Vrije meningsuiting

In een interview met Huub Philippens en mij (Vakwerk, mei 2016) zei D66 Kamerlid Paul van Meenen over het belang van burgerschapskunde in het onderwijs, dat het besef, dat wij in een democratie leven en dat democratie niet gratis is, in zijn jeugd sterker leefde dan tegenwoordig. “Middelbare scholieren van nu lijken te denken dat democratie net zo vanzelfsprekend is als de zon, die iedere dag  opkomt”. Dit democratische bewustzijn  en het besef van de kwetsbaarheid ervan lijken me  prima uitgangspunten, waarvan eigenlijk het hele onderwijs doordrongen zou moeten zijn. Vorig jaar opende een leerling van een Schiedamse middelbare school een Instagram-account  tegen wat hij noemde “linkse indoctrinatie”.  Op allerlei manieren zouden in de lesstof politieke opvattingen aanwezig zijn, die als feiten verkocht worden. Kritiek daarop was volgens hem niet gewenst. Daarmee stelde hij eigenlijk impliciet de vraag aan de orde naar wat die vrijheid van meningsuiting inhoudt. Een kant en klaar liggende set van “linkse” opvattingen en overtuigingen of  de mogelijkheid daar anders over te denken dan gangbare en als correct gezien interpretaties. Als ik het woord Forum voor Democratie of PVV laat vallen weet iedereen meteen waarover ik het heb. Veel mensen vinden dat met hen het fascisme onze samenleving weer komt binnenmarcheren. Anderen vinden dat de kritiek op politieke kartels, op het denken over racisme en het onbespreekbaar maken van het vluchtelingenbeleid op zijn minst serieus moet worden genomen. Vrijheid van meningsuiting betekent, dat verschillende opvattingen naast elkaar kunnen bestaan ook al zijn ze nog zo verschillend, desnoods fout in de ogen van de spraakmakende goegemeente. Eén van de misverstanden hierover is een veel voorkomende interpretatie van het onderscheid, dat de filosoof Berlin maakte tussen negatieve en positieve vrijheid. Het tekort aan positieve vrijheid, bij voorbeeld de scheve inkomensverdeling wordt gebruikt als een aantoonbaar tekort van de negatieve vrijheid, die dit probleem immers niet oplost. Met andere woorden: Erst kommt das Fressen, dan kommt die Moral”.  De negatieve vrijheid zit in die visie  de positieve in de weg. Het  bestrijden van sociaal en ander onrecht wordt niet als een aanvulling op de democratische vrijheidsrechten  gezien. Een heel merkwaardige interpretatie geeft de politicoloog Oscar Donck in de Volkskrant van afgelopen maandag. Hij zegt, dat vrijheid iets anders is dan de gemakzuchtige, zalige positie van kunnen doen en laten waar je zin in hebt. ”Ik vind, dus ik mag”. Daarom zou volgens hem vrijheid om een constante herijking vragen en om genuanceerde discussies in plaats van alleen roeptoeteren. Volgens mij draait hij hier de zaak waar het om gaat precies om. Vrijheid van meningsuiting is nu juist het recht om te roeptoeteren en het willen herijken van dit recht is een gevaarlijke opening naar censuur en onvrijheid. Vrijheid van meningsuiting leeft van het verkondigen van onzin, humbug, onbewezen kletspraat en noem maar op. En veelal gaat het in discussies eerder om prestige dan om de waarheid. Het is niet anders. Natuurlijk zou je willen dat alle mensen wijs waren. Zoals de dichter Camphuysen in het bekende epigram zegt: Ach, waren alle mensen wijs en wilden daarbij wel, de aerd waer haar een  een Paradijs! Nu isse ze meest een hel. Dat bereik je niet door ze de mond te snoeren. Uiteraard is er de democratisch vastgestelde wet, die de vrijheid in bepaalde gevallen beperkt. Die wet houdt niet de beoordeling van de juistheid van een mening in maar is een kwestie van publieke moraal.  Je kunt mondkapjes dragen een onaanvaardbare inperking van je persoonlijke vrijheid vinden maar de meerderheid vindt de volksgezondheid in dit geval toch net iets belangrijker, dus heb je je er maar aan te houden. Sander Schimmelpenninck gaat in dezelfde krant nog een stapje verder. Hij vindt dat mensen alleen het recht op een mening hebben als ze die kunnen onderbouwen, het liefst met enige ter zake doende expertise. Het argument, dat meningen “onderbouwd” dienen te zijn  wordt in discussies nogal eens gebruikt hoewel het als bewijs voor een gelijk hebben totaal niet opgaat. Want wie bepaalt dat? Natuurlijk valt er met mensen, die niet open staan voor de feiten niet te discussiëren, maar het is toevallig  wel zo, dat mensen  heel verschillend tegen de feiten aan kunnen kijken en dat wat door de een als een heel sterke onderbouwing wordt gezien voor de ander maar een wrak fundament is. In ieder geval heeft Paula van Manen met haar onderbouwde kritiek op het gepersonaliseerde onderwijs haar baan niet terug. Een geheel belangenvrije discussie zoals de filosoof Habermas voorstond bestaat waarschijnlijk alleen maar in theorie. We zullen het moeten doen met een zekere bereidheid naar elkaar te luisteren en een democratische instelling. Heel voorzichtig dient naar mijn mening omgegaan te worden met het in stelling brengen van het “fascistische gevaar”, hoe mooi de bezorgdheid daarvoor ook is. Schimmelpenninck schrijft: “Het idee dat een leugenachtige of lasterlijke onvolledigheid waarheid wordt, omdat een bepaalde hoeveelheid mensen, die verspreidt, was ooit de hoeksteen van het fascisme’. Wat wil hij hiermee nu eigenlijk zeggen?  Het fascisme kende volgens mij wel meerdere hoekstenen, zoals het falen van de politieke elites om met democratische oplossingen te komen. En je kunt ook zeggen, dat het fascisme een aanleiding zocht om onwelgevallige meningen te vervolgen en te smoren.  De uitleg in het onderdeel Burgerschapskunde, dat  democratische waarden niet vanzelfsprekend zijn, waaraan Paul van Meenen terecht zo’n groot belang  hecht, betekent ongetwijfeld niet, dat hij vindt dat alleen D66-opvattingen verkondigd mogen worden.

 

 

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter