakconferenties bezoekt, of op een andere manier ‘in flow’ blijft.

            Ik heb het niet over ‘het volgen van de nieuwste wetenschappelijke onderzoeken’ – al moet dat zeker ook tot de mogelijkheden behoren voor wie dat wél wil. De inspiratie die dat bij sommigen oplevert moet je niet onderschatten. Een ander is tevreden met eens in de 10 jaar een reeks ‘Nieuwe ontwikkelingen in ….’ te volgen.

            Overigens denk ik dat er een groot verschil is in de mate waarin vakdocenten zich identificeren met hun vakgebied. Mijn eerstegraads studenten noemen zich probleemloos neerlandicus, mijn tweedegraads studenten niet. Ik vermoed dat de meeste eerstegraders zich hun beroepsleven lang naast leraar ook neerlandicus voelen, al is het contact met de neerlandistiek dun en zouden sommigen die band wel willen aanhalen.

            Daarnaast is er veel te doen op het gebied van de vakdidactiek. De gedeelde, uitbreidbare kennis over hoe bepaalde onderdelen van ons vak kunnen worden onderwezen. Literatuurdidactiek, didactiek van taalkunde & grammatica, schrijfdidactiek, problematiek rond examenbeoordeling Nederlands, taalbeleid, voorbeelden van ‘good practices’ rond de plaats van Nederlands in het vmbo, hoe om te gaan met dyslexie en andere taalhandicaps. Zaken die aan de orde van de dag zijn voor vakdocenten Nederlands, maar waarbij je de voor jou juiste aanpak niet helemaal in je eentje wilt hoeven uitzoeken.

            Natuurlijk zijn we in de allereerste plaats leraar en geen wetenschapper. Maar ook een beroepsgroep van leraren (Nederlands) kan aan kracht winnen door kennis te verwerven en te delen. Ik zie dat als een stimulans tot kwaliteitsverhoging in de beroepsgroep. Alleen als registratie dat als voordeel met zich meebrengt, ben ik er voor te porren.

          • Scholing is dus maatwerk
            Tot het moment waarop wij erkennen dat de leraar niet bestaat blijf je dit soort discussies houden. Universele maatregelen werken dan ook niet. De vakinhoudelijke (bij)scholingsbehoefte is voor iemand die basisvakken, zoals wiskunde geeft anders dan voor iemand die toegepaste vakken geeft, zoals informatica in bijvoorbeeld de HAVO of MBO en weer anders op het HBO. De basis muteert niet zo hard als de toepassing. De beroepsgroep weet dit en kan aan de hand hiervan het aantal benodigde studiepunten bepalen om bij te blijven, met een minimum en maximum. De school faciliteert a.h.v. deze benodigde punten. Dit is natuurlijk wel strijdig met het gelijkheidsbeginsel wat alleen maar met gemiddelde werkt en dus nooit past. Het zou dus kunnen dat een groep docenten 250 uren per jaar krijgen om het vak bij te houden en de andere er maar 100 krijgen en dat dit op een HBO anders is dan op een VMBO.
            Hetzelfde geldt ook voor didactische (bij)scholing.

          • U vraagt, wij antwoorden
            Dan nu je vragen:

            * Dat registratie in andere beroepen gewoon is, is op zich natuurlijk geen reden om dat van docenten (of postbodes, of kruideniers) ook te verlangen. Alleen als je er concrete voordelen van verwacht. Registratie stel je in als je aantoonbaar een kwaliteit van de beroepsgroep wilt verkrijgen of tonen die verder gaat dan de initiële bevoegdheid. Dat andere beroepsgroepen het ook doen, toont slechts dat uitvoering haalbaar is en er onder andere verstandige mensen draagvlak voor kan bestaan. Maar ik stel nergens ‘dat het niet meer zonder zou kunnen’.

            * Wat er veranderd is, is dat nieuwkomers in het onderwijs niet zoals vroeger 7,5 jaar op de universiteit hebben gestudeerd, maar slechts 4 jaar (waarbij het niveau naar verluidt nog is gedaald); dat ook het vakinhoudelijk niveau van de tweedegraads opleiding gedaald is; dat werkgevers steeds meer nascholingsgeld van hun eigen leraren opsouperen; dat leraren die van hun werkgevers in ’teams’ meer vakken tegelijk moeten geven, moeilijker de focus op hun eigen vak kunnen houden – terwijl ze dat misschien graag willen; en dat werkgevers steeds meer invullingen voor die 166 uur bedenken, terwijl leraren die uren zouden moeten verdedigen.

            * Daarbij komt dat – vroeger zowel als nu – ‘het bijhouden van je vak’ eerder retoriek, intentie en aanname is dan waarneembare praktijk. Het is pijnlijk dat kwaliteit niet wordt beloond, maar ook dat inertie – die toch ook voorkomt – wordt gedoogd en toegedekt. Met registratie zet je de retoriek en intentie om in daden en aannames in waarnemingen.

            * Dat een maatregel goedkoop is, vind ik geen reden om hem dan maar niet te nemen.

            * Maar je laatste alinea vind ik ook treffend en ik heb er geen gemakkelijk weerwoord op. Als dat gevoelen de overhand heeft in een vakvereniging, dan moet die niet voor beroepsregistratie kiezen. Het zal afhangen van het vertrouwen dat je in de vakvereniging stelt. Zo zou ik de mijne nooit uitmaken voor ‘extern’ en ‘bureaucratisch’.

          • Wat er veranderd is, is dat nieuwkomers in het onderwijs…
            Wat ook is veranderd, is het niveau van het onderwijs.
            De stof is over het algemeen zo basic, dat bijscholen voor je eigen hobby of welzijn is.
            Wat de overheid echter – let op! – met bijscholen bedoelt, is over het algemeen wat anders.
            Docenten die ‘klassikaal’ lesgaven, moesten bijscholen om dat ‘competentie-gedoe’ aan te leren, en zo, en zo, en zo….
            Als wij inhoudelijk willen bijscholen, omdat wij denken dat daarmee het niveau van het onderwijs omhoog gaat, vergist zich, want dan zullen toch eerst de exameneisen ook omhoog moeten.
            Wie eerst? De kip of het ei?

          • De kip of het ei
            Uitgangspunt is dat de “kwaliteit” van de docent, vakinhoudelijk, in hoge mate bepalend is voor de wat de leerlingen bereiken op het gebied van kennis en vaardigheden. Voor de certificaatgerichte leerling moet het dus zinvol zijn om meer kennis en vaardigheden te verkrijgen. Komt dit meer niet terug in de exameneisen dan is dit de dood in de pot. Daarmee is het beroepsregister ook volstrekt zinloos. Hiermee vergroot je dan alleen de afstand tussen de kennis en kunde van de docent en zijn dagelijkse beroepspraktijk en dat leidt alleen maar tot onderbelasting. Op dit moment wachten we op de langzaamste met de minste conditie en dan heeft het verder opvoeren van je eigen conditie weinig zin.
            Dit wachten op de langzaamste is een historische vergissing. We zijn verwikkeld in een zware competitie en hierbij krijgt alleen de winnaar iets.

          • Vakkenis van de docent blijft van belang
            Dat is niet alleen een uitgangspunt, het is een feit. Uit onderzoek blijkt herhaaldelijk dat een grote vakkennis van de docent (‘expertise’, ‘expert teachers’) een bepalende factor is bij het verkrijgen van hoge leerprestaties. Dus je kunt beter wiskunde hebben van een academisch geschoold wiskundige dan van ‘een academicus’. Beter Nederlands van een leraar Nederlands dan van ‘een leraar’. Zie bijvoorbeeld:

            www.acer.edu.au/documents/RC2003_Hattie_TeachersMakeADifference.pdf

            findarticles.com/p/articles/mi_m0MJG/is_1_2/ai_87209056/pg_1

            De invloed van vakkennis moet niet worden verabsoluteerd. Natuurlijk zijn er veel meer eigenschappen nodig om een wiskundige of neerlandicus een goede leraar te laten zijn, en die eigenschappen kunnen ook niet-wiskundigen en niet-anglisten hebben, uitstekend zelfs. Maar dat laat de invloed van de factor ‘vakkennis’ onverlet.

            Zelfs al zou het zo zijn dat leerlingen nu met evenveel moeite een zeven halen als twintig jaar geleden een zes, dan zie ik geen reden om het belang van vakkennis voor effectief en nieuwsgierigmakend onderwijs te geringschatten.

          • Impliceert dat dan ook niet…@corgi
            …dat we strenger moeten zijn en de afvallers voor lief moeten nemen?
            Weg rugzakjes, dyslexiekaarten, belhamels en andere hindernissen…en gewoon gaan voor het niveau?
            Als jouw antwoord daar ‘ja’ op is, zeg je ook ‘ja’ tegen een ander soort onderwijs en zitten we op de lijn van Seger.
            Nu is lesgeven op het vmbo 90 procent opvoeden en 10 procent onderricht. Waar moeten dan al die kinderen naartoe?

          • @ Hals.. meer onderscheid en transparantie
            Waar ik vooral voor wil pleiten is meer onderscheid en transparantie. Je kunt een kind niet ontkennen maar ook niet het gebrek aan capaciteit van een kind en dit moet tot uitdrukking komen in het papiertje wat deze leerling krijgt. Als jouw stelling over het VMBO juist is dan voer je daar weer de ijzeren discipline in om de percentages om te keren. Feitelijk stel jij dat de leerinhoudelijke groei daar maar 0.4 jaar bedraagt boven op de kennis en vaardigheden van het PO en dan moet dat ook op het diploma staan. Deze effectiviteit van het onderwijs accepteerd volgens mij niemand. Gewoon gaan dus voor het niveau wat bij het papiertje hoort en eisen durven stellen en voor afvallers acteren op een herkenbaar lager niveau of gewoon laten doubleren. Volgens mij zijn op dit moment ook heel veel leerlingen inhoudelijk onderbelast wat funest is voor een goede werkhouding nu maar ook later. Net als bij voetbal kun je heel veel niveau’s onderscheiden. Het wordt ook daar bagger als daar een amateur met een lichte beperking opgesteld wordt in het eerste van Ajax uit sociale overwegingen. Verder van Ajax verlangt dat er minder getraind wordt en vooral geen saaie conditietrainingen meer en vervolgens aan de tegenstanders vraagt of ze wat minder hard willen schoppen.

          • @ Hals.. meer onderscheid en transparantie
            Als aanvulling op transparantie nog het volgende. Bij dyslectie is het gebruikelijk om studenten(hbo) meer tijd voor examens te geven en is het sociaal afgedwongen dat werkstukken heel soepel bekeken worden m.b.t. de taal. Weet je niets van de dyslectie en wil je de student aanspreken op het aspekt taal dan volstaat de mededeling dat de leerling dyslectisch is en dan is het schijnbaar ineens goed genoeg. Ik heb daar geen problemen mee als het maar op het diploma kenbaar gemaakt wordt.

          • @corgi…De consequentie is afschaffing van dat schooltype…
            …en de hele bups naar het beroepsonderwijs. In feite betekent dat het einde van de maakbare samenleving.

          • En de rugzakjes…
            …naar de olympische spelen voor gehandicapten.
            Je kunt nu eenmaal zonder handen geen hamer vasthouden!

          • De meester de baas
            Je schrijft dat een leraar geen vakinhoudelijke bijscholing nodig heeft, omdat een relatief laag kennisniveau van de leraar genoeg is om zijn leerlingen een 5,5 te laten halen op eht examen.

            Misschien klopt dat (ik zou het niet zo boud willen stellen, maar ik sluit het ook niet uit) maar dan nog demotiveert het niet de vakinhoudelijke bijscholing.

            Want ik ben zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van mijn onderwijs en voor de eisen die ik stel aan de resultaten van mijn leerlingen. Het Centraal Examen is de aller-, allerlaatste toets van de opleiding. Voorafgaand daaraan is er een heel arsenaal aan proefwerken, werkstukken, overgangsbepalingen en schoolexamens. De kwaliteit en het niveau daarvan bepaal ik zelf. Als het mijn streven is, of als het mij gelukkig maakt, dat mijn leerlingen bij deze toetsen hard moeten werken voor een zes, dan staat weinig me in de weg. Als, als gevolg daarvan, mijn leerlingen op het CE gemiddeld een 8 halen, krijgen zij en ik ons verdiende loon.

            Overigens is er met ‘bijscholen voor je eigen hobby of welzijn’ op zich ook niks mis. Het kan een prima drijfveer zijn voor bijscholing. Het kan je ook inspireren en op nieuwe ideeën brengen, zoals ook 1945 al schreef.

            En de overheid heeft bij mijn weten nooit enig inhoudelijk thema gekoppeld aan verplichte nascholing.

          • Inzichtelijkheid
            “Registratie stel je in als je aantoonbaar een kwaliteit van de beroepsgroep wilt verkrijgen of tonen die verder gaat dan de initiële bevoegdheid.”

            Iedereen wil kwaliteit, maar te weinig mensen willen daar de prijs voor betalen. Dus willen de meeste mensen het eigenlijk niet écht, of vinden ze andere zaken kennelijk belangrijker. Maar dat is te confronterend om toe te geven, dus stellen we wél een register in (“we willen kwaliteit zichtbaar maken”), maar geef je docenten geen middelen (“er gaat al heel veel extra geld naar het onderwijs” / “de scholen zijn vrij om zelf te beslissen”). Het is selectief winkelen in de zaak van Rinnooy Kan, en juist ook daarom zo goedkoop.

            Je schreef verder:
            “Dat andere beroepsgroepen het ook doen, toont slechts dat uitvoering haalbaar is en er onder andere verstandige mensen draagvlak voor kan bestaan.”

            Uitvoerbaarheid in andere, niet zo langdurig en verregaand door bezuiniging, vernieuwing en reorganisatie verziekte sectoren toont toch niet aan dat het in het onderwijs, die deze traditie misschien wel niet voor niets al niet had, ook kan?

            “* Wat er veranderd is, is dat nieuwkomers in het onderwijs niet zoals vroeger 7,5 jaar op de universiteit hebben gestudeerd, maar slechts … (etc)”

            Dan zeg je: “Herkeuring is nodig omdat het niveau inmiddels gedaald is”. Wat is de zin van een -gezien de middelen- in praktijk voor docenten onhaalbare registratie? Laten zien dat met de criteria op orde maar weinig docenten de lat halen? Of wordt het zoals met de energiewaardemeter van huizen, die eigenlijk verplicht was, maar in praktijk betekenisloos en geflopt? Sterker nog: al zóu die betekenis hebben gehad, zou die dan een succes zijn geworden? Was het openbaar maken van de topinkomens een oplossing voor de uit de hand lopende beloningen? Is dát soort inzichtelijkheid werkelijk een belangrijke sleutel tot de oplossing? Je raadt mijn antwoord…

          • Middelen voor kwaliteit en scholing meer in handen van leraren
            Je stelt dat de beroepsregistratie neerkomt op goedkoop scoren voor politici: een kwaliteitsindicator erbij die geen geld kost. Dat is niet mijn taxatie. Het doel is niet om meer geld van OCW los te weken voor goed onderwijs (een op zichzelf uitermate honorabel doel, maar ook weer niet zaligmakend) maar om leraren meer middelen in handen te geven om hun eigen kwaliteit en aldus die van de beroepsgroep te bevorderen.

            Scholen krijgen per leraar-fte een bepaald budget aan nascholingsgeld in de lumpsum. Dat is dus al ruim 10 jaar zo, en als ik me goed herinner was meteen na de eerste 2 jaar het oormerk er af (een oormerk waar schoolleidingen zich toch al weinig aan gelegen lieten liggen, en het overtreden waarvan nimmer tot enige sanctie leidde). Hoeveel dat bedrag nu is, weet ik niet (wie wel?). Tien jaar geleden was het ongeveer 700 gulden per docent, nu gok ik dat het zo’n 450 euro per fte is. Hoeveel docenten ken je die jaarlijks dat bedrag stukslaan aan nascholing? Het gaat op aan keuzes die niet die van leraren zijn. Registratie kan docenten helpen een deel van dat geld te claimen, omdat het niet allemaal de schoolleiding toekomt: die heeft tot taak gekregen om van dat geld de deskundigheid van haar personeel te bevorderen.

            In de onderhandeling daarover kan de beroepsregistratie leraren een sterk argument in handen geven. Immers, bij de vraag of bepaalde scholingsactiviteiten de deskundigheid bevorderen is het dan niet het woord van de individuele leraar tegen dat van de schoolleider, maar heeft de leraar de beroepsgroep aan zijn kant staan.

            Dat lijkt me een effectievere manier dan afwachten tot politici tot het inzicht komen dat ze eigenlijk té selectief shoppen in de winkel-Rinnooy Kan.

          • Bedoeling van registratie
            “Het doel is (…) om leraren meer middelen in handen te geven om hun eigen kwaliteit en aldus die van de beroepsgroep te bevorderen.”

            Ik begrijp nu iets beter waar je heen wilt met die registratie. Ik probeer het nog even kritisch tegen het licht te houden.

            Eerst ga ik uit van een goeie school. Ze zijn schaars, maar ze bestaan. Bij zo’n school kun je nu ook gewoon geld krijgen voor bijscholing. Je doet een voorstel, de rector kijkt ernaar, en normaalgesproken krijg je wat je nodig hebt. Registratie betekent is zo’n situatie alleen een extra last.

            Dan een school waar het helemaal mis is. Op dit moment kun je fluiten naar die pakweg 450 euro. Misschien betalen ze er wel die studiedagen van waar je toch al zo’n hekel aan had. Maar je gaat je registeren. Je bent bevoegd, dus aan die voorwaarde heb je alvast voldaan. Maar ben je ervaren? Wie gaat dat op welke manier bepalen? En ben je al bijgespijkerd? Nee, want daarvoor moet je eerst die 450 euro losweken; overigens best weinig geld om je mee bij te spijkeren. Als je parrtime werkt -niet ongebruikelijk bij de huidige werkdruk in het onderwijs- blijft er nog minder van over. Leraar: “Ik wil me graag bijscholen, en heb daarvoor dit-en-dat op het oog.”
            Manager: “Maar we hebben al bijscholing voor je geregeld. En waar is het überhaupt voor nodig? Heb je ons nieuwe didactiek-certificaat voor Natuurlijk Leren al behaald?”
            Leraar: “Nee, maar ik wil ook een geregistreerde docent worden.”
            Manager: “Een geregisteerde docent? Maar ben je dan op dit moment onbekwaam?” Nou ja, vul verder maar aan. Je komt er niet doorheen. En stel dat je er wel doorheen zou komen, dan gaan ze weer ergens anders op bezuinigen om dat geld terug te halen. Bijvoorbeeld door je je periodiek niet toe te kennen. De lumpsum is het moeras waarop geen huis te bouwen is. En hoe sterker je staat met je beroepsgroep, hoe bedreigender je bent voor je schoolleiding.

            Kortom: voor een docent op een gezonde school is het extra ballast; voor een docent op een verziekte school iets waar je niets mee kunt uitrichten (althans, ik zie het tenminste niet voor me). En sowieso is de buit mager (weinig geld / geen tijd), en omdat het een bureaucratische toestand blijft, vanwege al die criteria. Zoals mijn rector het zou formuleren: een ongewenste verdere verzakelijking van het schoolleven.

          • Hoe ‘samen sterk’?
            “Uitvoerbaarheid in andere, niet zo langdurig en verregaand door bezuiniging, vernieuwing en reorganisatie verziekte sectoren toont toch niet aan dat het in het onderwijs, die deze traditie misschien wel niet voor niets al niet had, ook kan?”

            Laat me heel duidelijk zijn: als er geen draagvlak is voor beroepsregistratie, moeten we het niet doen. Als we ‘deze traditie al niet hadden’ doordat leraren nu eenmaal permanent geen zin hebben in erkende bijscholing of in erkenning van beroepskwaliteit naar maatstaven van de eigen beroepsgroep, dan maar niet.

            Je mist als individuele beroepsbeoefenaar dan wel de steun van de beroepsgroep in de schermutselingen met de andere partijen over je eigen autonomie als leraar. Een autonomie die steeds meer onder vuur ligt door bemoeizieke werkgevers, die zich met je didactiek willen bemoeien, met het schoolboek dat je wilt gebruiken, met de toetsen die je afneemt, met de plaats van jouw vak in het curriculum, en die het nascholingsgeld dat jou toekomt, opeet.

            Hoe meer er gevroten wordt aan de armslag die je als docent hebt, hoe meer ik aanleiding zie de beroepsgroep – en dus de vakverenigingen – te versterken als tegenwicht tegen de naar boven toe autonome, maar naar beneden toe regelzuchtige schoolleidingen. Ik zie dan bepaald weinig heil in het terugtrekken van leraren in het laatste stukje, immer krimpende domein dat hen nog rest, waar ze zich van zo weinig mogelijk anderen iets aan te trekken hebben.

            Kortom, dan is het tijd om na te gaan welke vorm ‘samen sterk’ voor leraren kan krijgen. De tijd dat je je autonomie gratis en voor niks kreeg, lijkt ‘door bezuiniging, vernieuwing en reorganisatie’ behoorlijk voorbij. En ik denk dat een beroepsvereniging, vakvereniging of vakbond alléén gewicht in de schaal kan leggen als anderen erkennen dat deze feitelijke bijdraagt aan de beroepskwaliteit. Anders is het een quantité négligable.

            Als dat betekent dat aan ‘de traditie’ moet worden gemorreld, then so be it.

          • Over middelen
            “Dan zeg je: “Herkeuring is nodig omdat het niveau inmiddels gedaald is”.

            Nee, ik zeg: bijscholing moet mogelijk gemaakt worden, zelfs gestimuleerd worden. Het is nu heel moeilijk voor leraren om vakinhoudelijke bijscholing te volgen, lang niet gemakkelijk om vakdidactische bijscholing of conferenties te bezoeken, en onmogelijk om de scholingsgelden anders te investeren. Dit vanwege gebrek aan geld en/of tijd. Beroepsregistratie kan die middelen helpen claimen. Als een docent merkt dat hij in zijn opleiding eigenlijk te weinig kennis heeft opgedaan over X of Y, of als een bepaald vakonderdeel in beweging is, dan hoort hij zeggenschap te hebben over zijn eigen scholing op deze punten. Het is onwenselijk de zeggenschap daarover puur aan de schoolleiding over te laten.

            Beroepsregistratie zoals voorgesteld heeft niet de functie van ‘herkeuring’, omdat de registranten niet inhoudelijk een of andere vaste maat wordt genomen. Registratie is ook niet verplicht indien het is een instrument van de beroepsgroep zelf wordt, want die gaat niet over verplichtingen t.a.v. de beroepsuitoefening.

            “Wat is de zin van een -gezien de middelen- in praktijk voor docenten onhaalbare registratie?”

            Nul komma nada. Ik ben alleen vóór registratie als het middel quick-and-dirty is, zodat leraren daar weinig tijd aan kwijt zijn en veel tijd kunnen steken in de scholing zelf. Bedacht moet worden dat elke vakvereniging een eigen rechtspersoon is, die dus zelf mag beslissen welk ‘middel’ men hanteert. Het is goed om te beseffen dat wat de SBL als ‘middel’ zou willen, uiteindelijk aan onze edele achterwerken kan oxideren.

          • Wat ik aan bijscholing wil
            Wat ik aan bijscholing wil :
            -af en toe een belangwekkend college mee pikken
            -een budget voor een goed vakblad of boek
            -lidmaatschap en bijeenkomsten van de beroepsvereniging
            En ruimte en rust om mij door bovenstaande te laten inspireren. Vooral geen hijgende manager of verantwoordingsorgaan, die/dat mij er volledig op wil controleren. Dat is n.l. een prikklok-mentaliteit gebaseerd op wantrouwen. Wij verdienen als bevoegde docenten net als leerlingen het vertrouwen tot het tegendeel is bewezen.

  2. En zonde van de tijd om te vergaderen over…
    …bureaucratische hersenspinselen zoals registratie.

    Citaat:’Zoals ik vorige keer schreef gaat een belangrijke discussie (en daarmee komen we op een ander agendapunt van de vergadering) over de vormgeving van een registratiesysteem voor de leraren.’

  3. Belangentegenstellingen
    Als je uitgaat van het idee dat een ieder het eigenbelang centraal stelt ga je vandaar uit ook organiseren. In de accountancy werkt men daarom met controletechnische functiescheiding ofwel je creëert tegengestelde functies opdat die elkaar controleren. Diegene die de kas bewaart mag geen beslissing nemen of dat er betaald wordt en mag de kasregistraties niet inboeken(registreren). Wat is nu het belang van een vereniging van leraren? Daar kun je een heleboel bij bedenken maar goed onderwijs laten prefeleren boven werkgelegenheid of inkomen ligt dan niet direct voor de hand. Hier op de site halen we dit soort argumenten ook vaak aan als we de managers bekritiseren. Eigenlijk zegt het al alles als je moeite hebt met het feit dat je jouw mening niet terug wilt zien in een verslag op deze site. Goed onderwijs wordt in belangrijke mate bepaald door goede leraren en goede leraren durven hiervoor best dit goed zijn door derden te laten toetsen.

  4. SBL en De Leraar Van Het Jaar
    In een andere draad komt de Leraar van het Jaar 2007 aan bod. Op diens weblog vond ik deze bijdrage van dinsdag 13 mei 2008:

    Daarnaast ben ik vanochtend weer bij de staatsecretaris geweest en heb samen met 4 mensen van SBL en 5 BON-leden gediscussieerd over de invoering van het CGO binnen het MBO. Naar aanleiding van een artikel in het NRC, van Hans Beertema. De heer Beertema was er zelf ook bij en sprak als voorzitter van BON.(Beter Onderwijs Nederland). Marja van Bijsterveldt was de gespreksleider en ik heb mijn stem goed laten horen. Samen met de SBL-leden hebben we genoeg tegenwicht kunnen geven aan de visie van BON. Ook heb ik er weer veel van geleerd en denk ik sterker als hiervoor dat de manier van invoeren cruciaal is bij het CGO-succes. CGO is een prima aanpak, al moeten de docenten en het management hier wel achter gaan staan er er serieus mee omgaan. Ook is het werken vanuit zelfsturende teams een belangrijk item, want de docenten moeten het GCO zelf kunnen vormgeven. De Staatscretaris(die mij onderhand leert kennen) had goed door waar de discrepantie zich bevond en is zich bewust van de successen en problemen van het CGO. Zeer leerzaam. Ik kom hier nog op terug.

    SBL moet in zijn ogen dus ’tegenwicht bieden aan de visie van BON’?

    • Hoezo adviseert de gesubsidieerde SBL de minister over CGO?
      Verbazingwekkend. Op welke titel en met welk mandaat adviseert de van overheidssubsidie levende SBL met de minister over CGO?

      Sinds wanneer is de SBL een adviesorgaan, een nationaal onderwijsbeleidsorgaan? Welke inhoudelijke inbreng kan een stichting die maatstaven voor goede leraren opstelt, hebben m.b.t. de ‘successen van CGO’?

      Hier nog even de missie van de SBL: “Werkenden in het onderwijs delen met elkaar kennis van de beroepsuitoefening door hun praktijkkennis te bundelen en wetenschappelijke kennis toegankelijk te maken voor de praktijk. SBL initieert, stimuleert en faciliteert dat proces.”

      Ik zie hier maar een conclusie passen: CGO is geaccepteerd als staatsdidactiek in het MBO, en de SBL mag opschrijven wat dat betekent voor de MBO-leraren, zodat die in de ‘bekwaamheidseisen’ in het CGO-gelid gaan lopen of anders officieel tekortschieten in hun bekwaamheid.

      • Gebruikt of misbruikt
        4 SBL-ers en 5 Bonners samen met de Staatssecretaris. Mij bekruipt nu sterk het gevoel dat de argumenten van de Bonners dienst moeten doen om de scherpe kanten van het CGO af te halen. De Staatsecretaris wil het CGO zo goed als mogelijk invoeren en ons de wind uit de zeilen halen. Wat mij betreft schuiven we niet meer aan bij deze Staatssecretaris en gaan we gewoon terug de barricades op. We laten zien wie er niet kan rekenen of schrijven en nagelen de verantwoordelijken hiervoor genadeloos aan de schandpaal. Ook bij het meldpunt Advies en Steun kunnen we waarnemen dat “het er door drukken van de nieuwe onderwijslijn” doorgaat met een toenemende arrogantie.
        Constructief meepraten en denken is goed als alle partijen open kaart spelen maar daar twijfel ik nu toch wel heel erg aan. Iets eenvoudigs en goed controleerbaars en beheersbaars als het stellen van exameneisen, alleen de cijfers van het centraal schriftelijk laten tellen in het VO, is voor deze Staatssecretaris al een brug te ver. Het SBL, op Mark Peletier na, is schijnbaar officieel voor het CGO want anders heb je geen representatieve groep gevraagd en die subsidieer je.

Reacties zijn gesloten.