Leraren als mislukte idealisten
Bildung in de Nederlandse literatuur
Leraren verdwijnen, scholen vergaan, maar Bildung in ons onderwijs blijft altijd bestaan! Nu de roep om Bildung in ons onderwijs steeds vaker weerklinkt, denkt men misschien dat Bildung in onze literatuur veel voorkomt. Dat lijkt een behoorlijk misverstand. De beroemde literair criticus Jan Greshoff waarschuwde al in de jaren dertig van de vorige eeuw voor het verlies van cultuur door het oprukkend Amerikaans nuttigheidsdenken: “Wanneer de Europese beschaving werkelijk eens sterft, dan is het aan de ziekte welke Amerikanisme heet, aan een wereldbeschaving uitsluitend gebouwd op de begrippen nut en winst.”
In de Nederlandse lerarenromans zijn de aanhangers van Bildung dun gezaaid. Daar komt nog bij dat het met deze leraren, zowel privé als op school, doorgaans slecht afloopt. Het zijn allemaal taalleraren die Bildung als een humanistisch vormingsideaal zien, waarin de kunst en met name de literatuur het belangrijkste element vormt. De onderwijsvisie in dit literair overzicht van praktiserende Bildung-leraren beantwoordt aan de definitie van Woodtli: “Die Art und Weise, in der wir uns vergangener Grösse erinnern können, bestimmt der Grad unserer Bildung.” In deze ‘anthologie’ passeert een aantal echte ‘Bildung-leraren’ uit de Nederlandse literatuur de revue. Aan de hand hiervan tracht ik te komen tot een ‘compositietekening’ van de praktiserende Bildung-leraar in de Nederlandse literatuur.
Meester Chris (1954)
De eerste uitgesproken vertegenwoordiger van Bildung in onze letterkunde is meester Chris uit de roman De onrustzaaier (1954) van Willem G. van Maanen. Meester Chris is een ongeveer dertigjarige vrijgezel die een oud provinciestadje aan de rivier (Kampen) bestookt met zijn idealen. Het is de tijd rond 1920, waarin de schoolstrijd op zijn eind loopt. De financiële gelijkstelling kwam in 1921 tot stand. Meester Chris vertegenwoordigt de hoogste vorm van Bildung, waarbij zowel de ontplooiing van de innerlijke mens als het gericht zijn op de maatschappelijke behoeftes wordt nagestreefd. Hij onderwijst niet alleen de kinderen, maar op zaterdagen ook de volwassenen in zijn klaslokaal op de openbare school. Om te beginnen wil hij zijn leerlingen ontvankelijk maken voor schoonheid: “Ik zal u leren hoe oud de Buitenkerk is en waarom het zo’n mooi gebouw is, […] ik zal met u gaan wandelen langs de rivier, en u het verschil leren tussen fluitekruid en berenklauw, […]
ik zal ook mooie boeken met u gaan lezen en naar muziek luisteren.” Meester Chris geeft ook expliciet de bedoeling aan van zijn onderwijs: “U zult misschien niet begrijpen wat dat allemaal voor nut heeft, maar u zult al gauw merken dat het u gelukkiger zal maken.” Tevens probeert meester Chris de oerconservatieve bevolking van Kampen zelfstandig te leren denken en maatschappijkritisch te krijgen: “Ik zal u aantonen dat kleine sigarenmakers zich moeten organiseren en dat huisvrouwen vrijwillige slavinnen zijn, […] ik zal u bewijzen dat God niet is wat dominees en andere oplichters van hem maken, maar dat hij een product is van uw eigen geweten en net zoveel gestalten heeft als er mensen zijn.” Net zoals bij Humboldt in zijn tijd, werden ook de inspanningen van meester Chris gedwarsboomd door een reactionair wantrouwen uit de hogere standen. De wethouder stapt naar het schoolbestuur en toont als bewijsmateriaal twee boeken die meester Chris in zijn volwassenenonderwijs gebruikt, namelijk Christendom zegen of gevaar? en Het sexuele leven van de mens. Het onderwijs aan volwassenen wordt verboden en zijn contract aan de openbare school wordt niet verlengd. Na een jaar vertrekt meester Chris al weer. Hij gaat zoals hij was gekomen, met de boot. De beste leerling van de school, Gait, de zoon van een klompenmaker gaat met hem mee. Hun bestemming is onbekend.
Barbara Rozemeyer (1987)
Barbara Rozemeyer, hoofdpersonage uit Het rookoffer (1987) van Tessa de Loo, is een 36-jarige lerares Frans die er nog als een meisjesachtige Parisienne uitziet. Ze is gescheiden, zoekt en vindt een baan in een stadje beneden de grote rivieren en betrekt een tweekamerwoning boven een ijzerhandel. Het rookoffer verscheen in de jaren tachtig, ten tijde van de opkomst van de Middenschool. Het heeft er alle schijn van dat Bildung in deze onderwijsroman wordt geïdealiseerd als reactie op de dreigende onderwijshervorming. Daar komt bij dat het boek verscheen als Boekenweekgeschenk en dat het thema was: Amsterdam Culturele Hoofdstad van Europa. Het boek kent een overdaad aan Bildung. Zowel de school als Barbara’s woning ademt Bildung. Een beeltenis van Thomas van Aquino siert de vergaderruimte. Spinoza hangt er en een kopie van een schilderij van Albrecht Dürer. Maar het zijn vooral de verwijzingen naar de literatuur die in amper 90 bladzijden het Bildungsstreven bepalen. Gezien de literatuurkeuze gaat het zowel om cultuur als om filosofie. Er wordt geciteerd uit Chéri van Colette en uit De eerbiedige lichtekooi van Sartre. Voorts komen La chatte van Colette en La nausée van Sartre uitgebreid aan bod, alsmede Le rouge et le noir van Stendhal. Leerlingen lezen niet alleen hoogstaande literatuur, maar leren ook toneelpassages declameren. En tenslotte zijn er verwijzingen naar Marcel Proust, Flaubert, Molière, Daudet, Hans Christian Andersen en Multatuli. 1987 was overigens ook het Multatuli-jaar. Ook met Barbara loopt het slecht af. Niet vanwege haar Bildungonderwijs – de directeur noemt haar immers een uitstekende docent – maar vanwege het grootste onderwijstaboe dat Barbara doorbreekt: de seksuele relatie tussen een docent en een leerling. Het betreft hier een relatie van een 36-jarige lerares met een 18-jarige jongen. Bildungonderwijs leidt ertoe dat de leerling de lerares thuis bezoekt om boeken te lenen. Het feminisme is indirect een thema, omdat de relaties die haar mannelijke collega’s hebben met leerlingen wel oogluikend worden toegestaan. Net als meester Chris wordt Barbara verraden, door een collega, en moet ze vertrekken. Het rookoffer zorgde overigens voor de nodige commotie. Het boek kende nogal wat gelijkenissen met De ziener van Simon Vestdijk. De Loo werd door sommige critici beschuldigd van plagiaat en men noemde het boek smalend Het roofoffer.
Lodesteijn (1986)
Twee leraren die hun Bildungsidealen niet meer kunnen uitdragen vanwege de onderwijsontwikkelingen, worden ‘ziek’ en geven er de brui aan. Lodesteijn vanwege de beruchte HOS-nota en de onderwijsfusies en Victor van Gigch vanwege het Studiehuis. Lodesteijn, uit de roman De ziekte van Lodesteijn van Lévi Weemoedt, is een ongeveer 35-jarige leraar klassieke talen die uitstekend met zijn leerlingen overweg kan. Weemoedt, oud-leraar Nederlands, heeft er nooit een geheim van gemaakt dat Lodesteijn zijn alter ego was. Lodesteijn is een typische verhalenverteller met een enorme passie voor Homerus en Horatius. In zijn visie op Bildung legt hij altijd verbanden tussen de klassieken en historische gebeurtenissen. De Tantaluskwelling vergelijkt hij bijvoorbeeld met de Watersnoodramp van 1953 en de Ilias verklaart hij aan de hand van de loopgravenoorlog van ’14 –’18. Dit
is de directie een doorn in het oog. Hij zou zich niet voldoende aan het curriculum houden. Men wil van hem af en men ‘misbruikt’ zijn wankele gezondheid voor talloze verplichte medische keuringen. Hoewel de doktoren niets kunnen vinden, wordt hij toch afgekeurd. Zoals er de ziekte van Crohn bestaat en de ziekte van Atkinson, is er vanaf nu voor leraren met niet te duiden klachten ‘de ziekte van Lodesteijn’. Op 36-jarige leeftijd krijgt hij van het GAK het etiket opgeplakt ZVUT (zeer vervroegde uittreding).
Victor van Gigch (2002)
Victor van Gigch is de personificatie van
de schrijver/leraar Lodewijk Wiener.
Victor van Gigch, leraar Engels, is een van de hoofdpersonages in de romans Nestor (2002), Eindelijk volstrekt alleen (2008) en Shanghai Massage (2011) van Wiener. In Nestor is Van Gigch een 55-jarige gescheiden vrijgezel die zich op het Lourens Coster Gymnasium letterlijk naar het einde sleept. Een overmatig gebruik van alcohol – steevast Koningswater genoemd – houdt hem op de been. Zijn laatste jaren staan in het teken van zijn hopeloze strijd tegen de onderwijsvernieuwing, het Studiehuis. Omdat hij zijn vak niet meer kan uitoefenen, gaat hij met vervroegd pensioen. Bij Van Gigch gaat het in de eerste plaats om de sfeer in de klas én om Bildung. Een goede verhouding met de leerling is voor leraarschap essentieel.
De sfeer kweekt hij door het vertellen van verhalen. Spelenderwijs maakt hij zijn leerlingen ontvankelijk voor de schatten uit de Engelse literatuur, met name Shakespeare. Maar tegelijkertijd is zijn vak ook een soort inleiding in de wereldliteratuur. Zo leest hij met zijn leerlingen Homerus in het Engels. Bildung is bij Van Gigch duidelijk ingegeven door ressentiment. Zijn eigen negatieve schoolervaringen, waarbij vooral repressieve maatregelen een grote rol speelden, hebben hem doen besluiten het onderwijs in te gaan en het beter te doen. Hij noemt dat het vereffenen van een openstaande rekening. Als hij Bildung niet meer in de praktijk kan brengen, maar ‘taakdrager’ wordt in het Studiehuis, haakt hij gebroken en gedesillusioneerd af.
Kapelaan (1985)
Leraar Nederlands Kapelaan uit Omtrent Kapelaan (1985) van Willem van Toorn weet zijn leerlingen tot tranen toe te bewegen bij het voorlezen van literatuur. Zelf houdt hij het ook niet droog bij het voorlezen van een gedicht van Gerrit Achterberg.
Een meisje maakt het dan voor hem af. Kapelaan, gepromoveerd op Boutens, vult zijn lessen louter met literatuur. Herman Gorters Mei, Boutens, Beets, Bilderdijk en vooral Gerrit Achterberg vullen het curriculum. Zijn bedoeling met Bildung is het ontwikkelen van gevoel voor cultuur en creativiteit. En omdat grote wegbereiders altijd leraren, onderwijzers en dichters zijn geweest moet men de dichters onderwijzen. Door zijn onderwijs haalden de leerlingen achten en negens op hun examen en meer dan de helft slaat zelf fanatiek aan het dichten. Vrijgezel Kapelaan, die erbij liep in een verkreukeld zomerpak, verzuimde soms lessen omdat hij zijn enige bij elkaar horende sokken niet had kunnen vinden. Hij wordt uiteindelijk ontslagen omdat hij zijn administratie niet op orde heeft en omdat hij niet in de sectie past.
Herman Mussert (1991)
Bildung leidt tot de ondergang van Herman Mussert, hoofdpersonage uit Het volgende verhaal (1991 Boekenweekgeschenk) van Cees Nooteboom. Mussert is leraar klassieke talen op een provinciaal gymnasium. Hij heeft de bijnaam Sokrates. Nauwgezet vertaalt hij met zijn leerlingen Ovidius en Horatius, maar hij is ook vooral een begenadigd verteller. De rector van de school is indirect de oorzaak van de ondergang van leraar Mussert: “Van alle door de jaren zestig aangetaste breinen was dat van de rector van ons gymnasium wel het verste heen, als het aan hem gelegen had zouden we les gekregen hebben van de leerlingen. Een van de mooiste dingen die hij bedacht had, was dat de leraren elkaars lessen zouden kunnen bijwonen.” De lerares Biologie, vrouw van zijn collega Herfst, woont een les bij van Mussert. Ze is erg onder de indruk van de les Bildung en valt voor Mussert. Hun relatie veroorzaakt een vechtpartij, nota bene in het bijzijn van leerlingen, tussen Herfst en Mussert. Beide leraren worden ontslagen. Na zijn ontslag, Mussert schrijft inmiddels reisgidsen, legt hij uit hoe Bildung in zijn lessen gestalte kreeg: “Ik was een begenadigde leraar. Ik kon leerlingen als zoete schapen langs doornige heggen van syntaxis en grammatica leiden, ik kon de zonnewagen neer laten storten zodat het leek of de hele klas in brand stond, en ik kon, en dat deed ik die dag, Socrates laten sterven met een waardigheid die ze nooit in hun korte of lange leven meer zouden vergeten.” De bedoeling van Bildung was bij Mussert een juiste levenshouding te ontwikkelen ten opzichte van het sterven. Hij vergelijkt zijn klaslokaal met een gevangenis in Athene waar hij zijn vrienden om zich heen verzamelt om bij zonsopgang de gifbeker te ledigen: “Nu zou ik nog een dag lang spreken met mijn vrienden die mijn leerlingen waren, ik zou ze leren hoe men sterft, en ik zou niet alleen zijn in mijn dood, ik zou in hun gezelschap sterven, iemand die bij de wereld hoort.”
Melchior (2004)
De lijvige roman Het slotfeest (2004) van Jacques Kruithof is doordesemd van Bildung. Omdat Bildung hier gepaard gaat aan een genadeloze kritiek op het onderwijs, kan men dit boek wel dé BON-roman bij uitstek noemen. De vrijgezel en letterkundedocent Melchior is een fervent aanhanger én uitdrager van Bildung. Met lede ogen moet hij aanzien dat vanaf 1970 de oude MO-akten verdwijnen en dat met de invoering van de experimentele lerarenopleiding het letterkunde-onderwijs steeds meer bijzaak wordt. Op zijn lerarenopleiding is men van mening dat de lesstof voor kinderen leuk moet zijn, maar Melchior denkt daar anders over: “Het onderwijs moet niet draaien om wat leerlingen als kind interesseert, maar om wat hun als volwassene dient te interesseren; om wat het vak meebrengt, om wat cultuur inhoudt.” Een van zijn leidinggevenden, Overpelt, verwoordt de koersverandering als volgt: “Wat gebruiken jullie toch een enge grote woorden, Bildung, traditie, dat
is iets negentiende-eeuws, daar kun je toch niet meer mee aankomen?” Voor Melchiors lessen is dus geen podium meer. Hij wordt ontslagen en valt onder de regeling ‘afvloeiing met voorrang’. Een flinke som wachtgeld wordt hem in het vooruitzicht gesteld. Melchior is van mening dat de toekomstige leraren ‘weinig bagage en weinig Bildung meebrengen’. Dat ze weinig weten is voor hem tot daar aan toe, maar dat ze dat niet eens erg vinden, vindt hij een cultureel probleem van de eerste orde. Kennis en geestdrift overdragen heeft bij Melchior de prioriteit. Met zijn collega verzorgt hij het college Middeleeuwen en zij proberen schijnbaar dode stof leven in te blazen: “we vertelden erop los als oude sprooksprekers, lazen gedichten en verhalen voor, en draaiden platen met Middelnederlandse, Provençaalse, Franse, Latijnse liederen, van Rudel over de studentikoze Carmina Burana tot Guillaume de Machaut”. Ze nemen de studenten mee naar Gent, Brugge en Damme, maar uiteindelijk worden de excursies de sluitposten van de begroting. “Culturele uitstapjes hebben geen prioriteit,” schrijft de directeur. Collega’s van de vakgroep neerlandistiek
zien literatuur als een elitaire liefhebberij en de letterkundedocenten als asociale hooghartige estheten: “Bildung, auteursrecht, een excursie horen bij onze kapsones; ons hele vakonderdeel is luxe, of, indien ze erg welwillend zijn, een inefficiënte, individualistische omweg naar kritische zin. Daarenboven zijn wij wanhopig ouderwets in onze toetsing: tentamens waarvoor je kunt zakken!” Bij het lezen van biografieën voelt Melchior een afgunst opkomen op andermans jeugd, zoals in zijn geval op die van Thomas Mann: “Zijn moeder speelde op haar Bechstein-vleugel muziek van Mozart tot Liszt, en las de kinderen voor uit Homerus en Vergilius; voor zijn vijftiende verjaardag kreeg hij de verzamelde werken van Schiller ten geschenke.” Mann schreef namelijk dat hij dit in de najaren van het burgerlijk-liberale tijdperk nog had meegemaakt en dat hij zo een voorsprong in Bildung had verworven op anderen, vooral jongeren, die in de tegenwoordige tijd in ‘ontbinding’ moesten leven. Melchior legt de lat hoog, niet alleen voor de leerling. In zijn visie worden lessen niet gegeven, maar genomen. Daarom moet ieder college altijd minstens even goed zijn als de beste student die men kan treffen, ook als die student er niet is of nooit komt. Alleen dan is voor hem het leraarschap ‘een honorabel beroep’. Kruithofs roman zou men kunnen kenschetsen als een cri du coeur om Bildung.
Marc Cordesius (2008)
Marc Cornelius, hoofdpersonage uit de roman Suezkade (2008) van Jan Siebelink, is een onbevoegde docent Frans aan het Descartes Gymnasium in Den Haag. Vrijgezel Marc is een mooie jongen, begin twintig, dandyesk gekleed en hij rijdt in een sportwagen. In Parijs heeft hij Franse literatuur
en filosofie gestudeerd. Over Cordesius zei Siebelink in het Onderwijsblad: “Die jonge leraar in dat mooie kostuum met die rode paraplu, dat ben ik.” Cordesius is razend populair bij de leerlingen, maar vervreemdt door zijn Bildunglessen al snel van zijn collega’s. Bij de rector legt hij zijn wensen
op tafel: ”Rafaël, wat ik mis op school is een eigen vast lokaal dat ik helemaal naar mijn eigen zin kan inrichten, waar ik platen kan ophangen: het geboortehuis in Domrémy van Jeanne d’Arc of de kathedraal van Vézelay. Ik wil een Franse sfeer scheppen. De leerlingen komen mijn klas binnen en behoren in Frankrijk te zijn. Alles ademt Frankrijk.” Hij betrekt een vervallen, afgelegen en afgeschreven noodlokaal dat hij omtovert tot een cultureel paradijs. Het lokaal hangt vol met foto’s van Franse auteurs en herbergt een complete klassieke Franse bibliotheek. Een van zijn leerlingen voelt het haarfijn aan: “Ik hou van dit lokaal, ik hou van die affiche, het metroplan. Als ik later van school ben, zal ik dat allemaal missen. Dat weet ik nu al.” In zijn lessen behandelt hij alle grote Franse auteurs en hij heeft een voorliefde voor de gebroeders Goncourt. Hun gedachtegoed probeert hij over te brengen op zijn leerlingen. Cordesius huldigt de Bildungopvatting dat literatuur steun geeft aan je hele verdere leven: “Marc geloofde hartstochtelijk dat de literatuur op jonge mensen in deze ontvankelijke leeftijd een onbeweegbare, maar wezenlijke indruk achterliet, dat hun een leven lang op moeilijke momenten extra kracht kon geven”.
Bildung is bij Cordesius niet alleen gebaseerd op culturele sfeer en een zich emotioneel wapenen tegen mogelijke levensproblemen, maar het is ook een vorm van zelfontplooiing en tot bloei komen. Hiervoor gebruiken de Fransen de term ‘épanouissement’. Maar van een collega verneemt Cordesius dat het binnenkort afgelopen zal zijn met zijn manier van lesgeven: “ Er is een oekaze van het ministerie in aantocht die per lesuur nog slechts vijf en een halve minuut vertellen of uitleggen toestaat. Voor het overige moet de leerling zelf onderzoek doen”. Cordesius raakt in conflict met conrector De Labadie. Behalve zijn manier van lesgeven, wil De Labadie ook Marcs omgang met een jonge Marokkaanse leerlinge verbieden. Marc verweert zich tegenover De Labadie met Bildungprincipes: “Jammer dat je nooit boeken leest. Dan wist je wie Condorcet was. Dan zou je leerlingen met een lichte of donkere huid gelijk behandelen.” Omdat Marc Cordesius door De Labadie wordt gekenschetst als een low-profiledocent, één zonder oog voor structuur en organisatie, weigert hij functioneringsgesprekken. Vervolgens verwijten collega’s hem dat hij met zijn Bildungonderwijs te veel zijn eigen gang gaat en dat hij zich niet houdt aan de voorgeschreven lesstof. Ook zijn omgang met het Marokkaans meisje zit hen dwars. Ze steken zijn noodlokaal in brand en kalken met grote letters ‘viespeuk’ en ‘smeerlap’ op het bord. Zijn huisdier, een zwerfkat die hij in het noodlokaal onderdak bood, is gescalpeerd. Cordesius pleegt uiteindelijk zelfmoord en laat zijn vermogen en bezittingen na aan zijn Marokkaanse lievelingsleerling Najoua Azahaf.
Conclusie
Grofweg kan men stellen dat culturele vorming het belangrijkste onderwerp is voor schrijvers over Bildung-leraren in de Nederlandse letteren. Een brede culturele vorming vindt men vooral bij Van Maanen, Siebelink en Kruithof. Het belangrijkste onderdeel daarin is de schoonheidsbeleving van de literatuur (Siebelink, Kruithof, Wiener). Het doel van het literatuuronderwijs is, naast
het bevorderen en ontwikkelen van gevoel voor culturele schoonheid, het lezen en begrijpen van complexe teksten die letterlijk een eenvoudige boodschap te boven en te buiten gaan. Leerlingen die op deze wijze zijn geschoold, zullen niet gauw het slachtoffer worden van politieke propagandataal, globalisme en reclametaal. Zij kunnen immers lezen. Lezen wat er staat en vooral wat er niet staat! Het declameren van toneelteksten en vertellen van verhalen (Weemoedt, Wiener, De Loo) verhoogt het actief inlevingsvermogen in situaties van anderen en bevordert een sociale houding die verder reikt dan het ‘autistische ik’. Het literatuuronderwijs dient voorts als weermiddel tegen de simplificatie van het denken. Creativiteit wordt bij leerlingen gestimuleerd. Zij zijn in staat hun eigen gevoelens en gedachten adequaat op papier te zetten (Van Toorn). Praktische Bildung
als voorbereiding op levensproblemen en grote levensvragen vindt men vooral bij Van Maanen. Bij Nooteboom mondt dat uit in de juiste houding ten opzichte van de ultieme levensvraag: hoe bereid ik me voor op mijn eigen sterven? Al deze auteurs hebben leraren als romanpersonages geschapen bij wie het nuttigheids- en winstdenken volledig afwezig waren in hun lessen. Dat heeft hen in conflict gebracht met hun leidinggevenden en uiteindelijk zijn ze als leraar mislukt. De Bildung-leraar is in de Nederlandse letteren een persona non grata!
Laat een reactie achter