de minister stuurt examens

Een commissie direct onder de minister van Onderwijs stelt de examenuitslagen vast en kan daarin sturen, zegt Anneke Korevaar.

In zijn rubriek ‘Onder onderwijzers’ (Forum, 10 november) vraagt Martin Sommer zich af hoe het kan dat onze havo- en vwo-leerlingen massaal en riant hun eindexamen blijven halen, terwijl hun niveau door de invoering van de tweede fase aantoonbaar is gekelderd. Zijn conclusie is dat iemand ergens de cijfers kunstmatig hoog houdt en dat die iemand de leraar is.

Nu zullen er best leraren zijn die sjoemelen, maar zelfs de grootste sjoemelaar is een kabouter vergeleken bij de CEVO. Deze Centrale Examencommissie Vaststelling Opgaven stelt na afloop van het examen de normering vast, dus beslist welk cijfer hoort bij welke score. De CEVO doet dat onder directe verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs.

Tot 1999 gold voor alle eindexamenvakken een simpele normering. Je kon honderd punten halen, delen door tien en dat was het cijfer. Soms werd een examen opvallend slecht gemaakt. Dan werd een aantal punten cadeau gegeven (een ‘ophoging’). De leraar die een 5 had berekend, mocht blij verrast toch een 6 noteren. Iedereen kon het zien en kon conclusies trekken over wat was misgegaan. Was het onderwerp te moeilijk, leverden de examenmakers slecht werk af of wisten de kinderen minder dan de jaren ervoor?

In het jaar 2000 stapt de CEVO over op een nieuw systeem van normeren. De docent rekent niet langer een cijfer uit, maar telt het aantal scorepunten op een schaallengte van bijvoorbeeld 83, of 57 of 39. Het aantal scorepunten van de kandidaten wordt naar de CEVO gestuurd, die beslist welke normeringsfactor er voor de verschillende vakken wordt vastgesteld. Die zogenaamde N-factor bepaalt welk cijfer aan welke score wordt geplakt. De motivatie achter de keuze voor een bepaalde N-factor is het geheim van de CEVO. Hij kan lopen van 0,5 (als het examen opvallend goed gemaakt is) tot 1,5 (als het dramatisch slecht ging). Idealiter is hij gewoon 1.

Het lijkt geen toeval dat dit nieuwe systeem juist in 2000, het jaar voordat de eerste leerlingen uit de tweede fase aan hun examen toe waren, werd ingevoerd. Het volgende jaar, in 2001, waren immers alle ogen gericht op onze proefkonijnen. Welke cijfers zouden leerlingen halen die in minder tijd met minder lessen meer verschillende vakken deden? Het nieuwe systeem van normeren was intussen een feit en niemand vroeg zich meer af waarom dat eigenlijk nodig was geweest. Kijk wat er toen gebeurde bij mijn vak Latijn. Dat het bij andere vakken niet anders ging, laat zich raden.

Van de leerlingen die nog volgens het oude systeem examen deden, haalde 19 procent een onvoldoende. Een normale score. Van de tweede-faseleerlingen, die nota bene een aangepast, want gemakkelijker examenprogramma hadden dan hun collega’s ‘oude stijl’, haalde bijna de helft (42 procent) een onvoldoende! Nu kwam de nieuwe N-factor goed van pas. De CEVO stelde voor de leerlingen ‘oude stijl’ de N-factor op 1 en voor de proefkonijnen op liefst 1,6. Nu had van de tweede-faseleerlingen opeens nog maar een kwart (28 procent) een onvoldoende.

Het persbericht ging de deur uit. De kranten schreven en Het Journaal jubelde: ‘Eindexamens in de tweede fase vrijwel even goed gemaakt als vroeger! Wonder gebeurd! Kinderen minder les maar even goede cijfers! Leve de minister, leve de tweede fase!’

Dit ritueel herhaalt zich sindsdien ieder jaar. De media pennen in juni als suffe schapen het persbericht van de CEVO over dat de examens even goed gemaakt zijn als het jaar ervoor. Zij trekken daaruit de ongefundeerde conclusie dat het kennisniveau van de leerlingen gelijk gebleven is. Op dat moment, durf ik te wedden, gaan er op het ministerie champagneflessen open. Want we zijn er alweer ingetrapt. Aan de examencijfers kunnen wij namelijk allang niet meer zien hoe het gaat met het niveau van de leerlingen. Als de CEVO dat wenst, zullen de examens tot in lengte van jaren even goed gemaakt worden als vroeger. Als de examencijfers ooit wél gaan stijgen of dalen en er wél plooien zichtbaar worden, dán pas wordt het interessant. Want welke politieke boodschap wil de minister ons dan bij monde van de CEVO brengen? Dat deze minister het uitstekend doet (stijgen)? Dat er een vak weg moet uit het curriculum (dalen alleen bij dat vak)?

Dat die examencijfers zo verbazend hoog blijven, is geen kwestie van niveau maar van beleid. Dat beleid wordt bedacht op het ministerie en uitgevoerd door de CEVO. En als het ergens zoden aan de dijk zet om te sjoemelen, is het daar en niet aan het bureau van de leraar.