Vrijheid in het onderwijs: een bijdrage van Spinoza

Wij ontvingen deze bijdrage van Luuk Eilers. Hij introduceert zichzelf:

“Mijn naam is Luuk Eilers. (…)  Ik ben masterstudent ‘Philosophy, Politics, and Economics’, en ‘Filosofie & Maatschappij’ aan de Rijksuniversiteit Groningen. Momenteel ben ik voor Filosofie & Maatschappij bezig met een “filosofische interventie”. Dit is een groot project waarbij het de bedoeling is dat er iets met een filosofische invalshoek toe wordt gevoegd aan een maatschappelijk debat. Mijn project gaat over het onderwijsvrijheid debat en met name het nieuwe rapport van de Onderwijsraad genaamd Grenzen stellen, ruimte laten. Hierin betoogt de raad dat de democratische rechtsstaat centraler moet staan in het onderwijs, maar dat er nog steeds veel ruimte voor een eigen invulling voor onderwijs moet zijn.”

Zoals altijd bij artikelen van derden: de inhoud is voor rekening van de auteur en is niet noodzakelijk een BON standpunt. Wel vinden we het onderwerp uiterst relevant, van hoge kwaliteit en interessant voor onze lezers.


Sinds 1917 bestaat er in de Nederlandse Grondwet een onderscheid tussen openbare en bijzondere scholen. De overheid werd verantwoordelijk voor de bekostiging van alle scholen, maar scholen waren vrij om hun eigen invulling te geven aan de grondslag van het onderwijs. Hiermee werd de toenmalige verzuiling onderstreept; nadat de sociale levens van groeperingen gescheiden werden, kon educatie niet achterblijven. Vandaag de dag voelen wij de weerslag van dit Grondwetsartikel (Artikel 23) meer dan ooit tevoren. Waar wij in het verleden weinig moeite hadden met Christelijke Lyceums, doet de oprichting van bijvoorbeeld Islamitische scholen meer stof opwaaien. Laat staan de wens van Thierry Baudet om ‘Forum voor Democratie-scholen’ op te richten. Deze ontwikkelingen vragen om een heroverweging van het concept ‘vrijheid’ in het debat over onderwijsvrijheid. Op welke manier interpreteren we dat woord nu? En wat zouden de grenzen van die vrijheid moeten zijn?

Waar openbare scholen kinderen alleen toelating mogen ontzeggen als ze vol zitten, is het bijzondere scholen toegestaan kinderen te weigeren wanneer de overtuigingen van hun ouders niet overeenkomen met die van de school. Om hier zeker van te zijn, mogen scholen ouders hiervoor zelfs laten tekenen. Bijzondere scholen hebben dus uitdrukkelijk de mogelijkheid om te discrimineren, wat tegen Artikel 1 van onze wet indruist – en wat ook duidelijk de vrijheid van ouders om hun kind naar de voorkeursschool te sturen inperkt. De rol van religie in het onderwijs is sinds 1917 niet veel veranderd, terwijl er duidelijk secularisatie heeft plaatsgevonden. Waar in 1960 nog ruim 80% van de Nederlanders een religieuze overtuiging had, is dat nu nog minder dan de helft. De groep gelovigen is tegenwoordig ook nog eens onderverdeeld in veel meer religies. Toch gaat meer dan 60% van de kinderen naar een ‘bijzondere’ school op basis van een religieuze grondslag. Dit zijn vrijwel uitsluitend Rooms-katholieke en Protestants-christelijke scholen – terwijl nog ongeveer 35% van de Nederlanders deze geloven aanhangt.

De Onderwijsraad, het publieke adviesorgaan op het gebied van onderwijs, publiceerde 5 oktober 2021 het rapport Grenzen stellen, ruimte laten. Hierin erkent de raad het aandeel van scholen in de toenemende polarisatie in Nederland; segregatie op scholen is nog erger dan in wijken. De raad adviseert om de democratische rechtsstaat duidelijker centraal te stellen in het onderwijs. Tegelijkertijd moet de onderwijsvrijheid worden gewaarborgd, wat volgens de raad gebeurt door het blijven toelaten van lesgeven op basis van een levensbeschouwelijke grondslag. Tot slot erkent de Onderwijsraad dat handhaving van het curriculum – en dus ook het controleren of de democratische rechtsstaat wel centraal staat – erg lastig blijkt.

Onder andere in 2019 werd dit pijnlijk duidelijk. Destijds ontstond er maatschappelijke onrust toen de media berichtte over een Salafistische school waar werd geleerd dat andere overtuigingen verwerpelijk zijn en leerlingen zich moesten afzetten tegen de Nederlandse cultuur. Maar het zijn zeker niet alleen Islamitische scholen die betwistbare boodschappen uitdragen. Zo wijst recent onderzoek uit dat één op de vijf reformatorische scholen vindt en uitdraagt dat een relatie tussen twee personen van hetzelfde geslacht niet kan. Groeperingen die zich gediscrimineerd voelen door de boodschappen van de onderwijsinstelling – in het eerste geval Nederlanders, in het tweede geval homoseksuelen – zullen hier logischerwijs tegen in het geweer komen. Hierdoor ontstaat er niet alleen in het onderwijs, maar ook maatschappelijk meer polarisatie.

De complexiteit van het probleem is duidelijk zichtbaar. Enerzijds willen we ouders de ruimte bieden om hun kind naar een school te sturen waarvan zij vinden dat ze de goede boodschap uitdragen, anderzijds zorgt dit er klaarblijkelijk voor dat het heel moeilijk is om de grenzen van wat wel en niet kan te duiden. De Nederlandse filosoof Baruch Spinoza kan in dit vraagstuk een nieuw perspectief bieden. Volgens zijn invalshoek zou het begrip ‘vrijheid’ veel breder geïnterpreteerd moeten worden, omdat het onderwijs een grote maatschappelijke taak heeft. De wet lijkt dit te onderschrijven, aangezien ook hierin staat dat de taak van het onderwijs het bevorderen van actief burgerschap en sociale cohesie behelst. De rol van de overheid in het bewerkstelligen van deze educatiedoelen is echter heel passief. Spinoza zou liever zien dat de staat een actievere rol aanneemt in deze kwestie. Volgens hem hangt de stabiliteit van de staat namelijk deels af van de kwaliteit en de inhoud van het onderwijs.

Spinoza zag onderwijs als een instrument om de democratische rechtsstaat te verrijken en te versterken. Een stabiele rechtsstaat zorgt er op zijn beurt weer voor dat burgers van zo veel mogelijk vrijheid kunnen genieten. Vrijheid onderscheidde hij in twee categorieën: ‘religieuze vrijheid’ en ‘filosofische vrijheid.’ Religieuze vrijheid staat in deze context voor het vrij zijn om overtuigd te zijn. Iemand is filosofisch vrij wanneer meningen en overtuigingen openlijk gedeeld en bediscussieerd kunnen worden. Spinoza vond het de taak van de staat om zijn burgers zo veel mogelijk vrijheden te verschaffen. Hoewel de vrijheid van overtuiging van enorm belang is, vond Spinoza filosofische vrijheid nog belangrijker. Overtuigingen kunnen namelijk vaak niet veranderd worden – ze zijn immers niet te bewijzen en daarom ook niet te weerleggen. Filosofische vrijheid daarentegen kan zorgen voor een open, inclusief en rationeel maatschappelijk debat. Dit bevordert weer de stabiliteit, en dus vrijheid, in de samenleving.

Een overtuiging is vaak gevormd door onze opvoeding en externe invloeden. Dit inzicht zou volgens Spinoza centraal moeten staan in het onderwijs. Van jongs af aan leren wij op een bepaalde manier ‘hoe het hoort.’ Hierdoor kan het best gek zijn om ineens bij anderen te zien dat zij hele andere gebruiken normaal vinden. Dit strookt niet met wat wij gewend zijn. In plaats van anderen hierom ‘raar’ te vinden, moet er beseft worden dat mensen met andere gebruiken waarschijnlijk precies zo over jou denken. Ook zij hebben hun eigen gewoontes, die middels de opvoeding en omgeving worden gevormd. Dit inzicht is wat ons rationeel maakt – zeker op sociaal gebied. Wij leren om te gaan met anderen als we snappen dat anderen ook moeten leren omgaan met ons. Dit kweekt onderling begrip, wat de maatschappij ten goede komt.

Spinoza vond het onderwijs bij uitstek een institutie waarmee de staat zijn burgers vrijheid kan verschaffen. Onderwijs en de staat kunnen werken als een zelfversterkend mechanisme. Als het ware zijn ze communicerende vaten waarbij het succes van de een afhangt van het succes van de ander. De overheid is gebaat bij rationele, vrije burgers en goed onderwijs kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren. Dit lukt door kinderen op een vroege leeftijd bewust te maken van het zojuist genoemde inzicht. Hierdoor bied je kinderen de ruimte om hun eigen waarden te ontwikkelen, terwijl je er tegelijkertijd voor zorgt dat andere waarden minder snel verworpen worden. Zo ontstaat er op meerdere manieren filosofische vrijheid. Kinderen worden filosofisch ‘vrijer’ door te snappen dat hun invalshoek niet de enige of de goede is en mensen worden in het algemeen vrijer om hun inzichten te delen.

Het bespreken van alle overtuigingen zou dus centraal moeten staan in de klas, niet van één specifieke. In plaats van het stimuleren van onderling begrip, kan onderwijs op levensbeschouwelijke grondslag een wereldbeeld dat doorgaans ook al tijdens de opvoeding is meegegeven bevestigen. Zoals beargumenteerd kan dit weer leiden tot polarisatie tussen groeperingen die slechts handelen naar eigen overtuigingen en anderen stereotyperen.

Ondanks dat Spinoza’s tekst waar ik mij voornamelijk op beroep – de Tractatus Theologico-Politicus – gepubliceerd is in 1670, is de hedendaagse relevantie nog aantoonbaar. Socioloog Thomas Pettigrew heeft een groot deel van zijn leven besteed aan het onderzoeken van vooroordelen. Ongeveer tien jaar geleden publiceerde hij een meta-analyse van studies die dit fenomeen onderzochten. De resultaten laten zien dat onderling contact tussen groeperingen een ondubbelzinnig, verminderend effect op vooroordelen heeft. Sterker nog, hoe jonger mensen in contact komen met ‘vreemden,’ des te minder vooroordelen er in het latere leven zullen zijn. Pettigrew moedigt in zijn publicatie overheden dan ook aan om persoonlijke ontmoetingen te stimuleren. Ook hiervoor lijkt het onderwijs het geschikte instituut.

Om dit vroege, onderlinge contact te bewerkstelligen, zou het bijzonder onderwijs afgeschaft moeten worden. Van jongs af aan moeten kinderen bijgebracht worden dat hun overtuigingen heel belangrijk zijn, maar die van een ander net zo. Een open discussie over de oorsprong van meningen moet worden aangespoord. In plaats van passief toekijken hoe polarisatie een steeds nadrukkelijker probleem wordt, moeten wij het bij de wortels aanpakken. Zeker het Nederland van vandaag, waar onderling begrip soms ver te zoeken is, vraagt om een vernieuwde, meer omvattende kijk op het belang van onderwijs.

Er moet zeker nuance aangebracht worden. Op veel scholen met religieuze grondslag hoeft er echt geen contract te worden ondertekend door ouders. Het doel van de afschaffing van bijzondere scholen is dan ook allerminst te ageren tegen religie. In tegendeel, de bedoeling is juist dat er onderling begrip wordt gekweekt waardoor iedereen zich vrijer voelt om zich te uiten. Wellicht strookt dit idee niet met iedere geloofsovertuiging, maar het zorgt in de toekomst wel voor een stabielere rechtsstaat.

‘Onderwijsvrijheid’ kan ten slotte veel meer omvatten dan de religieuze vrijheid van ouders. Als we religie reduceren tot een overtuiging wordt het alleen maar arbitrair welke overtuigingen gangbaar zijn voor scholen om uit te dragen. Om de discussie over ‘Forum voor Democratie-scholen’ te omzeilen zou de overheid juist deze conceptie van vrijheid in het onderwijs moeten verwerpen, om zo naar een inclusievere conceptie te gaan. Als we inzien dat onderwijs een belangrijke maatschappelijke taak heeft, kunnen we ook proberen om zo veel mogelijk maatschappelijk goed te doen met het instituut. Naast de ouders zelf, zijn er ook genoeg organisaties die één bepaalde grondslag uitdragen en kunnen bijdragen aan de vorming van een kind. Op school zouden kinderen over de maatschappij – en dus alle grondslagen – moeten leren.

Omvorming naar openbaar onderwijs zal niet direct alle polarisatie tegengaan, maar het is een begin. De toekomstige maatschappelijke realiteit – met potentieel nog meer groeperingen en dus polarisatie – vraagt wellicht om drastischere maatregelen, zoals politiek beleid waarin klassen die de samenleving weerspiegelen worden gestimuleerd. Hopelijk is dit een toekomst waar zowel meningen als overtuigingen minder op voorhand worden afgekeurd, zodat er meer filosofische én religieuze vrijheid zal zijn.

 

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter