Minister bedient zich van truc

JCTraasv2.jpg

Het kan gebeuren dat je twee discussianten, die duidelijk tegengestelde meningen hebben, beiden moet gelijk geven. Dat gevoel heb ik bij de standpunten van Leo Prick en die van Jet Bussemaker  in NRC Handelsblad van 30 december 2013 en 3 januari 2014.

Prick meent dat het sociaal leenstelsel dat in de plaats moet komen van de huidige studiefinanciering jongeren zal afschrikken en zal leiden tot een maatschappelijke tweedeling. Bussemaker spreekt hem tegen en wijst erop dat het huidige stelsel ook niet heeft geleid tot minder belangstelling voor het hoger onderwijs maar in tegendeel tot een zeer hoge participatie aan het onderwijs. En, min of meer verontwaardigd, zegt ze: ‘Wat mij stoort aan Prick is dat hij scherpe kritiek levert op elk gebruik van het profijtbeginsel omdat het gelijke kansen zou beperken, maar helemaal niet in gaten heeft hoe ver de kansen zich al ontwikkeld hebben. Wie vandaag de dag op een hbo komt zal zien dat dit, zeker in de grote steden, laboratoria van sociale emancipatie zijn.’

De discussie truc van mevr  Bussemaker is doorzichtig. Prick keert zich immers niet tegen het oude stelsel maar tegen het nieuwe, waarvan hij verwacht dat het een barrière gaat vormen voor de lagere inkomensgroepen. We moeten dus nog afwachten hoe dit gaat uitpakken. Veel zal afhangen van de economische ontwikkelingen maar ik vermoed dat Prick wel degelijk gelijk heeft.

 

Maar, en nu kom ik weer terug bij Bussemaker, is het erg als men kiest voor niet verder studeren? De teller van het hoger onderwijs staat nu op 42 procent van de beroepsbevolking. Voor een flink deel daarvan betekent hoger onderwijs niet anders dan langduriger onderwijs volgen en niet per se profiteren  van onderwijs op een intellectueel hoger niveau. En daarom denk ik dat Bussemaker gelijk heeft als ze meent dat mbo’ers  er meestal verstandig aan doen niet verder te gaan in het hbo waar ze een grote kans hebben om uit te vallen en waar ze hun kansen op de arbeidsmarkt niet wezenlijk verbeteren.

 

Wat te weinig aandacht krijgt in de artikelen van Prick en Bussemaker is dat de kwaliteit van het onderwijs – eigenlijk in alle geledingen – veel te wensen overlaat. Die kwaliteit kan alleen maar beter worden als men ook bereid is hogere eisen te stellen: in de eerste plaats aan het intellectuele niveau en de bekwaamheid van docenten en in de tweede plaats aan de examenniveaus. Die , mijns inziens noodzakelijke ingreep, zou erin kunnen resulteren dat niet meer 42 procent, maar bijvoorbeeld 30 procent van de bevolking hoger opgeleid wordt. En ja, daar zouden beleidsmakers en bestuurders wel van schrikken. Ze zouden meteen roepen dat de kwaliteit van het onderwijs wordt geschaad. En misschien zouden ze dan ook nog wel geloofd worden want door decennia lang het begrip kwaliteit gelijk te stellen aan kwantiteit weet men niet beter.

Interessant vond ik dezer dagen het idee van een zekere Harry Verhoeven ( NRC, 4 januari) om een ambachtsschool te beginnen op havo-vwo niveau. Het deed me denken aan het feit dat heel lang geleden, in de tijd van de echte ambachtsschool, er op het terrein van het technisch onderwijs een soort viertrapsraket was van l.t.s., m.t.s., h.t.s. en t.h. Die m.t.s. had een prima reputatie.

 

J.C. Traas

1 Reactie

  1. De synthese tussen de mening

    De synthese tussen de mening van Prick en van Bussemaker komt dus tot stand als het vervolgonderwijs elke keer veleisend en van goede kwaliteit is. In dat geval zal men bij het later gaan werken voldoende zeker van een baan zijn waarvan de financiële honorering voldoende is om wat luxieuzer te kunnen leven, de studieschuld terug te betalen en om het inkomensverlies over de jaren dat men gestudeerd heeft te compenseren. En vaak is de baan dan ook leuker dan die, die men anders gehad zou hebben.

Reacties zijn gesloten.