Bach, zuurkool en Victory Boogie Woogie & de kunst van het beoordelen van praktijkonderzoek

Door dr. Sjaak Toonen, docent/onderzoeker aan de Hogeschool Inhollaand

Bach, zuurkool en Victory Boogie Woogie & de kunst van het beoordelen van praktijkonderzoek

Het beoordelen van praktijkonderzoek, uitgevoerd door studenten voor  hun stage- of afstudeerorganisatie, door docenten in het hoger beroepsonderwijs is uitgegroeid tot een tijdrovende, frustrerende en onbevredigende klus. Het zou moeten gaan om de beoordeling van onderzoek als middel voor het gewenste beroepsproduct van de opdrachtgever, maar de beoordeling blijft steken in het nabootsen van wetenschappelijk onderzoek.  In deze column –via een cultureel en culinair ommetje- een voorstel voor een andere aanpak: beoordeel praktijkonderzoek niet langer fragmentarisch maar vanuit zijn geheel.

Zelfs als je niet  ‘in den Heeren’  bent opgegroeid, geen fan bent van klassieke muziek of de Duitse taal niet machtig bent, zal de Matthaüs Passion je bekoren. Al jaren is de Matthaüs ongekend populair. Heb je dit werk van Johan Sebastian Bach eenmaal ervaren en ondergaan,  dan ben je door het ‘Erbarme Dich’,  ‘Ich will jesum selbst begraben’ of één van de gedragen koralen voor altoos verkocht. Hoe is die hype rond de Matthaüs te verklaren?  Je zou je daarvoor kunnen verdiepen  in de achtergrond van het werk en de totstandkoming ervan. Je kunt de partituur inzien om te beseffen hoe geniaal de muzieklijnen samenkomen, hoe de noten van de instrumenten van orkest  één  en twee harmonisch samenvallen met de zang van koor één en twee  en de muzikale bedding  vormen voor de prachtig gezongen aria’s door de solisten en hoe het geheel gestut wordt door het kistorgeltje. Maar ‘the proof of the pudding is in the eating’: je drie-en-een-half-uur laten onderdompelen in de complete Passie!

Stamppot zuurkool is een typisch Hollands gerecht. En je houdt ervan of niet. Als je van zuurkool gruwelt –witte kool in een afgesloten vat vol melkzuurbacteriën laten verzuren – moet je eens naar de Elzas gaan, het grensgebied tussen Frankrijk en Duitsland, want daar eet je de  lekkerste zuurkool. Ze noemen het daar choucroute. Na het nuttigen van een  choucroute-garnie besef je ternauwernood dat het hoofdbestanddeel van  het gerecht eenvoudig weg bestaat uit verzuurde witte kool. De goede bereiders weten deze goedkope en tamelijke alledaagse kost te transformeren tot een hemels gerecht waarin op zorgvuldige wijze verschillende stukjes  varken, diverse soorten worst en gekookt, gebakken en gerookt spek worden gecombineerd met aardappelen, groenten  en al wat er meer bij komt kijken. Want dat weten we niet. Van de kok krijgen we het recept niet mee. Wel de eeuwigdurende herinnering aan een copieus genotsmaal.

En dan nu de ingrediënten  voor  praktijkonderzoek met het oog op het gewenste beroepsproduct. Praktijkonderzoek doe je door een zorgvuldige opbouw van de onderzoeksopzet waarin je aanleiding, probleemanalyse, doel- en vraagstelling helder en samenhangend formuleert en je vervolgens de onderzoeksvragen operationaliseert en koppelt aan  passende onderzoeksmethoden. Deze onderzoeksopzet vormt de basis voor de uitvoering van het onderzoek, het veldwerk waarin je de data verzamelt die op hun beurt de basis vormen voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. Een  heldere rapportage tenslotte en deze vervolgens gebruiken voor het beroepsproduct. Voilà, de partituur voor degelijk en deugdelijk praktijkonderzoek.

Maar eerst moet het onderzoeksrapport nog beoordeeld worden. Tegenwoordig doen we dat met minimaal ‘vier ogen’ om tot een zorgvuldig, meer objectief resultaat te komen. Bovendien is het schering en inslag om de beoordeling te doen op basis van een lijvig beoordelingsdocument waarin de verschillende onderzoeksstappen afzonderlijk en breed worden uitgemeten in beoordelingsrubrieken met specifieke beoordelingscriteria die op hun beurt nog eens ondersteund worden door zogeheten ‘rubrics’: de beschrijving van de oplopende beoordelingscriteria gekoppeld aan een bepaald  beoordelingsaspect. Ga er maar aan staan:

de onderzoeksvraag sluit niet/ een beetje/redelijk/goed/zeer goed aan bij de probleemanalyse.

En dergelijke interpretatieopgaven gelden voor iedere rubric! En als je dan ook nog weet dat elk beoordelingsonderdeel minimaal een voldoende moet zijn, is het niet moeilijk in te zien dat dergelijke  potentiële blokkades het  gezamenlijke beoordelingsfeestje  danig kunnen verstieren. Om een lang verhaal kort te houden: deze aanpak houdt de beoordelaars in ieder geval van de straat want op vele aspecten van de beoordeling kunnen zij het oneens zijn. En dat zijn ze ook. Terwijl we al lang weten: beoordelen is mensenwerk, dus uiteindelijk subjectief en persoonsgebonden. Dat was zo, dat is zo en dat zal zo blijven, ook al kalibreren we –op zich nuttig hoor!- tot we een ons wegen. Natuurlijk moeten we niet bij de pakken neerzitten. We kunnen stappen zetten in het beoordelen van praktijkonderzoek. Maar dan moet je je heil niet zoeken in de deelbeoordelingen van afzonderlijke onderzoeksaspecten en je vastbijten in bijvoorbeeld de theorie, of de methodologie of wat toevallig jouw stokpaardje is.

Mijn voorstel aan de collega-onderzoeksdocenten: laaf je aan de Matthaüs, doe je tegoed aan de choucroute, ga gelouterd en verzadigd aan de slag en beoordeel het onderzoek door het als geheel te proeven,  te keuren en te waarderen. Noem dit voor mijn part holistisch of integraal. En als we eerlijk zijn:  de meesten van ons doen dat al zo. Om vervolgens braaf het beoordelingsformulier nog in- te- vullen. En natuurlijk kun je zo nodig altijd nog inzoomen op een specifiek onderdeel van het verslag, net zoals je het ‘Erbarme Dich’ nog een keer beluistert of dat stukje varkensfricandeau tot het laatst bewaart (of juist als eerste eet).

En tot slot: wie moet beoordelen? Dan kunnen we iets van Mondriaan opsteken. Piet Mondriaan kennen we als de maker van zeer abstracte schilderijen (het  bekende Victory Boogie Woogie en de vele ‘composities’ in primaire kleuren, zeg maar de miljoenen euro kostende schilderijen waarvan sommigen zeggen dat hun dochtertje van vijf dat ook kan). Minder bekend zijn de figuratieve schilderijen met molens, boerderijen en dorpsgezichten uit zijn vroegere periode waaruit zijn onmiskenbare artistieke talent blijkt:  zijn kleur- en materiaalgebruik, zijn gevoel voor vorm en perspectief.  Deze ambachtelijke  deskundigheid en vaardigheden vormden wel mooi de basis voor het succes van Mondriaan met zijn latere abstracte werken.

Moraal van het verhaal? Wat leren we van Bach, Mondriaan en uit de cuisine d’Alsace? Blijf in het onderwijs  aan studenten veel aandacht besteden  aan de relevante  facetten van het praktijkonderzoek, laat niet iedereen -die nog wat uren overheeft (!)- beoordelen maar alleen vaklui en stop met de fixatie op de beoordeling  van afzonderlijke onderzoeksonderdelen. Het geheel is meer dan de delen! Daarmee erken je het beoordelingswerk van praktijkonderzoek als ambacht en maak je het  ook nog eens leuker om te (blijven )doen.

 

  1. Sjaak Toonen

docent/onderzoeker aan de Hogeschool Inholland

 

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter