Spelling

Een opmerkelijk bericht in De Volkskrant: leerlingen spellen aan het eind van het basisonderwijs beter dan aan het eind van het voortgezet onderwijs. Opmerkelijk, gezien de breed aangenomen motie van Jan Jacob van Dijk en Jasper van Dijk om te onderzoeken hoe spelling (taalverzorging) mee kan tellen bij alle onderdelen van het centraal eindexamen. Zie ook draad 6767.

www.volkskrant.nl/binnenland/article1413566.ece/Scholieren_beheersen_hun_taal

Dit onderzoek van Jannemieke van de Gein, in opdracht van het Cito, past op bijzondere wijze op de conclusie die ik met Denny Borsboom en Michel Couzijn heb gepresenteerd (in een artikel in Examens, Tijdschrift voor de Toetspraktijk, september 2010, p. 5-12): taalverzorging moet niet als valbijl in het eindexamen worden misbruikt, maar moet in het onderwijs een punt van voortdurende aandacht zijn van alle betrokkenen. De commissie-Meijerink concludeerde dat overigens al eerder. De aanbeveling is geen sinecure, want kennelijk is sprake van behoorlijk achterstallig onderhoud.

Toevoeging 21 maart 2011:

Er zijn destijds kamervragen gesteld naar aanleiding van het onderzoek van Van de Gein:
OCW (24-9-2010). Beantwoording kamervragen over spellingvaardigheden. pdf

30 Reacties

  1. “taalverzorging moet niet
    “taalverzorging moet niet als valbijl in het eindexamen worden misbruikt, maar moet in het onderwijs een punt van voortdurende aandacht zijn van alle betrokkenen.3

    Dat is een logische conclusie, de vraag is hoe je aandacht wil geven aan de spelling.
    Het afrekenen op spelfouten bij andere vakken (ernstigere spelfouten in ieder geval, niet iets als c/k of tussenletter-n) kan zeker een bijdrage leveren indien de betreffende leraar zelf de spelling voldoende beheerst.

    • Niet afrekenen op spelfouten (wat voor didaktiek is dat?)
      Bart,

      Er zijn tijden geweest, en er zijn scholen (geweest), waar aan taalverzorging stelselmatig aandacht is besteed. Zie bijvoorbeeld Moormann, in draad 6767: Als de hond achter de haas.

      H. M. Hermkens (1967). Apparaat voor correctie van spelfouten en taalfouten. ’s-Hertogenbosch. “Dit boekje bevat een bespreking van de meest voorkomende fouten in opstellen en ander schriftelijk werk. De leraar kan bij zijn correctie verwijzen naar de paragrafen van dit boekje. De leerling kan dan daar de regels vinden die hij bij verbetering moet toepassen.” [Moedertaaldidactiek, 1980, p. 178]) “Het kan behandeld worden in de tweede en derde klas van het voortgezet onderwijs. Daarna wordt het door leraar en leerlingen gebruikt als hulpmiddel bij de bestrijding van steeds terugkerende fouten: de leraar hanteert een vast systeem van correctietekens, en de leerlingen noteren hun fouten op de daarvoor bestemde ruimte achter ieder hoofdstukje, met de verbetering erachter. Zo ontstaat er een duidelijk beeld van de fouten die de individuele auteurs-in-wording dienen te bestrijden. Ze nemen dit geannoteerde apparaat mee tot in de hoogste klassen (en langer).”

      ben-wilbrink.nl/hermkens_23.jpg

      Ik zal een bestandje met scans van voorwoord, het systeem van correctietekens, inleiding, en de eerste bladzijden van de standaard op een eigen website beschikbaar stellen, hier

      H.M. Hermkens (1966). Verzorgd Nederlands. Malmberg. dbnl: vijfde druk 1974 De inhoudsopgave is vrijwel gelijk aan die van het ‘Apparaat’, de tekstjes uit het ‘Apparaat’ zijn hier aanzienlijk uitgebreid, meer voorbeelden, en uitvoerige literatuurverwijzingen.

      • Interessant én jaloersmakend
        Wat een interessant boek. Ik ga er later nog eens lekker verder in struinen.

        Voor mij wel frusterend. Was het maar zo dat mijn leerlingen problemen hadden met de genoemde fouten (hun/hen, breedsprakigheid, bombast) De meeste fouten zijn zo elementair (ik heb een hekel aan het neologisme ‘basaal’) dat ze niet in het boek voorkomen.

        • Juf Melis
          Voor het oefenen op de meer elementaire zaken kun je altijd nog de site van Juf Melis aanbevelen. Bij ons hebben enkele leerlingen die hun eigen taalzwakheid erkennen en willen verbeteren hier al baat bij gehad. En het is ook nog op internet, dus dat “sluit mooi aan bij de belevingswereld” …….

      • Zo’n boekje lijkt mij een
        Zo’n boekje lijkt mij een uitstekend hulpmiddel voor de leerlingen!
        Ik vind het positief dat de leraren m.b.v. dit boekje ook nog kunnen schaven aan de leerling zijn stijl in het geval dat de leraar dit aankan.

      • het verkleinwoordenvoorbeeld
        Dit voorbeeld van de juiste regels m.b.t. de verkleinwoorden is al oefenstof voor groep 6 van de basisschool!
        Het komt weer helemaal boven als die voorbeelden zie als ‘papaatje’, ‘autootje’, enz.

    • Struikelblokken
      Op mijn middelbare school werd er gewoon regelmatig geoefend met struikelblokken.
      oefenen – oefenen – oefenen

  2. spellingsslavernij
    Dat iemand niet volgens de regels spelt is voor mij wel acceptabel als een statement. Maar ik vind het wel erg als iemand niet weet waarom (mits van toepassing) een woord op een bepaalde manier wordt gespeld. Leerlingen moeten vertrouwd zijn met het kofschip en de regels voor het maken van meervoudsvormen kennen. Leerlingen moeten weten waarom de spellingsregels panneNkoek voorschrijven maar mogen dat best weigeren die toe te passen wanneer ze vinden dat pannekoek natuurlijker is. Zelf heb ik een hekel aan om in Griekse leenwoorden geen k voor de kappa te schrijven maar c of s. en ik doe ook niet mee aan het voorschrift om bij het aangeven van een beroep altijd de mannelijke vorm te gebruiken. Ik gun ook de leerlingen graag dergelijke vrijheden. Dat hameren op spelling heeft iets zieligs. Spellingsregels zijn vooral nuttig om snel lezen te bevorderen en het moet daarom iedereen toegestaan zijn om daar BEWUST van af te wijken.
    Seger Weehuizen

  3. Meer info nodig
    Ook ik heb het betreffende artikel met belangstelling gelezen. Toch blijven er bij mij veel vragen over. Het onderwerp spelling wordt hier trouwens uitsluitend beperkt tot de werkwoordsvormen. Spelling en sowieso schriftelijk productief taalgebruik houdt natuurlijk veel meer in.

    Ik zou in de eerste plaats wel eens willen weten hoe, welke en hoeveel werkwoorden de Cito toetst. Geeft dat inderdaad een representatief positief beeld?

    Als leerlingen dit inderdaad breed correct beheersen dan MOET er ook enige notie van grammatica achter zitten. Correct spellen kan niet zonder PV uit het werkwoordelijk gezegde te halen en deze bij het juiste O te zoeken. Ook moet je bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden kunnen onderscheiden van gewone voltooid deelwoorden.

    Ik heb maar kort op het voortgezet onderwijs les gegeven, maar volgens mij blijft de grammatica wel degelijk ook daar op het programma staan. Ik denk nog steeds dat de ‘ontlezing’ de belangrijkste oorzaak van de hedendaagse spelarmoede zijn.

      • Mooi tegenvoorbeeld Ben
        “Nadere beschouwing van veel gemaakte fouten suggereert dat de natuurlijke taalverwerving haar werk wel doet, het onderwijs niet.”

        Mijn vraag is nu: Hebben al die onderzoeken eigenlijk wel zin?
        Leuk voor de onderzoeker zelf uiteraard, maar er worden geen zoden mee aan de dijk gezet. Mijn geloof in onderwijsonderzoek wordt er niet door versterkt.

      • heb ik er wat aan?
        Heeft een gewone leraar iets aan zo’n onderzoek? Een groot deel van het raport wordt besteed aan uitleg over het onderzoek zelf; terecht. Maar wat heb je aan die conclusies als die er zijn?
        De leraar basisschool heeft zijn handen vol aan zijn eigen klas, en ziet dagelijks welke spelfouten zijn leerlingen maken en kan hen er dagelijks op aanspreken. Waarom zijn resultaten van andere scholen belangwekkend? Laat ieder gewoon zijn eigen werk goed doen zonder wakker te liggen van wat er op andere scholen gebeurt.
        Wordt dit soort rapporten niet vooral voor beleidsmakers geschreven? Met als aanbeveling er ‘iets’ aan te doen?
        Terwijl de sleutel gewoon in handen ligt van een schoolteam, waarbij die sleutel allesbehalve moeilijk te vinden is.

        En dan die handschriften! Ik kan maar niet wennen aan die lelijke kriebelpoten.

        • Wel degelijk!
          Behalve dat de maatschappij iets kan hebben aan zo’n onderzoek (de spelvaardigheid is in het algemeen onder de maat) kan volgens mij een individuele leerkracht er ook wat aan hebben. Je wilt toch (zo nu en dan) wel eens kijken hoe jouw onderwijsresultaten zijn in vergelijking met het landelijk gemiddelde bijvoorbeeld.

          Daarnaast kan het zijn dat onderzoek iets praktisch oplevert. Bij lezen is bijvoorbeeld bewezen dat meer lesuren lezen aantoonbaar betere resultaten oplevert. Dat kan je als leraar (team) helpen bij het kiezen van je urenbesteding en het eventueel filteren van belangrijke en minder belangrijke zaken.

          • CITO en het gemiddelde
            De uitslagen van CITO zijn ten eerste gebaseerd op gemiddelden. Die kunnen maken dat je als leerkracht snel tevreden kunt zijn. Ik heb menig ouder gerustgesteld doordat een leerling die ik zwak vond toch ‘boven gemiddeld’ bleek te scoren.
            Ten tweede geven de CITO entreetoetsen en eindtoetsen ook een vergelijking met het landelijk gemiddelde en een vergelijking met ‘soortgelijke’ scholen.
            CITO voorziet als commercieel bedrijf in de behoefte te weten waar je als school staat.
            Maar ik zie nu dat ik onderzoek voor CITO was, en niet voor de overheid.

            Daarnaast heeft een goede taalmethode de mogelijke spellingsmoeilijkheden al goed geclassificeerd, vergezeld van een goed doordachte opbouwende leerlijn.
            Geef tevens die onderwijzer weer gewoon de tijd regelmatig het schriftelijk werk met aandacht te corrigeren. Dat betekent: na schooltijd. Maar na schooltijd moet die onderwijzer zich met allerlei andere zaken betreffende de school bezig houden: commissiewerk, overleg met anderen, evalueren, administratie en de voorbereiding van weinig vruchtbare lessen als ‘zelfstandig werken’, b.v.

          • Wat zegt de Cito Eindtoets over jouw spellingonderwijs?
            Moby,

            Het onderzoekje van Jannemieke van de Gein gaat over de spelling van werkwoordvormen, dat is maar een onderdeeltje van de taalverzorging, maar wel een belangrijk onderdeeltje. Zij laat zien dat de items uit de Cito Eindtoets Basisonderwijs over deze spelling niet zomaar een goed beeld geven van het niveau dat de leerlingen hebben bereikt, dankzij jouw inspanningen in de klas. Of jouw leerlingen het ongeveer even goed doen als de rest van Nederland is niet geweldig informatief. De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen heeft spellingniveaus aangegeven, maar de scores van jouw leerlingen op de spellingitems van de Cito Eindtoets zijn niet echt informatief voor de vraag of zij op niveau F1, F2 of F3 presteren.
            Erger nog: de experts in de Expertgroep hebben geprobeerd op basis van scores op meerkeuzevragen in de PPON in te schatten wat dat betekent in termen van hun ‘niveaus’ en trekken precies de verkeerde conclusie: dat de lage scores op (moeilijke!) meerkeuzevragen een overschatting van hun niveau van presteren op zou leveren.
            Jannemieke van de Gein toont aan, ze deed dat al eerder in Levende Talen Tijdschrift en in 2005 in PPON 29 (zie commentaren hier beneden, 5 september), dat achtstegroepers al presteren op de hoge referentieniveaus die de Expertgroep pas aan het eind van het vo als standaard heeft voorgesteld.

            Heb je iets aan dit onderzoek van Van de Gein? Ik zou dus denken van wel. Hartstikke goed dat ze aan de alarmbel trekt, want de Expertgroep had geen kennis genomen van het PPON-rapport 29 waarin deze empirische gegevens al te vinden waren.

          • Op de werkwoordspelling
            Leo

            Het primair onderwijs presteert fantastisch waar het gaat om de werkwoordvormen, en krijgt daar bij de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen geen krediet voor.

            Ik ben heel benieuwd hoe het op andere punten van taalverzorging en taalbeheersing ervoor staat, heeft de Expertgroep daar wel goed geschoten met zijn referentieniveaus? En voor het rekenen?

          • Andere problemen
            Het zou waar kunnen zijn dat leerlingen in groep 8 (bijna) allemaal hun werkwoordsvormen correct spellen. In ieder geval kunnen degenen die naar het VMBO gaan en vervolgens naar het MBO het dan absoluut niet meer! Bovendien weten ze toch redelijk geloofwaardig te maken dat ze het nooit hebben gekund.

            Overigens; die werkwoordsspelling zou ik ze desnoods zelf nog kunnen aanleren, maar de minimale woordenschat (cq algemene ontwikkeling), het onvermogen om een kort zakelijk tekstje te schrijven, de onwil (of het onvermogen) om zorg aan zinnen te besteden, de problemen bij het lezen van teksten (en opdrachten!) is soms stuitend, zeker als ik bedenk dat ze allemaal een VMBO-DIPLOMA bezitten.

            Hierop zijn natuurlijk ook wel eens uitzonderingen. Meestal hebben deze leerlingen dan een hoger diploma (VMBO-TL bijvoorbeeld).

          • Afleren
            Hinke,

            Dat is precies wat Jannemieke van de Gein wil aantonen met de empirische gegevens die er nu zijn: dat het vo de vaardigheid van de werkwoordspelling niet onderhoudt, en in feite dus toestaat dat leerlingen die vaardigheid afleren. Dat staat ook haaks op de mooie formule van de Expeergroep dat de referentieniveaus cumulatief zijn: hoezo cumulatief als eerdere prestaties (po) dramatisch beter zijn dan latere (vo)?

            Of dat op al die andere punten van taalverzorging ook zo is? Dat zou kunnen, maar daar heb ik nog geen empirische gegevens voor gezien.

            Dat is trouwens iets waar ik telkens weer op stuit: er zijn verdraaid weinig empirische gegevens beschikbaar voor wie wat dieper wil graven in bijvoorbeeld die ‘doorlopende leerlijnen’. De taalgroep van het SCO, later het SCO Kohnstamm Instituut, heeft belangrijke empirische proefschriften en andere onderzoekrapportages voortgebracht, maar die zijn nauwelijks online beschikbaar, ook niet bij de auteurs zelf zoals ik heb ervaren. En ondertussen zijn ze natuurlijk enigszins verouderd in die zin dat het onderwijs nogal ingrijpend is veranderd.

            Wat wél beschikbaar is zijn gegevens uit landelijke toetsen, vaak in meerkeuzevorm, die wel competitieve vergelijkingen mogelijk maken, maar geen uitsluitsel over bereikte niveaus geven. Daar heeft de Expertgroep zich in het geval van de werkwoordspelling op verkeken.

          • Nog meer kritiek op de referentieniveaus
            Daarnaast heb ik nog wel meer kritiek op de referentieniveaus. Voor mij zijn de genoemde niveaus allerminst glashelder.
            Ik heb de indruk dat het voor rekenen ook gewoon een te laag niveau is.
            Tenslotte blijft de status van de eindexamens uiterst vaag. Ik vrees dat de zg. marktwerking ervoor gaat zorgen dat scholen examens moeten inkopen en dan zelf moeten vaststellen of het niveau juist is. Ook blijft volledig onduidelijk of er consequenties moeten zitten aan het niet halen van het niveau.

            Concreet: Als onze koks straks goed kunnen koken, maar slecht kunnen rekenen en erg veel fouten maken in hun briefjes, kunnen ze dan wél of niet een startkwalificatie (niveau 2) krijgen?

            Complicatie hierbij is dat elk diploma doorstroomrecht geeft naar een hoger niveau. De rest van het verhaal is bekend. Eenmaal toegelaten kost het teveel geld om ze te laten zakken (outputfinanciering) en dus krijgen ze een hoger diploma en zoeken het daarna wederom hogerop…………………………………….

          • Dat onderhouden zou nochtans
            Dat onderhouden zou nochtans simpel moeten zijn, gewoon regelmatig nog een toetsje hiervoor geven (zonder hier apart les voor te geven: zelfstudie) en eventueel ook bij andere examens de rode pen gebruiken voor taalfouten die leerlingen niet meer mogen maken omdat ze reeds de betreffende regeltjes hebben aangeleerd.
            Mijn eigen ervaring als leerling is dat leraren Nederlands de lat laag leggen omdat ze anders te veel onvoldoendes moeten geven. Geef maar eens de helft van de klas of zelfs meer een onvoldoende als het nodig is. Het werkt, het motiveert de leerlngen om het de volgende keer beter te doen.

  4. Jannemieke van de Gein in de NRC
    De NRC belicht een ander aspect uit het verhaal van Jannemieke van de Gein, namelijk dat de referentieniveaus voor taal de lat waanzinnig laag leggen. Ze neemt de commissie-Meijerink onder vuur.

    • Basisschoolleerlingen beheersen volgens de taalkundige de werkwoordspelling namelijk „vele malen beter dan de commissieleden lijken te denken”. Het „werkelijk zwakke punt” in het spellingsonderwijs is het „onderhoudswerk na de basisschool”.

    www.nrc.nl/binnenland/article2611183.ece/Taalkundige_spelling_gaat_na_basisschool_mis

  5. “Ik lees dat jij niet van disco houdt.”

    • Jannemieke van de Gein (2010). Komd een kind van de basisschool. Onderwijscommissie onderschat spelvaardigheden basisscholieren. Onze Taal. Maandblad van het Genootschap Onze Taal, 79, 228-230.

    Het is even lastig om de hand te leggen op het artikel van van Jannemieke van de Gein: er is geen online versie beschikbaar, ook niet tegen betaling.
    Het blijkt een kort artikeltje te zijn. Er is dus geen ruimte om de toch andere resultaten van het onderzoek uit 1999 (zie boven) te bespreken. Uit andere onderzoeken worden resultaten vermeld zonder de bron te noemen. De punten die interessant zijn:
    OCW en de commissie-Meijerink is door de redactie om commentaar gevraagd, “maar beide hebben besloten niet in te gaan op de inhoud van het artikel”. De Volkskrant meldde nu wèl een reactie, maar die was ontwijkend: “Volgens het ministerie van Onderwijs is het logisch dat leerlingen in de door Van de Gein onderzochte brieven, immers een vrije schrijfopdracht, moeilijke werkwoordsvormen vermijden.” Dit lijkt redelijk, maar het is onzin. Van de Gein (p. 230):

    • “Dat de werkwoordspelling voor achtstegroepers gesneden koek is, blijkt trouwens ook uit hoe ze de allergeduchtste persoonsvormen schrijven, die van de d-werkwoorden in de tegenwoordige tijd enkelvoud (houd/houdt, word/wordt, vind/vindt). Daarvan zijn er in dit onderzoek 205 geteld; 56 ervan waren er fout (27,3%) – dat is weinig dus. “

    ‘Weinig’: volgens de referentieniveaus van de commissie-Meijerink moeten 75% van de leerlingen pas aan het eind van hun vo deze vormen beheersen.

    Wat heb je aan dit onderzoek? Het maakt verdraaid veel uit of het in de samenleving bestaande idee dat al in het basisonderwijs het helemaal mis gaat met taalbeheersing, juist is of niet. De commissie-Meijerink bevestigt deze misvatting, OCW maakt er beleid op. Leraren, pas op uw zaak, houd OCW in toom. (Mag het ook ‘past’ en ‘houdt’ zijn?)

  6. “Ik lees dat jij niet van disco houdt.” vv
    De kern van dit artikel van Jannemieke van de Gein is een onderdeel uit de vierde landelijke peiling taalonderwijs die het Cito dit jaar uitvoerde. Uit 118 basisscholen werd telkens op toevallige wijze het schriftelijke werk van ten hoogste drie achtstegroepers voor nadere analyse gekozen, totaal 322. Het gaat om een geschreven brief. Wat daarbij van belang is: in al die brieven komen samen 3484 werkwoordvormen voor, waarvan er 98 fout waren gespeld, dat is 2,8%. In het bovenstaande deel van deze commentaar is al aangegeven dat van die 98 fouten, er 56 de moeilijke d-werkwoorden betreft. Het aantal foutloze brieven is 77%. Er zijn dus ca. 75 brieven met een of meer fouten. Jammer is dat uit de tekst niet valt op te maken hoeveel brieven er waren met drie of meer fouten; misschien volgt impliciet uit het weglaten van dit gegeven dat er maar een een enkele brief met drie fouten was?
    In ‘spellingcrisis 1928’ de gegevens voor een dictee gemaakt door eersteklassers, in 1928: een lastig dictee, maar gymnasiasten met 0 tot 2 fouten toch 70%. Dus niet alleen fouten in werkwoordvormen, maar ook in woorden als ‘buffet’, ‘werkkracht’, ‘hengsels’ ‘adellijke’. HBS-ers scoren 56%, op de meisjes-HBS 37%, de Handelsdagschool 30%. Dit dictee van 16 zinnen heeft tenminste 16 werkwoordvormen, veel meer dan de gemiddelde brief in het onderzoekje van Van de Gein.
    In haar 1999 Balans van taalkwaliteit (Cito) gaat p. 16-18 over de werkwoordvormen, bij vijfdeklassers en achtsteklassers. De indruk uit deze tekst is dat de achtesteklassers het misschien wel slechter doen dan de vijfdeklassers, en ook slechter dan de briefschrijvertjes in 2010. ‘Indruk’: niet meer dan indruk, want er is geen direct vergelijkend gegeven. Er zijn 399 fouten in werkwoordvormen, op totaal 95000 woorden. Van de spelfouten is het iets meer dan 7 procent (voor achtstegroepers 9 procent).

  7. Niveaus voor de werkwoordspelling
    De vergelijking tussen de 1999 PPON en de gegevens die Jannemieke van de Gein in Onze Taal presenteert loopt scheef op de intentie. In Onze Taal gaat het om een ernstige onderschatting van het spellingniveau van achtstegroepers door de commissie-Meijerink. Dat is althans de claim van Van de Gein. Dit punt was in 1999 geen issue, zodat Van de Gein niet uit is op een vergelijking van 1999 met 2010. In ieder geval is zij meer ter zake in het volgende artikel, gebruik makend van de gegevens van 1999:

    • Jannemieke van de Gein (2010). Wenselijke, haalbare en feitelijke niveaus voor de werkwoordspelling. Kanttekeningen bij de empirische onderbouwing van een doorlopende leerlijn. Levende Talen Tijdschrift, 11, #1, 25-29.

    Er is dus al ruimschoots gelegenheid geweest voor leden van de commissie-Meijerink om te reageren op de analyse van Van de Gein. Over 1999: “Er mankeert aan dat schrijfwerk verder van alles en nog wat, maar aan de werkwoordvormen mankeert niets, ook niet aan vormen die er wat de Expertgroep betreft pas na vier of zelfs vijf jaar vervolgonderwijs in hoeven zitten. Het feitelijke vaardigheidsniveau van achtstegroepers ligt dan ook veel hoger dan de Expertgroep beschrijft.”

    Van de Gein ziet de Expertgroep in de fout gaan waar deze beschikbare studietoetsgegevens interpreteert als overschatting van het spellingniveau, op basis van een schrijftafel-analyse. Er waren dus wel degelijk empirische gegevens (PPON 1999) beschikbaar die de Expertgroep hadden moeten waarschuwen. Van de Gein: “De kans op een fout in een toets is dus helemaal niet kleiner dan een kans op een fout in eigen werk, maar juist onnoemelijk veel groter.”

    Een wonderlijk verhaal, maar ik vrees dat het waar is. Toetsen worden kunstmatig moeilijk gemaakt om ‘spreiding’ te krijgen: als er een psychometricus in de zaal was geweest, had die de Expertgroep gewaarschuwd.

  8. Werkwoordspelling achtstegroepers: wat is dat eigenlijk?
    Jannemieke van de Gein zet empirische gegevens over de beheersing van de werkwoordspelling door achtstegroepers tegenover de redenering van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen (2008, p. 73 pdf) daarover. De Expertgroep gebruikt gegevens uit Krom en anderen (2004, PPON 28), niet uit Van de Gein (2005, PPON 29). Maar in dat laatste rapport staan nu juist analyses van schrijfwerk van achtstegroepers, in het eerste alleen studietoetsresultaten! Heeft de Expertgroep zijn literatuur niet goed verzameld? Zit er een ongeluk in dit kleine hoekje?

    Voor de gebruikte literatuur: zie het vervolg op deze post.

    Want lees de Expertgroep, p. 73, waarin de experts komen tot heel sombere conclusies over de vaardigheid om de werkwoordvormen te spellen. De experts gaan niet in op de keuzevragen in de PPON, wel op keuzevragen in het Nelson-project (2e klas vmbo-t): prestaties niet ver boven kansniveau. Van de Gein legt in haar (2010) uit dat de keuzevragen in de PPON best wel goede spellingvragen zijn, maar in hun absurde moeilijkheid volstrekt niet representatief voor wat deze leerlingen in vrij schrijfwerk presteren: driekwart van de werkjes volledig foutloos, wat werkwoordvormen betreft.

    De misslag van de Expertgroep is dan deze (over de toets voor tweede klas vmbo-t, en impliciet over de PPON-toets voor achtstegroepers):

    • Dit is een relatief gemakkelijke toets voor spellingsvaardigheid in vergelijking met de door de Werkgroep als criterium gestelde vaardigheid om spellingfouten in eigen teksten te vermijden dan wel te verbeteren. In tegenstelling tot de toets moeten leerlingen in die situatie immers eerst ontdekken wáár de fout zit, voordat ze aan verbeteren toekomen. In feite zijn bovenstaande empirische indicaties van het niveau dus een overschatting van de eigenlijk bedoelde vaardigheid.

    vv

  9. Werkwoordspelling achtstegroepers: wat is dat eigenlijk? vv
    Van de Gein (2005) laat zien dat het precies omgekeerd moet zijn: de achtstegroepers leveren juist een heel goede prestatie op de werkwoordvormen.

    Dit is een razend belangrijk punt omdat de referentieniveaus natuurlijk zijn gedefinieerd aan de schrijfprestaties, niet aan op psychometrische eigenschappen ontworpen, en dus moeilijke, keuzevragen.

    Dit schokkende verhaal laat ook nog eens zien dat het oppassen is geblazen met gestandaardiseerde keuzetoetsen: die trekken de leerlingen waarschijnlijk wel uit elkaar wat verschillen in presteren betreft, maar geven daarmee niet noodzakelijk een goed beeld van het niveau van presteren van de groep of van het onderwijs.

    • Expertgroep Doorlopende Leerlijnen (Heim Meijerink, Vz.) (2008). Over de drempels met taal. pdf [p. 73]
    • Ronald Krom, Jannemieke van de Gein, José van der Hoeven, Frank van der Schoot, Norman Verhelst, Niels Veldhuijzen en Bas Hemker (2004). Balans van het schrijfvaardigheidonderwijs op de basisschool. Uitkomsten van de peilingen in 1999: halverwege en einde basisonderwijs en speciaal basisonderwijs. PPON­reeks nr. 28. Arnhem, Citogroep. pdf
    • Jannemieke van de Gein (2005). Balans van taalkwaliteit in het schrijfwerk uit het primair onderwijs. Uitkomsten van de peilingen in 1999. PPON­reeks nr. 29. Arnhem, Citogroep. pdf
    • Jannemieke van de Gein (2010). Wenselijke, haalbare en feitelijke niveaus voor de werkwoordspelling. Kanttekeningen bij de empirische onderbouwing van een doorlopende leerlijn. Levende Talen Tijdschrift, 11, #1, 25-29. [Taalunieversum meldt vrolijk dat alle artikelen zijn te downloaden, maar dat blijkt niet voor de huidige en vorige jaargangen te gelden]
  10. Stokpaardjes bereiden: gezichtsverlies te leiden.
    Manifest: Beter Onderwijs Nederland
    www.beteronderwijsnederland.nl/node/231

    ‘gezichtsverlies te leiden’

    [Ik heb de redactie maar eens getipt]
    [‘…tot gezichtsverlies te leiden’ zou prima zijn, maar gaat het om ‘… geen gezichtsverlies te lijden’]

    &

    Levende Talen Magazine 2010 #5 inhoudsopgave:

    ‘Bij het geven van literatuuronderwijs kunnen docenten hun eigen stokpaardjes bereiden.’

    • …. geen gezichtsverlies te leiden
      De pagina van het Manifest van Bon was 28401 keer eerder geopend. Hoeveel lezers zouden de tekst ‘ …. geen gezichtsverlies te leiden.’ gelezen hebben zonder er iets vreemds aan te signaleren, hoeveel zouden wél hebben gezien dat de spelling verkeerd is?

      Het blijft gissen naar het antwoord, maar zoveel is zeker: niemand heeft kennelijk eerder de moeite genomen om het de redactie te signaleren. Het is tenslotte niet zomaar een stuk over onderwijs: het stuk gaat erover dat aankomende studenten geen hamer meer vast kunnen houden, hun wiskunde niet meer kennen, niet meer kunnen spellen. Ik chargeer, maar het punt is duidelijk.

      Het is toch van belang, bij alle drukte die kamerleden en anderen maken over het spellingtekort van examenkandidaten, dat perfect spellen een fictie is, dat spellingfouten signaleren niet in alle gevallen ook slaagt, dat in onderwijs- en toetskringen het wonderlijke idee wordt gekoesterd dat een spellingtest kan bestaan uit verkeerd gespelde woorden die als zodanig ontmaskerd moeten worden.

      ‘Gezichtsverlies te Leiden’ is dan aantrekkelijk om er een toetsvraag van te bakken, fluitje van een cent. Oh, sorry, die hoofdletter was een typo. Waar zijn we dan helemaal mee bezig? Ligt hier misschien een van de waarschijnlijk vele oorzaken van de hoge mate van analfabetisme in onze samenleving? (We zitten nu middenin de week van het analfabetisme.) De levensvreemde keuzevragen waar bijvoorbeeld het Cito in grossiert om met een handvol items toch een enigszins betrouwbare scheiding tussen leerlingen te maken doen mogelijk meer kwaad dan goed. Of het een enigszins valide toets vormt op het vermogen om behoorlijk gespelde tekst te schrijven zou ik graag eens onderbouwd zien. De Expertgroep Doorlopende Leerlijnen heeft uit dit type toetsresultaten een niet valide conclusie getrokken, gezien de resultaten die Jannemieke van de Gein presenteert.

    • Uit zijn lijden verlost
      Het Manifest is ondertussen door de redactie uit zijn leiden verlost; ‘geen gezichtsverlies te lijden.’

Reacties zijn gesloten.