Heertje wil debat over HO aan gaan

Bron: ScienceGuide.
__________________________________________________________________________________

De oproep, lees hier , van NVAO-voorzitter Dittrich op ScienceGuide over het debat over de kwaliteit van het hoger onderwijs -“Het onderwijs is echt te belangrijk om vanuit de loopgraven alleen maar op elkaar te schieten”- heeft ook binnen ‘Beter Onderwijs Nederland’ tot discussie geleid. Prof. Arnold Heertje en oprichtster Anne Marie Oudemans reageren daarom op Dittrichs analyse en oproep. Zij stellen onder meer: “Op de constructieve gedachte om lerarenopleidingen weer naar de universiteit over te hevelen teneinde de inhoudelijke kwaliteit weer op niveau terug te brengen is noch van de NVAO, noch van de hogescholen, noch van de HBO-raad iets gehoord.

De perverse financieringsregels vanuit de overheid leiden ertoe dat tegen elke prijs zoveel mogelijk studenten naar binnen moeten worden gelokt en gehouden. Dit financiële belang lijkt voor de hogescholen groter dan de inhoudelijke kwaliteit van toekomstige docenten.”
U leest hun betoog hieronder

De uitspraken van Karl Dittrich, voorzitter van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), gedaan op ScienceGuide in december 2006 willen wij graag nader bezien. Hij geeft aan dat “Zulke kritiek [van o.a. BON] blijkt aldoor niet of slecht onderbouwd en zij nodigt zo niet uit tot een beredeneerd weerwoord. Het BON bijvoorbeeld brengt ongenuanceerde betogen, volstaat met oneliners. Dat is niet goed.”
Karl Dittrich en anderen zoals Doekle Terpstra, voorzitter van de HBO-raad, behoren tot de generatie bestuurders en managers die gelooft in de doctrine dat managen een aparte taak is, die geheel onafhankelijk van de core business van de organisatie uitgevoerd kan worden. Een bijkomend effect van dit fenomeen is dat de procedures belangrijker worden dan de inhoud en dat er meer aandacht wordt besteed aan de toon van een debat dan aan de argumenten.

In het bedrijfsleven is de doctrine: ‘wanneer je management hebt gestudeerd kun je alles managen’ reeds geruime tijd vervangen door het idee dat managers vakinhoudelijke kennis en ervaring moeten combineren met managementvaardigheden. Daarom vervangt het bedrijfsleven de ‘ik-wil-alleen-iets-managen-manager’ allang door meewerkende voormannen die allereerst vakinhoud meebrengen en on-top-managementkwaliteiten hebben. Zo niet in het onderwijs. Daar heerst nog volop de mening dat een manager alleen moet kunnen managen en geen enkele vakinhoud hoeft mee te brengen. De kritiek van de werkvloer, van het onderwijsveld en uit de samenleving op de kwaliteit van het onderwijs, de lerarenopleiding in het HBO en de aan onderwijs bestede geldstromen, is hen volledig ontgaan. Velen zijn intensief betrokken bij het op schrift stellen van deze kritiek in dagbladen, de website www.beteronderwijsnederland.nl en in het boek Echte Economie (A. Heertje, Valkhof Pers Nijmegen, 2006), dat de desastreuze ontwikkelingen in het onderwijs analyseert.

Wij zijn niet de enigen die het onderwijs met gefundeerde kritiek volgen. Ruim een jaar geleden hebben G. Berkhout van de Technische Universiteit Delft en A.M.Oudemans in het FD aangetoond dat de NVAO niet de kwaliteit van het onderwijs meet. Er is slechts aandacht voor procedures en de bureaucratische vastlegging daarvan. Berkhout en Oudemans laten, op opbouwende wijze, zien hoe de kwaliteit van het onderwijs kan worden gemeten door de ex-postmeting in de schakel erna. De NVAO volhardt echter in zijn niets-metende bureaucratische procescontrole. Voorts heeft mevrouw G. van der Werf van de Universiteit Groningen de effecten van het Nieuwe Leren (NL) op de kwaliteit van de leerlingen onderzocht. Haar onderzoek leert dat van de beweringen: het NL motiveert beter, studenten leren beter van elkaar, en: kennis geplaatst in een actuele context beklijft beter, niets overblijft. Het HBO, waar het NL verplicht is ingevoerd, gaat met de dag verder achteruit, hetgeen zelfs tot massale protesten van studenten leidt. De ‘ik-wil-alleen-iets-managen-managers’ lopen klakkeloos en kritiekloos achter deze verloedering aan. Hieraan is niet vreemd dat het NL bezuinigingen op lesuren, op de kwaliteit van de docenten en op individuele aandacht voor studenten mogelijk maakt en tegelijkertijd het uitbreiden van het management legitimeert. (Zie artikel H.O. Actueel december 2006 van A.M.Oudemans en Th.C.W.Oudemans, Competentieonderwijs – een grootschalig experiment op mensen.)

Bij de kwaliteit van docenten worden al veel langer vraagtekens gezet. In het HBO worden vakdocenten met een academische opleiding veelvuldig vervangen door coaches zonder vakopleiding. Bij de Hogeschool van Amsterdam heeft inmiddels nog maar 50 %van de docenten een academische opleiding. Ook is al geruime tijd aangegeven dat deze docenten van het HBO de nieuwe docenten voor het middelbaar onderwijs opleiden. Door het Nieuwe Leren krijgen de nieuwe docenten voor het middelbaar onderwijs ongeveer 75% didactiek en nog maar 25% inhoud op ongeveer tweede klas VWO niveau. Dit heeft in een stad als Amsterdam ertoe geleid dat de leerlingen van een VWO 75% kans hebben op een leraar die zelf het VWO niet heeft gehaald. De NVAO beoordeelt de meeste lerarenopleidingen positief. Dat komt omdat zij alleen naar de ingevulde formats kijken en niet naar de werkelijkheid en de inhoud. Laat staan naar de inhoudelijke kwaliteit van het onderwijs. Op de constructieve gedachte om lerarenopleidingen weer naar de universiteit over te hevelen teneinde de inhoudelijke kwaliteit weer op niveau terug te brengen is noch van de NVAO, noch van de hogescholen, noch van de HBO-raad iets gehoord. De perverse financieringsregels vanuit de overheid leiden ertoe dat tegen elke prijs zoveel mogelijk studenten naar binnen moeten worden gelokt en gehouden. Dit financiële belang lijkt voor de hogescholen groter dan de inhoudelijke kwaliteit van toekomstige docenten.

De laatste loot aan de constructieve boom is de onderwijsmeter. Het is een wetenschappelijke, door econometristen en accountants doorgerekende methode om op efficiënte wijze het bedrag dat uitgegeven wordt aan onderwijs, verzorgd door docenten, te meten om dit vervolgens te vergelijken met het totale budget. (Zie artikel in de Volkskrant van 7 december 2006) Uit de eerste pilot bleek dat de onderzochte HBO instelling 21% van zijn budget aan onderwijs, verzorgd door docenten, uitgeeft. De HBO-raad heeft niet het debat gezocht maar er is gereageerd met one-liners als “Moeten we dan in tenten les geven?” De onderwijsmeter is ontwikkeld om studenten inzicht te geven of een opleiding onderwijsintensief of -extensief is, om Raden van Toezicht de mogelijkheid te geven om aan good governance meer inhoud te geven en om wetenschappelijk inzicht te verwerven ten aanzien van de relatie tussen de hoeveelheid onderwijs, verzorgd door docenten, en kwaliteit van de afgestudeerden. Zouden de HBO-raad en de afzonderlijke HBO-directies geen inzicht in de geldstromen willen hebben, geen benchmarking willen tussen de opleidingen, geen behoefte hebben om aan toekomstige studenten aan te geven hoeveel procent van het totale budget naar onderwijs gaat maar zouden ze de discussie willen verkleinen naar het totaal ondoorzichtige windowdressing-gebied van arbitraire uitgaven aan bureaucratie? Ook aangaande dit wetenschappelijk onderbouwde onderwerp is door de HBO-raad, de HBO-directies en OC&W het debat niet gezocht.

Misschien voeren onderwijsmanagers geen debat omdat ze aan vrijwel niemand verantwoording verschuldigd zijn. Ze zitten ofwel in een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en worden niet gecontroleerd, ofwel bij een instituut en worden daar marginaal gecontroleerd en hebben de vrije hand, op de Raad van Toezicht na, om te doen en te laten wat ze willen. Het op afstand zetten van het onderwijs door OC&W is gebeurd zonder goede checks and balances in te bouwen. Daardoor is er een onaantastbare kaste van bestuurders en managers ontstaan die met helemaal niemand hoeven te discussiëren, laat staan verantwoording hoeven af te leggen voor hun beleid.
Wij willen graag het debat aangaan betreffende alle punten die wij hebben aangedragen.

Arnold Heertje
Anne Marie Oudemans

11 Reacties

    • Controle van controle noodzakelijk maar onuitvoerbaar
      Dittrich schrijft:
      BEGIN Vanzelfsprekend wordt door die deskundigen (van de NVAO, (voormalige) collega’s van Heertje) een oordeel uitgesproken over het niveau van eindwerkstukken, de inhoud van het onderwijs, de toetsing, de kwaliteit van de docenten. Daarnaast wordt onder andere ook een oordeel gegeven over de kwaliteitszorg, de voorzieningen, doelstellingen en de onderwijskundige benaderingen END.
      Als leerlingen beoordeeld worden op tentamina met vooraf vastgestelde normering en toezicht op de correctie door gecommitteerden, als de leerstof goed beschreven is en de leerboeken zijn bekend en acceptabel en als er een voor alle studenten voorgeschreven practicum is kun je als deskundig buitenstaander snel beoordelen wat de kwaliteit van een opleiding is. Maar het beoordelen van een groot aantal verschillende (eind)werkstukken voor verschillende leervakken en controleren of die tesamen al de gewenste kennis bevatten en dat de manier waarop een leerling met die werkstukken bezig geweest is zodanig is dat hij er bij zijn afstuderen genoeg van weet is een “mer à boire” waarvoor geen criticus voldoende tijd vrij kan maken. Wat betreft de doelstellingen en onderwijskundige benadering van het onderwijs lijkt het waarschijnlijk dat de deskundigen die deze zaken voor het NVAO komen inspecteren al een positieve mening over de op het HBO geïntroduceerde onderwijsvernieuwingen hebben. Een criticus kan dus echt niet volstaan met het lezen van een at random keuze uit 1000 NVAO-rapporten en daaop zijn oordeel vellen. Daarom vraagt Diettrich van zijn critici iets onmogelijks

  1. Zevenmijlslaarzen
    Heertje en Oudemans gaan in dit artikel weer ouderwets te keer tegen het “Nieuwe Leren”. Veel van hun argumenten zijn natuurlijk juist, maar niet algemeen geldig ten aanzien van het hele onderwijsveld, zoals wordt gesuggereerd. Het lijkt me dat aankomende beroepsbeoefenaren moeten worden opgeleid door mensen die dat beroep, liefst uit eigen ervaring, ook kénnen. Dat geldt zowel voor een lerarenopleiding, als voor een commerciële opleiding. Het lijkt ook een reëel uitgangspunt te stellen dat docenten van hun vakgebied aanzienlijk meer moeten weten dan de studenten die ze in dat vak onderwijzen. Ik deel alleen allerminst hun visie dat het hebben van een academische titel hiervoor een betere garantie biedt dan een combinatie van up-to-date theoretische kennis én ervaring in de beroepssector. Hoeveel academisch gevormde docenten houden hun vakkennis bij? Is dat ooit onderzocht? En hoe kunnen studenten van hen nu leren hoe zij zich binnen een bepaalde beroepssector, waar die academici nooit hebben gewerkt, moeten gedragen? Kortom, natuurlijk zal een niet academisch opgeleide docent minder onderzoeksvaardigheden bezitten dan zijn academisch opgeleide evenknie. Maar hij brengt voor een HBO-student noodzakelijke competenties in waarvoor die student bij die academicus vergeefs zal aankloppen. Bij het begeleiden van studenten in hun eigen studieproces (gekanteld leren) kunnen best naast deze vakmatig óf academisch geschoolde docenten ook ‘anderen’ als coaches worden ingezet. Daarbij kunnen zelfs oudere studenten worden ingezet. (Maar was dat in 1965 ook al niet zo? Student-assistenten?) In het nieuwe leren wordt elke student niet voor elk vakje afzonderlijk door één docent bijgeschoold, maar kan deze student terecht bij een heel team docenten die tezamen méér voor die student kunnen betekenen dan één docent, hoe goed ook geschoold, afzonderlijk.

    Maar laat er geen twijfel over bestaan, vakkennis is en blijft nodig!

    Reinder H. Koornstra

    • Wat leer je waar?
      Het is natuurlijk niet zo dat alle academisch geschoolden geschikt zijn en dat niet academici ongeschikt zijn. Dat zal niemand beweren. Je kunt je wel afvragen welk soort leren waar moet gebeuren. Ik denk dat binnen het hoger onderwijs bovenal een tijdloze en stevige basis gelegd moet worden. In de beroepspraktijk kan de betreffende professional dan de op dat moment ter zake zijnde vaardigheden snel opdoen. De gemiddelde bedrijfscursus beslaat hooguit enkele dagdelen is is niet geschikt voor diepgaande studie.
      De gemiddelde HO opleiding bedraagt 4 fulltime jaren en is bij uitstek geschikt voor brede theoretische onderbouwing (ook al omdat de praktische vaardigheden nogal aan veranderingen onderhevig zijn en afhankelijk zijn van de specifieke, niet voorspelbare beroepspraktijk later).
      Daarom denk ik dat juist in dat Hoger Onderwijs academici erg op hun plaats zijn en de praktijkmensen wellicht minder (als je 5 jaar geen praktijkmens meer bent, dan wordt je vaardigheid snel minder waardevol).

      Naast de meer principiële keuzes hierboven, begrijp ik ook wel dat praktijkmensen op een HO opleiding juists iets extra’s brengen. Wellicht sec neit persé nodig voor kennisoverdracht, maar wel degelijk uiterst nuttig voor motivatie avn studenetn en om het beroepsbeeld te schetsen. Wat dat aangaat zijn praktijkmensen meer dan welkom op een opleiding. Zoals altijd de juiste mix, maar wat mij betreft moeten we blijven denken aan wat er waar en wanneer geleerd moet worden en dan komt just in time en praktijkleren niet als eerste in aanmerking als onderwijsvorm van het HBO.

      Het kan niet zo zijn dat argumenten als motivatie en eventueel didactiek (haal de praktijker binnen) bepalend zijn voor de inhoud avn de opleiding. Dat zijn slechts middelen om het doel: een goede basis HBO opleiding te bereiken.

      • De term “Beroepsopleiding”
        De benaming “Beroepsopleiding” is mijns inziens foutief.
        De HBO- en MBO-opleidingen behoren algemeen vormend te zijn in relatie tot een toekomstig werkveld. Een beroep leer je in de praktijk, niet op een school.
        Voor een vaardigheid voor een bepaald beroep kun je beter een daarop toegespitste cursus volgen, bij bijvoorbeeld “Computrain, the knowledge provider” (een van meest ergerniswekkende kreten bedacht door de marketeers 😉

        • is bijna waar.. nou.. eigenlijk bijna helemaal niet waar
          Maar wel heel erg kort door de bocht. Ik denk bijvoorbeeld aan de opleiding tot leraar (PO of VO). Daar wil je wel degelijk praktijk in de opleiding. Begeleide praktijk, dat wel, maar dat uitstellen tot na het examen lijkt me onzin.
          Ook lassen en timmeren kunnen heel goed op school geleerd worden en ik zou dat geen algemene vorming willen noemen. Ook hier weer is het goed om misschien wel honderden lassen van de meest uiteenlopende soorten in te oefenen op school, waar er een goede docent is die beoordeelt en aanwijzingen geeft.
          Maar er zijn ook andere voorbeelden: leren programmeren is er ook zo eentje. Belangrijk om dat op school te leren en niet enkel te blijven stilstaan bij de theoretische concepten van de verschilende types programmeertalen. Niet dat je de geleerde programmeertaal in de praktijk zal gaan gebruiken, dat kan heel goed anders lopen, maar je hebt het nodig als voorbeeld van een bepaald type taal en om de typische denkwijzen die daarbij horen onder de knie te krijgen.
          Maar ik begrijp je computrain voorbeeld (bestaat dat nog? Doet me denken aan een prachtige studente van me die daar, na de lerarenopleiding, ooit is gaan werken 😉

          • niet synoniem aan theoretisch
            Een algemeen vormende opleiding is niet synoniem aan theoretisch.
            Een voorbeeld. Op de opleiding waar ik werkte, leerden de studenten algoritmiek, in de praktijk gebracht mbv (aanvankelijk) Pascal. Dat is voldoende om later een andere programmeertaal zeer snel op te pakken.
            Van een bepaald stagebedrijf kwam de opmerking: jullie studenten kennen geen Fortran. Mijn vraag was altijd: na hoeveel tijd zijn ze productief met Fortran. Het antwoord was altijd maximaal 2 weken. Prima toch!?
            Waar werd de effectieve praktijk opgedaan? Tijdens 2 stages in het 3e jaar. Niet op school dus.
            De eerste 2 jaren waren basisleggend. Het 4e verdiepend met een afstudeerwerk aan het eind. Ik vind het nog steeds een prima geheel.
            Maar om nu te zeggen dat ze klaar waren. Nee. Wel was de basis voldoende op vele plaatsen in het vakgebied snel aan de slag te kunnen. De noodzakelijke beroepsverdieping en specialisatie geschiedde tijdens het werk.
            NB. Het vakgebied was Hogere Informatica.

          • Zo zijn we het eens natuurlijk
            Al zou ik behalve Pascal ook graag LISP en SQL diepgaand laten aanleren. Simpel om ze te laten ervaren wat de verschillen zijn
            En dan ook nog ander soortige algoritmiek eigenlijk. Is het modulair programmeren wel heilig? Kan het ook anders?

            Maar we zijn het wel eens denk ik.

            In een poging om het goed te formuleren:
            Alles wat alng duurt om te leren doe je op school, alles wat je in een week of twee door hebt, leer je in de praktijk.
            Dat is een beter onderscheid dan theorie en praktijk, of algemeen vormend versus beroepsspecifiek.

            Zelfs ondewijskundigen hebben iets dergelijks al bedacht trouwens. Niet dat ze het concept nu gebruiken in de HNL discussie, maar onderwijskundigen spreken vaak over near transer en far transfer en dat heeft zeker raakvlakken.

          • Prolog
            Een collega ‘deed’ Prolog. SQL werd bij het vak Databanken behandeld.
            Is dat ook goed? 😉
            Maar dat is alweer een tijdje geleden hoor.
            Ik denk niet dat Prolog nog aan de orde komt.
            De wiskunde was ook bijna weg, op de discrete na 🙁

        • Spijker op de kop
          Maar Lex, je hebt groot gelijk- dat is precies wat de moderne scholen beogen: op een effectieve manier mensen klaarstomen voor het bedrijfsleven (‘de markt’). Niets meer en niets minder. Daarom moeten docenten flexibel zijn: vandaag is ‘dit’ aan de orde, en morgen ‘dat’. Het HBO wil eigenlijk een goed georganiseerd service-bedrijf zijn dat in dienst staat van ‘de markt’.

          Aan ouderwetse opvattingen over de kwaliteit van de docent of ‘een brede opleiding’ en zelfs nog ‘wat geestelijke bagage’, bestaat geen enkele behoefte. Dat was eens leuk, toen we nog alle tijd van de wereld hadden.

          Onderwijs op maat, betekent: een school waarin de opleidingen van jaar tot jaar kunnen worden veranderd, en waarin je, als er snelle jongens nodig zijn, snelle lessen geeft waarin snelle jongens worden opgeleid, – maar heb je langzame meisjes nodig, dan wordt er een cursus voor langzame meisjes uit de grond gestampt. Zo doen we dat in deze moderne tijd.

          En de kwaliteit wordt bewaakt door de markt. Maar is dat niet een volledige uitholling van ons onderwijs bestel? Dat is een kwestie van opvatting, niet van ‘objectieve’ normen.

          Flexibel en op maat, servicegericht: daar is iedereen bij gebaad (sic).

          • Kwaliteit bewaakt
            Ik ben het grotendeels met simon eens, maar het is nog een graadje erger.

            De kwaliteit wordt niet bewaakt door de markt, want de hogescholen spreken in de HBO-raad af allemaal hetzelfde te doen en samen met de minister voorkomen ze dat er concurrentie van buiten hun kartel komt. ‘De markt’ heeft dus helemaal niets te kiezen: wat de HBOs ‘afleveren’ is allemaal hetzelfde. Daardoor kan ‘de markt’ de kwaliteit ook niet bewaken.

Reacties zijn gesloten.