Normering Rekentoetsen

De rekentoetsen in het Voortgezet Onderwijs en het Middelbaar Beroeps Onderwijs zijn eerder op de BONsite ter sprake gekomen. Er zijn nu pilots afgenomen en het aantal onvoldoendes daarop is gigantisch hoog. De resultaten zijn in deze kamerbrief te lezen. Bijvoorbeeld 72% van de Havisten heeft een onvoldoende. Ongeveer 80.000 leerlingen hebben deze toetsen gemaakt. Op de website van het CITO valt het 1 en ander over de rekentoetsen te lezen. Zo zijn daar bijvoorbeeld voorbeeldrekentoetsen te downloaden (door alle plaatjes zijn zijn de voorbeeldtoetsen te groot om als attachment aan dit bericht te hangen….) en er is daar ook informatie over de normering. Daar staat bijvoorbeeld:

Het CvE heeft de pilotrekentoets VO genormeerd. Die normering is als volgt tot stand gekomen: Na de afname zijn de opgaven van de pilotrekentoets 2F resp. 3F voorgelegd aan een panel van rekendeskundigen. De examenmakers van Cito en het CvE zelf maken geen deel uit van dit panel. Het panel hanteert als uitgangspunt de eisen van de rekentoetswijzer en het referentieniveau en komt dan tot een cesuur voor deze pilottoetsen: de grens tussen voldoende en onvoldoende.

Wat mij intrigeert: hier staat expliciet dat de normering na afname tot stand is gekomen. Er staat echter niet of het panel wist wat hun gekozen normering voor gevolgen zou hebben voor de slaagpercentages. Maar aangezien de normering pas na afname tot stand is gekomen neem ik aan dat dit het geval is (waarom anders pas na afname de normering vaststellen?). Dan heeft het panel dus bewust voor lage slagingspercentages gekozen. Waarom?

4 Reacties

  1. Panel van rekendeskundigen?
    Panel van rekendeskundigen? Wie zaten daarin dan? FI, APS etc hebben geen rekendeskundigen.

    • Het enige dat over de

      Het enige dat over de samenstelling het panel van rekendeskundingen in de documenten van het CITO staat is het volgende:

      De examenmakers van Cito en het CvE zelf maken geen deel uit van dit panel. Zowel bij de constructie en vaststelling als bij de cesuurbepaling zijn deskundigen betrokken die afkomstig zijn uit en ervaring hebben in het vmbo (2F) en het havo/vwo (3F).

  2. Het panel van

    Het panel van rekendeskundigen heeft ongetwijfeld geen kennis gehad van de resultaten op de pilots.  Zouden ze dat wel hebben gehad, dan is de hele oefening zinloos geweest.  Maar ja, in de wereld van het realistisch rekenen is alles mogelijk, ook dat Cito en CvE zich door de realisten laten meeslepen; het zou het cvE dus passen om hier zekerheid over te geven.  Iets anders is dat uit de onderzoekliteratuur altijd weer blijkt dat dit soort oordelen van deskundigen overoptimistisch zijn: de meest voor de hand liggende verklaring voor het grote antal onvoldoendes zou kunnen zijn dat deze deskundigen ook weer overoptimistisch zijn geweest.  Maar goed dat OCW deze mogelijkheid nog niet op het netvlies had stan.  Ik wijs nog op een eerdere exercitie, een jaar f wat geleden, door de Onderwijsraad, met eveneens dramatische uitkomsten over rekenprestaties van leerlingen, in dit geval in groep 8 meen ik.  Het vervelende is dat het algemeen voorkomende overoptimisme van deskundige beoordelaars kan versluieren dat er ernstige problemen zijn met het rekenen in Nederland: immers, we kunnen erop wachten dat het CvE de normen zoals de deskundigen die hebben aangegeven, naar beneden gaat bijstellen omdat ze niet ‘realistisch’ zijn gebleken.  Ik heb geloof ik wel eens vaker gesteld dat beoodelingsnormen in het onderwijs van elastiek zijn. Ik ga nog even door, zonder regels wit proberen te maken.  Het panel van ‘rekendeskundigen’ zal ongetwijfeld in meerderheid zijn samengesteld uit deskundigen in het realistisch rekenen, die deze contextopgaven prachtig zullen vinden, en deskundigen van buiten de kring van het realistisch rekenen, maar die zullen niet makkelijk doorzien in hoeverre deze rekentoetsopgaven vooral verschillen in intelligentie meten.  

    • Een deel van de verklaring

      Een deel van de verklaring van het verschijnsel dat deskundigen (zoals leraren) de moeilijkheid van toetsvragen plegen te onderschatten is dat zij de combinatiorische statistiek niet beheersen: de kans op het goed maken van een vraag waarbij je zowel A, B als C goed moet hebben (en op het idee gekomen moet zijn dat je A, B en C voor het antwoord nodig hebt).  Hoe kom je daar achter: bijvoorbeeld door eens te proberen een statistisch model voor het beantwoorden van ‘inzichtvragen’ op te stellen: benwilbrink.nl/publicaties/98InzichtToetsenCOWOG.htm

Reacties zijn gesloten.