De ondernemende samenleving en HNL

In een eerdere bijdrage aan dit forum (Verandering in onderwijs en samenleving), heb ik gewag gemaakt van het feit dat de voorstanders van HNL geen verklaring kunnen geven over aard en oorzaak van maatschappelijke veranderingen waarmee ze zo graag schermen.
Na diep graafwerk ben ik gestuit op een voorstudie van de WRR uit 1998, waarin wel wordt uitgegaan van een concrete maatschappelijke verandering als aanzet tot veranderingen in het onderwijs. Het is een document van meer dan 180 pagina’s waaruit ik puntsgewijs het m.i. belangrijkste zal citeren.

In “De ondernemende samenleving. Een verkenning van maatschappelijke verandering en implicaties voor beleid” onder redaktie van Krijn van Beek, schrijft de WRR dat:

– de herontdekking van zelfstandig ondernemerschap als belangrijk maatschappelijk fenomeen sinds het begin van de jaren negentig op een aantal punten zichtbaar is:
a) een lichte stijging van het aantal zelfstandigen in de OESO-landen;
b) een toename van onderzoek naar ondernemerschap;
c) een sterk groeiende beleidsaandacht voor kleine en startende ondernemingen;
d) een gestegen waardering voor de zelfstandige ondernemer.

– de positie van de ondernemer dus honderdtachtig graden gedraaid is, zowel getalsmatig als voor wat betreft de beeldvorming. Volgens de WRR schuilt hierin een aanleiding om te vermoeden dat er iets fundamenteel is veranderd in de maatschappelijke verhoudingen (blz. 15, 16).

– de hernieuwde aandacht voor ondernemerschap zich niet beperkt tot de groep die zich door middel van de rechtsvorm onderscheidt als zelfstandige. Nieuw ondernemerschap wordt volgens de WRR vooral geroemd om zijn innovatieve en creatieve waarde. Dit zijn kwaliteiten die wellicht noodzakelijk zijn voor het zelf kunnen starten of runnen van een onderneming, maar die zich bepaald niet beperken tot de categorie mensen die zich als zelfstandige vestigt (blz. 17).

– naarmate de ondernemende samenleving verder vorm krijgt, het minder goed mogelijk wordt de inhoud van het onderwijs af te leiden uit de vraag naar arbeid.
De ondernemende samenleving zal het belang van opleiding voor het latere beroep niet verminderen. Het is volgens de WRR slechts de relatie tussen opleiding en beroep die van aard verandert. De arbeidsmarkt vraagt steeds meer eigen ondernemendheid, zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid van mensen. Het betekent dat banen in toenemende mate worden vormgegeven door de mensen die ze uitoefenen. Hun kennis, motivatie en vaardigheden worden meer bepalend voor vorm en inhoud van hun baan. De rol van het onderwijs verschuift zo van volgend in de richting van sturend voor de arbeidsmarkt. Niet langer zijn uitsluitend banen bepalend voor het onderwijs, maar steeds meer is het onderwijs van invloed op het soort banen (blz. 89).
Het gaat bij onderwijs niet meer om eisen die afgeleid kunnen worden uit bestaande functies en beroepen, maar veeleer om eisen die afgeleid kunnen worden uit wat mensen succesvol maakt in het vormgeven van hun eigen toekomst. Hiertoe acht de WRR drie dingen van belang:
1. motivatie (creeer voor leerlingen steeds situaties waarin ze twee of drie uiteenlopende richtingen tegelijk kunnen aftasten om daarna in overleg tussen decaan en leerling te besluiten voor welke richting voldoende motivatie bestaat om door te gaan…);
2. inhoudelijke kundigheid (het palet aan mogelijke talenten waarop een leerling wordt uitgedaagd mag niet worden beperkt tot eindtermen van een bepaald vak; de leerling vraagt om een breed pakket aan vakken waarbinnen hij zijn eigen weg zoekt en ontwikkelt);
3. operationele vaardigheid (minder aandacht voor spreken en schrijven, meer aandacht voor plannen maken, verkopen, debatteren, leiding geven, organiseren, administreren, enzovoort (blz. 93, 904)

– onderwijsbeleid zich minder gaat bemoeien met de inhoudelijke ontwikkeling van het onderwijs, minder met de uitkomsten van het onderwijs en minder met de interne structuren van onderwijs. In plaats daarvan zou de beleidsaandacht zich moeten richten op de organisatie van varieteit en concurrentie tussen onderwijsinstellingen.

Einde citaat.

De voorstudie van de WRR zit methodologisch goed in elkaar en in die zin is er weinig op aan te merken..
Maar om nu de “gestegen waardering voor het ondernemerschap” als maatschappelijke verandering aan te merken en daarmee grote veranderingen binnen het onderwijs te wilen rechtvaardigen, lijkt mij nogal eenzijdig en geen recht doen aan andere ontwikkelingen binnen de samenleving. Het is niet de inhoud (kennis) die telt, maar veeleer de pure praxis die wordt geidealiseerd, kundigheid als het hoogste criterium. Dat betekent dat macht een allesoverheersende categorie wordt.

Het leek mij goed om dit document van de WRR onder de aandacht van dit forum te brengen.

1 Reactie

Reacties zijn gesloten.