Pleidooi voor brede brugklas

bron: Het Onderwijsblad 2008 nr. 3
BEGIN De verschillen tussen kinderen uit hogere en lagers sociale milieus zijn groter in landen waar leerlingen op jongere leeftijd worden voorgesorteerd naar schooltype. In Nederland gebeurt dat. Daarom pleiten onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam (UvA) voor het in ere herstellen van de brede brugklas. Ook moet de doorstroom van VMBO naar HAVO bevorderd worden.
De onderzoekers deden in OPDRACHT VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS een literatuurstudie naar de relatie tussen onderwijsdifferentiatie en ongelijkheid. Ze concludeerden dat het sociale milieu van grotere invloed is op de leerprestaties , wanneer leerlingen op jonge leeftijd voor een schooltype moeten kiezen. Eind vorig jaar pleitte ook de Onderwijsraad voor een tweejarige brugklas. Net als de UvA-onderzoekers stelt de raad dat talenten verloren gaan door de vroege selectie in het Nederlandse Onderwijsbestel. (LD) END.
In de eerste plaats gaat het hier om een onderzoek waarin dingen “ontdekt” worden die al lang en breed bekend zijn. Alweer zo’n zinloos onderzoek waarin geld dat zo hard op de werkvloer nodig is verspild wordt. De “bedachte” remedies zijn ook al lang bekend en twee keer bleken ze niet te werken: De Middenschool en de Basisvorming. Dat het onderzoek in opdracht van het ministerie van Plasterk plaats vond ondermijnt het vertrouwen in deze minister.
Wat betreft het verloren gaan van talenten: Ik denk dat er ook een heleboel talent niet of veel te laat tot bloei komt als er, zoals bij de basisvorming, veel te lage en vooral verkeerde eisen aan de leerlingen gesteld worden. De afgenomen belangstelling voor de exacte vakken en techniek op universitair niveau zou best wel eens kunnen samenhangen met het rare anti-abstracte onderwijsprogramma dat aan de huidige VWO-leerlingen wordt opgelegd. Ook is bekend hoe goed het zware HBS-programma juist was voor leerlingen die van huis uit niets akademisch meekregen. Men heeft nu ook vastgesteld dat de eis om onder te presteren voor hoogbegaafden een groot risico met zich meebrengt dat zij in psychische kreukels raken en nooit op de universiteit komen.
Het onderzoekers zijn –voor zover ik dat uit boven geciteerde samenvatting kan opmaken- weinig origineel in hun aanbevelingen. Een tweejarige basisvorming/middenschool en het bevorderen van de doorstroom van VMBO naar HAVO. Reeds velen, zowel HNL-voorstanders als BONners hebben op de onrechtvaardige dichotomie in HAVO/VWO enerzijds en VMBO anderzijds gewezen.
Ik heb deze BLOG geopend omdat ik geschrokken ben toen ik las dat er nog steeds krachten in de onderwijswereld werkzaam zijn die denken dat je kinderen uit de lagere milieus een dienst bewijst door de onderbouw van het secundair onderwijs te infantiliseren. Deze weg heeft zich duidelijk als schadelijk voor alle leerlingen bewezen.
Het is duidelijk dat er in het secundair onderwijs meer mogelijkheden moeten komen voor opstroming zonder dat de hogere stromen daar hun programma op aan moeten passen. Je moet bij voorbeeld de Gymnasia niet verplichten om pas in de vierde klas met klassieke talen te beginnen. Je moet ook niet om die reden de “realistische” wiskunde in het VWO handhaven. Maar je kunt natuurlijk wel aparte opstroomklassen mogelijk maken voor laatbloeiers en leerlingen die door milieu-achterstand verkeerd terecht zijn gekomen.
Een mogelijkheid om al vroeg betrouwbaar te selecteren lijken de onderzoekers niet genoemd te hebben. De intelligentietest. Er bestaan redelijk betrouwbare niet-verbale intelligentietests waarmee zelfs verborgen talent bij de allochtonen kan worden opgespoord. Aan de uitslag van zo’n test aan het einde van groep 6 van de basisschool zou bij voorbeeld het recht verbonden kunnen worden om mee te doen aan een voorbereidingsstroom voor het VWO in de groepen 7 en 8. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat ouders van kinderen uit lager milieu zullen zeggen: daar mag mijn kind niet aan meedoen. Zo kan men zonder het niveau van de hoogste onderwijsvormen te verlagen de ongunstige invloed van het milieu op de keuze van het vervolgonderwijs flink terugdringen.

16 Reacties

  1. Ik ben zelf een voorbeeld
    Ik ben zelf een voorbeeld van een kind uit een lager sociaal milieu dat gebaat was bij een brede brugklas. De havo-vwo-school in mijn stadje vonden mijn ouders maar een enge grote school waar ‘ons soort mensen’ niet tussen paste. Zij zagen mij liever op de veilige kleine mavo, dat was tenminste enigszins bekend terrein, omdat er al neven en nichten op hadden gezeten.

    Gelukkig vond de leraar in groep 8 het een lachwekkend idee dat een leerling die alleen maar tienen haalde naar de mavo zou gaan, en zo belandde ik toch op de havo-vwo-school. Met tweejarige brugperiode. Aan alle leerlingen die in de brugklas hoge cijfers haalden werd geadviseerd om in klas 2 Latijn te proberen. Dat heb ik gedaan, omdat de school me op het idee bracht, zelf zou ik nooit op het idee gekomen zijn.

    Het voelt dus ergens wat oneigenlijk als ik nu pleit tegen een brede brugklas. Toch lijkt het mij beter geen brede brugklassen aan te bieden. Op mijn oude school duurde de ‘algemene periode’ twee jaar, in klas 2 kregen wij onze vakken dus nog op havo-niveau, alleen was er alvast Latijn bij gekomen. Je bent er als VWO-leerling echt niet bij gebaat om twee jaar lang les te krijgen op een niveau dat ver onder je kunnen ligt. Ik kreeg in klas 2 Pfeiffer, lag plat van oktober t/m maart, en haalde het schooljaar nog. Klasgenoten die de pech hadden om geen Pfeiffer te krijgen, moeten zich verschrikkelijk hebben verveeld.

    Tevens speelden zich kleine drama’s af in klas 3, toen leerlingen die VWO-er leken te zijn toch niet mee bleken te kunnen komen op dat niveau, en alsnog moesten overstappen naar Havo. Dat wordt dan vaak pas aan het eind van het schooljaar beslist, dus het hele derde jaar zaten er nog havo-leerlingen in een VWO-klas.

    De rest van mijn reactie typ ik in een nieuw bericht, vanwege de maximale lengte.

  2. (vervolg vorige bericht)
    Er

    (vervolg vorige bericht)

    Er moeten betere alternatieven te verzinnen zijn en de voorstellen van Malmaison zijn daar voorbeelden van. Ik hecht er sterk aan dat kinderen uit mijn milieu de kansen krijgen die ik heb gehad. Maar dat kan ook door een toets in groep 6, zoals Malmaison voorstelt. En een ‘voorbereidingstraject’ in groep 7 en 8. Vooral als ook die kinderen die in groep 6 nog niet hun volledige kunnen hebben laten zien, omdat zij wat later bloeien dan de rest, of omdat ze nog niet zolang in Nederland zijn, of omdat ze op dat moment in een moeilijke thuissituatie zaten, ook zonder ‘groep 7 en 8 VWO-voorbereidingstraject’ alsnog gewoon naar het VWO kunnen in het geval van goede resultaten in de laatste twee groepen en een mooie CITO.

    Een groot nadeel is wel dat leerkrachten in het basisonderwijs niet altijd goed op de hoogte zijn van wat, bijvoorbeeld, gymnasium inhoudt. Zij zullen dus niet altijd de stimulerende rol hebben die een goed geinformeerde upperclass-ouder wel heeft. Zie hier weer een argument waarom juist kinderen uit minder kansrijke milieus gebaat zijn bij goed opgeleid onderwijspersoneel, en waarom juist zij nadeel hebben van een “allemaal op hetzelfde lage niveau”-beleid. Zij hebben geen familie of omgeving die daar tegenwicht aan biedt.

    • hoogopgeleide (groot)ouders
      Ik kan er zelf van getuigen hoe belangrijk het ouderlijke of grootouderlijke milieu is. Wat mijn twee jongste dochters betreft: De oudste kon op 4-jarige leeftijd lezen en zonder mijn bemoeienis had zij zeker groep 2 niet overgeslagen. De jongste had een advies VWO in plaats van VWO/HAVO nodig om naar de speciale klas voor toekomstige gymnasiumkinderen toe te gaan. Zij kreeg dit niet o.a. omdat de basisschool vreesde dat ze coute que coute hetzelfde zou willen presteren als haar zus. Het is mij gelukt om toch een VWO-advies voor haar los te krijgen. Toen zij op mijn advies binnen de Gymnasiumsstroom koos voor het profiel Natuur & Gezondheid was er een adviseur die zei dat als ze voor exact koos zij dat beter op HAVO-niveau kon doen. Ook dat heb ik tegengehouden. (Mijn uitgangspunt voor het secundair onderwijs voor mijn kinderen is altijd geweest: Gymnasium-ϐ tenzij dat echt te hoog gegrepen is of de belangstelling duidelijk andersgericht is; met gymnasium-ϐ kun je nog alle kanten op en heb je bovendien een klassieke ondergrond).Mijn jongste kind, een zoon, had ook een klas overgeslagen maar er ging iets mis met een toelatingsonderzoek voor een plusklas. Ik heb toen om aanvullend onderzoek verzocht. Omdat een kleinkind van mij kenmerken van hoogbegaafdheid vertoonde heb ik dat laten onderzoeken met als resultaat dat zij toelaatbaar bleek voor een basisschool voor hoogbegaafden. Ze kwam terecht waar ze thuishoorde maar zonder mijn handelen zou dat niet gebeurd zijn.
      Seger Weehuizen

      • En hebben ze die niveaus
        En hebben ze die niveaus uiteindelijk ook gehaald? Want ik zie helaas op mijn school in een nogal gegoede omgeving ook veel kinderen gebukt gaan onder de torenhoge verwachtingen van de ouders, die ervan overtuigd zijn dat zoonlief gymnasium aan zou moeten kunnen. Dat is weer het andere uiterste natuurlijk.

        • ja + aparte werelden
          Tot nog toe loopt alles naar hoop en verwachting. En zonder de last van een onterechte torenhoge verwachting.
          aparte werelden
          Wanneer ik tot de conclusie kwam dat mijn kind het beste een klas kon overslaan merkte ik op dat mijn argumenten daarvoor en de gedachte procedures daartoe verbazing opwekten.
          Ik zei dat kinderen tegenwoordig op de basisschool veel minder leerden dat vroeger op de lagere school en dat ik dat graag wilde compenseren door mijn kinderen sneller de basisschool te laten doorlopen. De oudere onderwijzers gaven mij wat betreft de reden gelijk. Ik was van mening dat als een kind slim en ijverig genoeg is om een klas over te slaan dat ook moest gebeuren. De scholen vonden meestal dat een kind zo veel mogelijk in zijn leeftijdsgroep moest blijven en alleen een klas zou moeten overslaan als aantoonbaar was dat het slecht voor het kind zou zijn wanneer dat niet zou gebeuren. Toen mij na een fusie geweigerd werd om mijn jongste kind een klas te laten overslaan tenzij ik het eerst op mijn kosten door de schoolbegeleidingsdienst zou laten testen ben ik daar dan ook niet op ingegaan en heb ik een andere, kleinere, basisschool gezocht waar men nog flexibel was. Maar ook daar verschilde de zienswijze met de mijne. Ik stelde de school voor: “Zeg mij wat de leerstof van de volgende klas is en stel mij de leerboeken van die klas ter beschikking. Ik werk die dan in de zomervakantie met hem door”. Maar zo ging dat niet. Een remedial teacher onderzocht of hij de leerstof van een hogere klas aankon. Mij leek dat vreemd. Als je in de volgende klas voor het eerst staartdelingen krijgt kun je niet verwachten dat een kind dat die nog niet gehad heeft deze kan uitvoeren. Waar ik wel begrip voor had was dat hij geen intelligentie-onderzoek wilde doen omdat hij daarvoor niet gekwalificeerd was.

          Seger Weehuizen

    • drievoudige bepaling
      Mijn voorstel voor een IQ-bepaling aan het eind van groep 6 was mede ingegeven door onvoldoende vertrouwen in het oordeel van vele laagopgeleide onderwijzers. Toen ik jong was was het vanzelfsprekend dat ik als zoon van een Delfsch Ingenieur op de voorbereidingsstroom voor de HBS en het Gymnasium zou komen. Kinderen waarvan de ouders geen hoge opleiding genoten hadden maar die voldoende capaciteiten voor het VWO hadden moesten daarvoor het geluk hebben dat de onderwijzer die capaciteiten opmerkte en de moeite nam om hun ouders te overtuigen. De IQ test moet vergissingen van de onderwijzer compenseren: een kind gaat naar de voorbereidingsstroom als de onderwijzer vindt dat hij het VWO aankan of als de IQ-test dat aantoont. Het resultaat van een leerling op de voorbereidingsstroom vormt voor hem een extra controle op diens geschiktheid. Qua IQ geschikte allochthone kinderen zullen daar zo nodig extra lessen Nederlands moeten kunnen volgen.
      Ik hoop dat er proeven zullen worden genomen om te onderzoeken of het zo mogelijk is om zonder herinvoering van een één of tweejarige brede onderbouw secundair onderwijs te bereiken dat maar weinig leerlingen na de basisschool op een schooltype van verkeerd niveau te onrecht komen
      Seger Weehuizen

  3. Zie…
    Onderwijsdifferentiatie en ongelijkheid, Nederland in vergelijkend perspectief Rapport in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
    Prof. dr. H.G. van de Werfhorst en J.J.B. Mijs, *lees verder…*

    Doorstroom en talentontwikkeling, Onderwijs voor 12-18-jarigen, aanleiding:discussie over breed of smal opleiden. Rapport Ondewijsraad, november 2007, *lees verder…*

  4. Achter deze bijdrage van
    Achter deze bijdrage van Malmaison zitten de aloude idealen van gelijkheidsdenken als verborgen premissen verstopt: 1) theoretisch, abstract werk is ‘beter’ of ‘hoger’ dan uitvoerend praktisch werk; 2) maatschappelijke ongelijkheid komt vooral voort uit verschillen tussen ‘beter’ werk en ‘minder’ werk; en 3) het onderwijs moet dit soort maatschappelijke ongelijkheid egaliseren.

    Met geen van deze punten ben ik het eens. 1) Er is een hoop bijzonder nuttig praktisch werk en het is onzin om te denken dat voor dit soort werk geen, of een minderwaardig soort, intelligentie nodig is. Een goede automonteur, een loodgieter, een elektromonteur, het zijn stuk voor stuk mensen die hun verstand er goed bij moeten houden om hun werk goed te doen. 2) Praktisch werkenden putten vaak meer plezier, voldoening en niet te vergeten inkomen uit hun werk dan theoretisch werkenden. Menig aannemer staat iedere dag fluitend op om lekker te gaan verdienen. 3) Onderwijs is er niet voor groepen mensen maar voor individuen. Als een kind om wat voor reden dan ook – eigen belangstelling, het sociaal milieu etc. – een praktijkgerichte beroepsopleiding wil kiezen terwijl het een IQ van 130+ heeft, dan is daar niets op tegen. Sterker nog, juist in de praktische beroepen kan onze maatschappij wel wat meer talentvolle mensen gebruiken.

    Dit heb ik ook zo tegen op Van Kemenade: dat oprechte medelijden met mensen die ‘geen eerlijke kans’ zouden hebben gekregen om ‘hogerop te komen’. Hier zit een minachting achter voor mensen die gewoon andere keuzes willen maken in het leven en daardoor heus niets minder zijn.

    Onderwijs moet ieders talent in in combinatie met zijn ambitie optimaal naar voren laten komen. En ja, daar past inderdaad een veel royaler doorstroombeleid bij dan er op het ogenblik is. Daar zijn we het dan weer wel eens, Malmaison;-).

    • Hogerop of beter werk?
      Beste Bram,
      Jouw beschrijving van de lagere soorten arbeid rammelt aan veel kanten.
      1. Ik ben het met je eens dat het nuttig werk is, waar je je verstand goed bij moet hebben. Daar staat tegenover dat je meestal een akelig autoritaire baas hebt, ijselijk vroeg moet beginnen. Je moet vaak
      hoog werken, lichamelijk zwaar werk doen in alle weersomstandigheden. Da’s echt andere koek dan een leuk centraal verwarmd kantoortje waar je pas om negen uur hoeft te beginnen.

      2. Praktisch werkenden zouden bijna allemaal graag ander, makkelijker werk willen doen en verdienen bovendien aantoonbaar minder dan mensen met een ‘hogere opleiding’. Je zit kennelijk niet heel erg in die sector, want anders zou je de vergelijking met de aannemer niet maken. Een aannemer doet namelijk wél vaak kantoorwerk en is meestal de baas van de beroepsgroepen die jij zo poëtisch beschrijft.

      3. Vanwege de verdiensten, de status, de zwaarte van het beroep, zijn er zeer weinig kinderen én hun ouders die om positieve redenen kiezen voor een beroep ‘met de handen’. Dit soort kletskoek hoor ik alleen maar van mensen die er ver van af staan.

      Ik werk in die sector en maak het van dichtbij mee. Als we ook in de toekomst genoeg loodgieters en elektromonteurs willen hebben, dan moet er écht wat veranderen aan arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden (lonen). Anders zal een ieder die eruit kan ontsnappen dat graag willen doen.

      Overigens dacht ik dat juist JIJ een pleitbezorger bent van de relatie tussen hogere opleidingen en hogere salaris. Als het allemaal zo gelijkwaardig zou zijn, dan lijkt me zo’n onderscheid niet nodig. We krijgen de kans te leren naar wat we in ons hebben. Dat is eigenlijk al mooi genoeg, want dat kost de samenleving een lieve duit.

      • Nooit het laatste woord;-)
        Het is hier nooit het laatste woord en dat is maar goed ook. Bedankt voor je opmerkingen, Hinke, hier mijn als altijd voorlopige repliek.

        Wat mij betreft functioneert de arbeidsmarkt niet naar behoren, omdat Nederland bestuurd wordt door oligarchieën die hun eigen belangen afschermen. Inkomen moet worden bepaald door vraag en aanbod; schaars talent moet meer verdienen. Dat zou de parktische beroepen aantrekkelijker kunnen maken.

        De vraag-kant in het onderwijs wordt bepaald door een politiek-economische keuze. Die keuze houdt in dat beter opgeleiden niet beter worden beloond dan minder goed opgeleide mensen. Opleiding op acadmisch niveau wordt zelfs met minachting beantwoord. Dat is kwalijk.

        • Eens met Bram
          Hallo Bram,
          Wat betreft het functioneren van de arbeidsmarkt zouden we het eens kunnen zijn. Er is een enorme schaarste aan echt goede vakmensen. Ik durf zelfs de stelling aan dat er een groter tekort is aan vakmensen dan aan academici. Dat leidt helaas niet tot hogere verdienste. Bedrijven vormen samen één front om de lonen laag te houden. Een deel van de schaarste wordt opgelost door zwart werk en buitenlandse werknemers van binnen de EU. Het is daarom dat de vakbond er zo op hamert om alle werknemers in Nederland onder de CAO-normen te laten vallen.

          Zou het kunnen zijn dat er een vergelijkbare ontwikkeling is tussen de gewone arbeidsmarkt en de loonontwikkeling binnen het onderwijs. Ook daar vormen de werkgevers (overheid en de ‘raden’) één front. In onze sector wordt dat extra makkelijk omdat de docenten juist géén front vormen. Sterker nog: de éne groep wil altijd meer dan de andere en legt daar de prioriteit……

          Er is maar één goed alternatief: allemaal lid worden van de grootste vakbond, vergaderingen bezoeken en hogere salarissen en een lagere werkdruk eisen. Daarnaast de strijd voeren om differentiatie van salarissen naar inkomen (en ik zeg erbij: naar moeilijkheidsgraad / zwaarte van de functie). Maar oké: ik droom te graag misschien.

          • Nuance
            Hinke schrijft: Ik durf zelfs de stelling aan dat er een groter tekort is aan vakmensen dan aan academici. Dat leidt helaas niet tot hogere verdienste.””

            Daar wil ik een nuance in aanbrengen. De vakmensen in met name de bouw (bouwvakkers, schilders, installateurs etc. etc.) verrichten een enorme hoeveelheid “contant” werk na de reguliere werktijd. Vaak met spullen en instemming van de baas. Daarmee zuiveren deze vakmensen hun inkomen vaak alleraardigst aan. Oftewel: vraag en aanbod speelt zich op twee niveau’s af: met factuur en zonder 🙂

          • €13,50 euro netto
            Daarom verbaasde me zo dat ik hoorde dat een 1egraads collegs die 13,50 euro netto kreeg avn de school waar hij werkte als hij huiswerkklassen begeleidde.

            Ik kreeg 25 jaar geleden als fl25 per uur voor bijles wiskunde

          • Hinke
            Hinke schreef:

            Er is maar één goed alternatief: allemaal lid worden van de grootste vakbond, vergaderingen bezoeken en hogere salarissen en een lagere werkdruk eisen. Daarnaast de strijd voeren om differentiatie van salarissen naar inkomen (en ik zeg erbij: naar moeilijkheidsgraad / zwaarte van de functie). Maar oké: ik droom te graag misschien.

            Zo werkt het niet Hinke. De strijd van arbeid tegen kapitaal is al een tijd over. De strijd is tussen de echte werker en de manager. De werknemers zijn nu (o.a. via hun pensioenfondsen) eigenaar van de bedrijven. Zij hebben er alleen geen donder over te zeggen. De managers van het bedrijf en de vakbond (die morgen van plaats kunnen wisselen en samen de pensioenkassen beheren) beslissen namelijk alles voor hem (hier mag je ook `haar’ lezen als je wilt).

            De samenleving verschilt in dit opzicht niet zoveel van het onderwijs.

    • oo popoi
      Ik vindt het leuk om dingen te leren en samenhangen te zien en te ontdekken. Ik wil dat iedereen op zijn niveau daar de mogelijkheid toe krijgt. Als iedereen in de maatschappij op het niveau van hoogleraar zou willen en kunnen werken kwamen we in de grootste problemen. In het genoegen dat een vakman voelt als hij iets goeds gemaakt heeft of iets goed gerepareerd heeft kan ik mij goed inleven. Het tekort aan goede vakmensen omdat iedereen steeds verder wil doorleren is evident. Het inzicht dat een goed vakman moet hebben wordt onderschat. “theoretisch, abstract werk is ‘beter’ of ‘hoger’ dan uitvoerend praktisch werk” is in zoverre waar dat vrijwel elke akademicus in een supermarkt schappen kan vullen maar lang niet elke schappenvuller academicus kan worden. “maatschappelijke ongelijkheid komt vooral voort uit verschillen tussen ‘beter’ werk en ‘minder’ werk” volgt uit het boven geciteerde. Als in de maatschappij voldoende talent aanwezig is zou goed onderwijs tot vermindering van salarisverschillen moeten leiden. Als iemand met een IQ van 130+ vanuit zijn belangstelling voor een praktisch vak kiest moet dat kunnen. Maar voor de maatschappij is dat jammer want een IQ van 130+ is toch wel meer dan nodig is om een goed vakmens te zijn. Daarom moet voorkomen worden dat de reden het sociale milieu is. En ook mensen met een IQ onder de 130 moeten, onafhankelijk van het milieu waaruit zij afkomstig zijn, kunnen kiezen voor iets waarvoor een opleiding met hoog theoretisch gehalte vereist is. Of je voor de opleiding zelf het woord “hoger”gebruikt of niet is irrelevant. Als een leerling een IQ heeft van 115+ en hij wil niet naar het VWO kun je hem niet dwingen. Maar je moet wel onderzoeken of hij het kan en hem stimuleren daarvoor te kiezen. Niemand verbiedt hem om later toch vakmens te worden. Er is een ook opstroombeleid nodig voor spijtoptanten.Seger Weehuizen

  5. Het onderzoek
    Ik heb het onderzoek even bekeken. Een tweetal dingen die me opvielen.

    1) In het rapport worden een aantal studies besproken. Er wordt niet gezegd waarom bepaalde studies wel besproken worden en anderen niet. Er is dus een heel groot risico op `cherry picking’ van studies. Dat maakt dit rapport feitelijk al waardeloos.

    2) In het rapport worden empirische studies besproken die elkaar tegenspreken. Daarvan is minder terug te vinden in de conclusies en niets in de aanbevelingen zoals ze in het onderwijsblad terecht zijn gekomen. Onwelvallige besproken studies worden gewoon genegeerd.

    Kortom: broddelwerk en de gewenste conclusies stonden al vast vast voordat men aan het onderzoek begon. Zo kennen we het onderwijsonderzoek weer.

Reacties zijn gesloten.