Het nieuwe toezicht

Het bericht in het dagblad van het Noorden van 25 januari over de zeer fikse stijging, die de raad van toezicht van een grote onderwijsstichting zichzelf heeft toegekend, meer dan drie keer de huidige vergoeding, verbaast mij, gezien de ontwikkelingen, die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, niet. Het toezicht is in die periode sterk geprofessionaliseerd. Waar in het verleden toezichtfuncties werden ingevuld vanuit bestaande netwerken van bestuurders, die veel weg hadden van het zo geheten “old boys netwerk”, dient zich nu een nieuwe generatie aan van jonge ambitieuze mensen, die beter zijn opgeleid en de functie van toezichthouder minder als een zoveelste baantje erbij zien. De selectie, vaak in handen van gespecialiseerde selectiebureaus is scherper. Aan toezichthouders worden meer gerichte eisen gesteld en er wordt verwacht, dat ze zich d.m.v. (bij)scholing op de hoogte houden van de nieuwste ontwikkelingen. Naar eigen zeggen is men voor een goede invulling van de functie per jaar zo’n 50 tot 70 uur, zeg een kleine twee werkweken kwijt. In veel gevallen worden de oude vergoedingen vergeleken met de gevraagde inspanningen als onvoldoende ervaren. Het toezicht heeft zich  met  landelijk duizenden te vergeven toezichtfuncties ontwikkeld tot een heuse bedrijfstak, heel anders dan het vroegere wat vrijblijvende informele karakter ervan. En daarbij behoort natuurlijk ook een beroepsvereniging, die de professionalisering en belangen van deze branche behartigt. In het onderwijs is dat de “vereniging van toezichthouders in het onderwijsinstellingen”, die ook een beloningskader ontwikkeld heeft als richtlijn voor de vaststelling van vergoedingen. Met behulp hiervan heeft de in het Dagblad van het Noorden besproken raad van toezicht de huidige vergoeding tegen het licht gehouden en “te licht bevonden”. Dat lijkt dus allemaal in orde en niets om van te schrikken als je als onderwijsinstelling het toezicht wil, dat voldoet aan de nu gestelde eisen binnen het kader van het nieuwe publieke management. Overigens is de verdediging van deze verhoging door raadsvoorzitter Lauwien Eising enigszins onhandig waar ze zegt: “Vergeleken met elders in het land doen wij het heel netjes”. Daarmee suggereert ze onbedoeld, dat het er elders minder “netjes” aan toegaat.

In het BON boek “De onderwijsbubbel”(2012)   constateerden we, dat het nieuwe interne toezicht in het kader van het NPM in vele gevallen hopeloos te kort was geschoten bij allerlei financiële  en andere schandalen binnen de onderwijssector. “Het toezicht faalt” werd een begrip. De kern van de kritiek vanuit BON betrof echter niet in de eerste plaats dat “falen” maar het  NPM op zich, de lumpsum financiering, de schaalvergroting, de bedrijfsmatige benadering met de daarmee gepaard gaande financiële schandalen. En vooral de constatering,  dat het onderwijs  in de kern geraakt dreigde te worden, omdat  dat nieuwe systeem een verbond leek te hebben aangegaan met allerlei ondeugdelijke onderwijsvernieuwingen. Nu we alweer bijna een decennium verder zijn, kan de balans van al deze ontwikkelingen worden opgemaakt. Er is nog steeds veel, dat niet deugt, maar het is wel duidelijk, dat het NPM zich stevig in de publieke sector  heeft verankerd. De cultuurpsycholoog Jos van der lans spreekt in verband met de professionalisering van de raden van toezicht zelfs van een nieuwe quasi-beroepsgroep, een zevende macht, die erop moet toezien, dat de technocratische modernisering goed verloopt en niet wordt ontsierd door het amateurisme van met gemeenschapsgeld smijtende “would be” bestuurders. Wat op zich natuurlijk een respectabele doelstelling is. Tegelijkertijd kun je je afvragen in hoeverre dit nieuwe type medebestuurder ook oog heeft voor de belangen en de inhoud van het werk van de beroepsbeoefenaren in deze sectoren. De nadruk ligt, als je de literatuur leest, toch vooral op de bedrijfseconomische en bedrijfsmatige kanten van de betrokken organisaties. Zo zegt een opleider in deze branche in Trouw van 30 april 2018, dat het wel handig is als je als toezichthouder een jaarrekening kunt doorgronden. Dat lijkt mij vanzelfsprekend,  al heb je natuurlijk ook altijd nog accountants. Maar het is een goede zaak als toezichthouders erin  slagen onverantwoord gesmijt met geld in bij voorbeeld vastgoed tegen te houden. In het verleden is het daarvan meestal niet gekomen. De vraag is of zij ook in staat zijn om allerlei ondoordachte onderwijsvernieuwingen, die vaak over de hoofden van de beroepsbeoefenaren worden doorgevoerd te doorzien en bij te sturen, zo niet tegen te houden?  “De toezichthouder van de toekomst moet niet alleen leunen op informatie van de directie, maar zelf actief op zoek gaan naar andere bronnen als vakbonden en cliëntenorganisaties”, zegt opleider Frank Seine in Trouw. Die contacten zijn nodig, maar het lijkt me vooral belangrijk, dat in die raden zelf mensen gaan zitten, die werkelijk affiniteit met en kennis van het beroep in de betreffende sector hebben.

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter