Afgelopen woensdag is het wetsvoorstel voor de fusietoets in de Tweede Kamer behandeld. Er is een brede meerderheid voor de wet. Hieronder mijn inbreng. Onderaan staat een samenvatting van het hele debat, dat ook op parlement.nl verschijnt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. We spreken over de fusietoets in het onderwijs; de SP is daar heel blij mee. Het wetsvoorstel is er dan ook gekomen na een motie van SP en PvdA in september 2008. Politiek gaat nog steeds niet erg snel, maar dat mag de pret niet drukken.
De fusietoets is een middel om de schaalvergroting in het onderwijs een halt toe te roepen. Dat is goed, want in grote scholen zijn leerlingen verworden tot nummers die amper nog gekend worden. Schoolbesturen zitten op grote afstand van de leerlingen en zien amper nog een klaslokaal van binnen. Daar moeten we echt een eind aan maken.
De fusietoets is nog maar een eerste stap op weg naar de menselijke maat in het onderwijs. Schaalvergroting is het gevolg van politiek beleid, foute ideologische keuzes en bezuinigingsdrift. Vanaf de jaren tachtig werd schaalvergroting actief aangemoedigd: het zou goed zijn als verschillende leerlingen bij elkaar op school zitten, grote scholen zouden meer keuzemogelijkheden bieden en bovendien zou het geld besparen. Het was een verkeerde weg en het is mooi dat men daar nu op terugkomt.
Kleine scholen zijn natuurlijk beter en daarom zijn ze ook heel populair. Kijk daarvoor maar naar het succes van de gymnasia, naar de categoriale mavoscholen, naar de groei van het particulier onderwijs. Waarom zou iemand daarvoor kiezen? Omdat de grootschaligheid afschrikt; omdat je niet wilt dat je kind verzuipt in een leerfabriek. Ook al zijn de resultaten van een grote school nog zo goed, je kiest altijd liever voor de geborgenheid, voor de cohesie en voor de school als gemeenschap. “Een school is niet groter dan het geheugen van de conciërge” wordt wel eens gezegd; dat lijkt mij een prima uitgangspunt.
De fusietoets zet een rem op de schaalvergroting. Dat is goed, maar het herstelt niet de misstanden van de afgelopen jaren en de wet zorgt niet voor schaalverkleining. Daar ligt dus net zo goed een taak voor de politiek. Bovendien zijn veel taken inmiddels afgestoten door een beleid van decentralisatie en deregulering. Omdat scholen zelf verantwoordelijk zijn geworden voor het budget, ook wel de lumpsumfinanciering genoemd, wordt schaalvergroting nog altijd aangemoedigd. Remmen en gas geven tegelijk, noemt de Raad van State dat. De regering onderzoekt nu hoe het zit met die prikkels tot schaalvergroting, maar het lijkt mij duidelijk dat die bekostiging, die lumpsumfinanciering, daarin een grote rol speelt. Deelt de regering die mening?
Scholen die graag klein en zelfstandig willen blijven, kunnen het binnen de huidige omstandigheden moeilijk krijgen en worden alsnog gedwongen te fuseren. Deze zogenaamde eenpitters, scholen met één bestuur, zouden nu juist door ons gestimuleerd moeten worden. Ze zouden financieel beloond moeten worden. Graag een reactie.
Onderdeel van de fusietoets is een fusie-effectrapportage, afgekort FER. Ik stel voor dat gewoon fusierapportage te noemen; dat is volgens mij helder. In die fusierapportage moet een bestuur antwoord geven op vragen als: is er een noodzaak tot fusie, is er een alternatief voor de fusie en wat zijn eigenlijk de doelen en de effecten? Hierbij wordt wel een beetje naar de bekende weg gevraagd. Natuurlijk voelen besturen een noodzaak, natuurlijk zijn er geen alternatieven en uiteraard zullen zij zorgvuldig omgaan met belangen van alle betrokkenen. Van het bestuur kunnen we wel raden wat het vindt; het heeft immers die fusieaanvraag gedaan? Het gaat er nu juist om wat anderen ervan vinden, met name het personeel. Docenten moeten maximale inspraak krijgen over de geplande fusie. Dat kan via de medezeggenschapsraad, maar het zou ook breder besproken moeten worden. Iedereen zou een volwaardige stem moeten hebben in een dergelijk groot besluit. Ik kom hier nog op terug.
Eerst over die formele inspraak. In het basis- en voortgezet onderwijs heeft de medezeggenschapsraad instemmingsrecht bij een fusie. Dat is goed, maar er is nog wel een probleem. Besturen zijn in de loop der jaren geprofessionaliseerd en in de nota van het verslag valt te lezen dat daardoor sprake is van een ongelijke kennispositie tussen bestuur en medezeggenschap. De medezeggenschapsraad heeft minder tijd en expertise om zich goed te informeren. Ziet de regering dit probleem ook?
In het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs is het wat zorgwekkender. Daar heeft de medezeggenschapsraad alleen maar adviesrecht, terwijl besturen daar minstens zo professioneel zijn en vaak nog verder af staan van het personeel. Het lijkt mij dus volstrekt logisch dat de medezeggenschapsraad in het mbo en het hoger onderwijs instemmingsrecht krijgt, net zo goed als in het basis- en het voortgezet onderwijs. Ik heb hierover ook een amendement ingediend en hoor hierop graag een reactie.
Ik wil nog een stap verdergaan. Instemmingsrecht geeft nog geen garantie dat er draagvlak is onder alle betrokkenen. We praten hier niet zomaar over een besluit, maar het gaat om een fusie. Het is echt belangrijk dat iedereen hierover kan meebeslissen, vandaar dat een draagvlakonderzoek erg belangrijk is. Vorig jaar hebben wij op 23 april een algemeen overleg gehad over de regeling van fusies in het mbo. De staatssecretaris heeft toen toegezegd dat er een draagvlakonderzoek komt. Dit staat inderdaad in de regeling van 18 mei, maar niet meer in de wet. Hoe kan dat?
Is het juist dat die regeling fusietoets mbo een tijdelijke maatregel was — er staat letterlijk dat deze ter overbrugging is bedoeld — tot de inwerkingtreding van de fusietoets waarover we vandaag spreken? Als dat zo is, waarom is de draagvlakmeting dan niet opgenomen in dit wetsvoorstel en waarom is deze niet ook overgenomen voor andere onderwijssectoren, zoals basis-, voortgezet en hoger onderwijs? Men zal begrijpen dat ik daarvan ook een voorstander ben.
Het is opmerkelijk dat het draagvlakonderzoek in de nota naar aanleiding van het verslag van 27 november door de regering wat wordt weggemoffeld. Op pag. 22 schrijft de regering dat het aan de medezeggenschapsraad is om te bepalen hoe hij zijn achterban bij de afwegingen betrekt. Dat is wel wat vrijblijvend en het is een opvallende draai. In april was de regering het nog met ons eens, maar even later dus weer niet. Vandaar dat ik hierover ook een amendement heb ingediend.
Bij een fusie is natuurlijk ook de vraag hoeveel leerlingen bij elkaar komen. Het gekke is dat hierover niets in de wet staat, en ook niet in de fusierapportage. Er wordt zelfs helemaal geen hard criterium genoemd waaraan een fusie moet voldoen. Het is toch cruciaal dat we weten hoeveel leerlingen bij elkaar worden gebracht?
Ik ben voorstander van een maximumaantal leerlingen per school. Uit ons eigen onderzoek “De leraar aan het woord” blijkt daarvoor veel steun te zijn. Twee derde van de leraren in het voortgezet onderwijs wil graag een maximale schoolgrootte. Deze zou 750 leerlingen kunnen zijn per vestiging in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs. In het basisonderwijs zou deze 250 leerlingen kunnen zijn. De gemiddelde grootte van scholen ligt nu rond dat aantal, maar het zou mooier zijn als we daar een grens trekken. Dan hebben we een belangrijk criterium te pakken.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):
750 leerlingen en dan wil je een volledige school kunnen aanbieden van vmbo, havo, vwo? Hoe kan dat in uw ogen met alle profielen die er zijn en met alle niveaus en sectoren die in het vmbo aangeboden moeten worden? Of vindt u dat het vmbo dan maar apart moet en dat havo en vwo dan ook apart moeten? Hoe wilt u dat doen met een groep van 750?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat wil ik doen precies zoals de heer Jan Jacob van Dijk het zegt. Je moet gewoon locaties maken met een maximum aantal leerlingen. Dat is nu ook al zo in heel veel gevallen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):
Dus de heer Jasper van Dijk is er een groot voorstander van dat er weer aparte vmbo-scholen komen en dat er weer aparte havo/vwo-scholen komen? Is dat in feite zijn boodschap?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik ben niet per definitie voorstander van de verdeling die de heer Jan Jacob van Dijk noemt, maar ik ben groot tegenstander van leerfabrieken. Dat is correct. Wij moeten af van die vorming van scholengemeenschappen waarover hij het heeft. Aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw is wat hij nu zegt actief gestimuleerd: vmbo, havo en vwo bij elkaar zetten. Vandaag praten wij volgens mij over een wetsvoorstel waarin voortschrijdend inzicht wordt getoond: de aanpak uit de jaren negentig, met al die leerlingen bij elkaar, was eigenlijk geen goed idee. We kunnen beter kleine scholen maken, dat zorgt voor cohesie en samenhang. Ik ben tegen het massaal bij elkaar zetten van leerlingen.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):
Voor alle helderheid: onder “massaal” versta ik scholen van zo’n twee- tot drieduizend leerlingen. Het gaat hier ook over de vraag: hoe zorg je ervoor dat je zodanig onderwijs aanbiedt dat iemand naar een brede brugklas in zo’n school kan gaan, waarna hij gemakkelijk door kan stromen naar vmbo, havo of vwo. De heer Jasper van Dijk is van mening dat die keuze al snel gemaakt moet worden, namelijk vanaf de basisschool; dan gaat een deel van de leerlingen naar het vmbo en een ander deel van de leerlingen gaat naar havo/vwo. Dat is wat hij zegt. Vervolgens komt hij weer met opmerkingen over segregatie in het onderwijs. Ik moet zeggen dat ik enigszins in verwarring ben over hetgeen hij eigenlijk wil. Is volledig doordacht wat de consequenties zijn van het maximum aantal van 750 leerlingen?
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Jan Jacob van Dijk doet hier een beetje dramatisch over iets wat volgens mij helemaal niet zo dramatisch is. Ik ben voorstander van kleine scholen. Ik weet niet hoe het met hem zit, maar dat is mijn uitgangspunt. Een kleine school betekent niet te veel leerlingen per locatie. Een middelbare school kan dus gewoon een vmbo-vestiging en een havo/vwo-vestiging hebben. Dat is heel normaal, dat gebeurt nu ook al in Nederland. Een school kan ook alle leerlingen uit de onderbouw bij elkaar zetten en alle leerlingen uit de bovenbouw bij elkaar zetten, daar hebben scholen heel veel ruimte in. Ik ben er inderdaad voorstander van dat wij daardoor afraken van leerfabrieken, van enorme scholen waarin tweeduizend of meer leerlingen bij elkaar worden gezet.
Ik vind het dus niet sterk dat in deze wet helemaal niets is opgenomen over leerlingenaantallen. Volgens de minister bestaat de optimale schoolgrootte eigenlijk niet; daarom heeft hij er maar niets over opgenomen. Dat vind ik niet sterk. Dat probeer ik hier aan de orde te stellen. Als de heer Jan Jacob van Dijk het met mij eens is dat wij moeten gaan voor kleine scholen, dan moeten wij de daad bij het woord voegen. Hoeveel leerlingen zou je dan maximaal in één vestiging moeten zetten?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):
Ik heb in het wetsvoorstel geen bepalingen gezien omtrent bouwvoorschriften voor scholen. Het gaat hier om het onderwerp “fusie”. Voor de heer Jasper van Dijk is een aantal van 750 leerlingen meer dan voldoende. Daar gaat dit wetsvoorstel niet op die manier over. De heer Jasper van Dijk harkt hier drie, vier verschillende onderwerpen bij elkaar om ervoor te zorgen dat het misschien aardig klinkt. Hij heeft nog geen reactie gegeven op hetgeen ik net naar voren heb gebracht: een leerling gaat van een basisschool naar een brede scholengemeenschap; daar heeft hij de mogelijkheid om door te stromen naar verschillende richtingen en niveaus. Dat vindt de heer Jasper van Dijk kennelijk niet meer van belang. Hij staat dus niet meer achter het belang van de leerling, hij staat alleen nog maar achter het belang dat hij ideologisch voor ogen heeft, namelijk het maximumaantal van 750 leerlingen.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Wat de heer Jan Jacob van Dijk zegt is volstrekt onjuist. Ik heb het hier over middelbare scholen die meerdere locaties kunnen hebben; een leerling in de eerste klas kan dus vmbo, havo of vwo gaan doen in diezelfde school op een van de verschillende locaties. Uit de woorden van de heer Jan Jacob van Dijk kan ik niet anders dan opmaken dat hij eigenlijk een beetje blijft hangen in het idee uit de jaren negentig over de grote scholen, waarin wij alles en iedereen bij elkaar zetten. Daar wil ik zo graag vanaf. Dat is de enorme fout die gemaakt is. Daardoor hebben wij ook de zorgleerlingen bij het vmbo gestopt; dat kon allemaal bij elkaar in de klas, en daar kon ook nog wel havo en vwo bij.
De consequentie daarvan was dat wij heel grote scholen kregen. De eerste slachtoffers van deze ontwikkeling waren de zorgleerlingen, want in anonieme scholen hebben zij het het moeilijkst. Wij moeten dus zorgen voor kleinschalige vestigingen.
Ik vind verder dat de heer Jan Jacob van Dijk niet moet insinueren dat ik geen voorstander ben van maximale doorstroming binnen het voortgezet onderwijs. Een leerling met de potentie om gymnasium te doen, moet daar natuurlijk naartoe kunnen gaan.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):
Niet alleen in eerdere debatten, maar ook in dit debat bevat het verhaal van de heer Jasper van Dijk tegenstrijdigheden.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Zoals?
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):
U zegt bijvoorbeeld dat leerlingen binnen één school hun voortgezette opleiding moeten kunnen volgen en daarvoor niet naar een andere locatie zouden moeten hoeven te gaan. Een ander voorbeeld is uw beperking van het aantal leerlingen. Dat zegt mij helemaal niets. 750, 650 of 800 leerlingen: waar baseer je zo’n getal op? Op welk ideaal baseert u dat aantal van 750?
U wilt dat op een school leerlingen met een verschillende achtergrond bij elkaar zitten. Daarmee wilt u segregatie tegengaan. Maar hoe verhoudt deze wens zich met het voorstel dat u nu doet?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat gaat heel goed samen. Het is leuk dat u het er nu bij haalt, maar wij hebben daarover vanmiddag ook een debat. Door de segregatie groeit en groeit de populaire witte school. Zo’n school moet er dan ook vaak lokalen bijbouwen, terwijl de zwarte school even verderop leegloopt. Ook daarom pleit ik voor een maximale schoolgrootte. Zonder zo’n maximum is het niet mogelijk om leerlingen eerlijker te verdelen over schoollocaties.
Ik neem afstand van uw opmerking dat ik gezegd zou hebben dat wij grote scholen moeten bouwen om daarin alle type leerlingen bij elkaar te brengen. Dat heb ik namelijk helemaal niet gezegd. De SP is een expliciet voorstander van kleine scholen. Verder vinden wij dat er binnen het voortgezet onderwijs maximale ruimte moet zijn voor een leerling om te groeien en door te stromen naar een hoger niveau. Dat is natuurlijk helemaal geen pleidooi voor grote leerfabrieken.
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):
Helemaal niemand in de Kamer is een voorstander van grote leerfabrieken. Ik heb dat in ieder geval nog nooit iemand horen zeggen.
U zegt voor kleinschalige scholen te willen gaan. De VVD-fractie zet op haar beurt in op maatwerk en kleinschalig onderwijs. Daarover hoor ik u echter niet. U hebt het alleen maar over een maximum aantal leerlingen. Punt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik weet niet of u geluisterd hebt naar mijn betoog, maar ik ben toch echt begonnen met de opmerking dat de fusietoets hartstikke goed is en dat wij ervoor moeten zorgen dat er een einde komt aan de schaalvergroting. Dat is de intentie van deze wet. Ik heb daar wel aan toegevoegd dat het raar is om een debat te voeren over schaalgrootte zonder in te gaan op leerlingenaantallen. Daarover staat namelijk niets in de wet. Het is goed dat fusies worden getoetst, maar daarvoor bestaat geen hard criterium.
Als u ook een voorstander bent van kleinschalig onderwijs, daag ik u uit om uw gedachten te laten gaan over de vraag waar de kleine school ophoudt en de grote school begint. Welk criterium hanteert u daarbij?
De heer Dibi (GroenLinks):
Voorzitter. Ik twijfelde even of ik op moest staan. Ik heb dat toch maar gedaan, omdat ik mij eigenlijk heel erg verbaas over de inbreng van de heer Van Dijk.
Ik zie de SP als een bondgenoot in de strijd tegen onderwijssegregatie en als een partij die net als wij van dubbeltjes kwartjes wil maken. Uw voorstel houdt echter wel in dat de vmbo’s los moeten worden gemaakt van de havo’s en de vwo’s en dat de vmbo’s zo klein mogelijk moeten worden gemaakt. U weet echter ook dat vmbo’s vaak zwart zijn en dat daar veel achterstanden zich concentreren. Veel havo- en vwo-scholen zijn daarentegen wit, omdat de middenklasse-ouders hun kinderen daar naartoe sturen. Als u ook wilt dat kinderen op een later moment alsnog havo of vwo gaan doen, is het heel belangrijk dat er een havo of een vwo in de buurt is, bijvoorbeeld in een scholengemeenschap. Een scholengemeenschap is dan ook zeker lang niet altijd slecht. U bent zo principieel dat u met uw voorstel de segregatie alleen maar vergroot.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik sta hier toch echt van te kijken. U verdraait mijn woorden wel heel knap. Ik zei namelijk al dat een leerling altijd de mogelijkheid moet hebben om door te stromen naar havo of vwo. Dat hoeft echter niet in dezelfde vestiging te gebeuren. Wij spreken vandaag over schaalgrootte en ik wil dan ook precies weten wanneer er sprake is van grootschaligheid.
Bij hoeveel leerlingen zegt GroenLinks: deze school is te groot? Ik doe het voorstel om dat te bepalen op 750 leerlingen voor het voortgezet onderwijs. Overigens vindt die segregatie ook plaats binnen het vmbo zelf. Er zijn ook zwarte en witte vmbo-scholen. Laten wij daar eens werk van maken. Helaas wil de staatssecretaris daarvan niets weten, maar ik ben de eerste die met u werkt aan de bestrijding van segregatie, ook in het voortgezet onderwijs, door leerlingen eerlijk te verdelen over de scholen.
De voorzitter:
De discussie daarover gaat vanmiddag verder.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Wij zijn allemaal voor kwaliteit in het onderwijs. Wij hebben ook allemaal de indruk dat grote scholen erg hun best moeten doen om die kwaliteit te waarborgen. Het is zelfs mogelijk dat grootte versus kwaliteit kan worden gesteld. Hoe dat precies zit, weten wij echter niet. Waarom kiest collega Jasper van Dijk naast de doelstelling van kwaliteit voor een kwantitatieve norm, waarbij er een garantie moet zijn dat er een verhouding is tussen die norm en de kwaliteit en waarbij zeker moet zijn dat die norm de best mogelijke is? Waarom kiezen voor 750? Waarom niet voor 650 of 850? Dan moet hij toch een verhaal hebben over de kwalitatieve doelstellingen en kenmerken? Die zitten nu juist in de fusietoets.
De heer Jasper van Dijk (SP):
In deze discussie is de relatie tussen kwaliteit en kwantiteit onvermijdelijk. Ik durf te voorspellen dat alle sprekers die na mij aan het woord komen, zullen betogen dat schaalvergroting in het onderwijs een slechte zaak is. Mijn vervolgvraag is dan: waar begint schaalvergroting? Wanneer wordt een school te groot? Ik probeer de discussie daarover te starten door te zeggen: bij 750 leerlingen. Uw reactie daarop kan zijn: nee, 1000 leerlingen. Akkoord, daar wil ik best over discussiëren. Ik weet echter zeker dat ook bij de SGP een grens is aan de grootte van een school. In de wet staat daar helemaal niets over en dat vind ik wat zwakjes.
De heer Van der Vlies (SGP):
Het verschil tussen de redenering van collega Jasper van Dijk en mijn redenering is dat ik weliswaar vind dat wij moeten nadenken over de schoolgrootte, maar dat er bij het stellen van een kwantitatieve norm wel duidelijk moet zijn dat daarmee naar een optimum wordt toegewerkt. Dat leidt uiteindelijk tot de kwalitatieve kenmerken. Om die reden blijf ik worstelen met het kwalitatieve en het kwantitatieve in zijn verhaal.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik blijf ermee worstelen dat met dit wetsvoorstel enerzijds wordt geprobeerd om een eind te maken aan fusies en anderzijds niet wordt aangegeven wat de maximale schoolgrootte is. De regering neemt daar expliciet afstand van. Ik heb twee redenen om over leerlingaantallen te spreken. Ten eerste blijkt uit veel onderzoeken dat mensen waarde hechten aan kleinschaligheid. Ten tweede heeft de SP dat zelf onderzocht en aan 3000 leraren gevraagd: wilt u een maximale schoolgrootte? Tweederde van de leraren in het voortgezet onderwijs antwoordt daarop: ja, dat willen wij. Ik constateer dat de gemiddelde vestigingsgrootte in het voortgezet onderwijs rond de 700 à 750 leerlingen ligt. Ik stel voor om daaraan een grens te stellen in plaats van een gemiddelde te hanteren.
De voorzitter:
Mevrouw Dezentjé Hamming, hebt u een nieuw punt?
Mevrouw Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD):
Zit volgens de heer Van Dijk kleinschaligheid in locatiegrootte? Als dat het geval is, dan is hij niet tegen fusies. Een groot bestuur kan dan met kleine locaties heel goed functioneren volgens hem.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Soms geldt en-en in plaats van of-of. Wij praten zowel over fysieke schaalvergroting, de grootte van het gebouw, als over bestuurlijke schaalvergroting. Ik vind dat aan allebei een grens moet worden gesteld.
De voorzitter:
Goed. Gaat u verder met uw betoog.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. Is de regering het ermee eens dat het leerlingaantal een rol moet spelen bij de fusietoets? Er is al een harde ondergrens voor scholen — daarvoor wordt ook een getal genoemd — maar nog geen bovengrens.
De Onderwijsraad geeft ook als optie een maximale schoolgrootte en noemt daarbij ook de voordelen. Het geeft een duidelijk plafond aan en de kosten van naleving worden lager, want de criteria zijn helder. Ik hoor hier graag een reactie op. Ik heb een amendement ingediend waarin het aantal leerlingen wordt opgenomen in de fusierapportage.
Dan is er de discussie over de lopende fusies. Een beruchte fusie is inmiddels stopgezet, wat heel goed nieuws is. Het gaat om het Horizon College en het Regio College die wilden fuseren tot een Noord-Holland College met 21.000 leerlingen. Door alle consternatie en door een negatief advies van de medezeggenschapsraad is deze fusie stopgezet. Het ging niet vanzelf, maar het is mooie overwinning dat dit plan van tafel is.
In Utrecht gaat een fusie gewoon door, ondanks verzet. Afgelopen zomer voerden docenten in Utrecht actie tegen de fusie tussen het Vader Rijn College en het Centraal College. Ook ouders, leerlingen en de wijkraad waren niet blij met het vertrek van het Centraal College uit hun wijk als gevolg van de fusie. Je kunt dan toch niet echt spreken van draagvlak onder de betrokkenen, zo lijkt mij. Wat schetst mijn verbazing? De minister heeft met het bestuur gesproken naar aanleiding van mijn vragen hierover. Dat heeft hem verzekerd dat er draagvlak is. Dat lijkt mij logisch. Andere betrokkenen met een ander standpunt heeft de minister niet gesproken. Dat is zorgelijk, want hoe gaat de minister fusies straks goedkeuren als alleen maar wordt gesproken met diegenen die belang hebben bij de fusie, namelijk de besturen?
In het Gooi speelt een fusie in het basisonderwijs. Besturen willen daar een fusie waardoor 5500 leerlingen onder één bestuur vallen. Is dat nog aanvaardbaar? In Utrecht speelt momenteel de geplande fusie tussen twee hogescholen, de Hogeschool Utrecht en de Hogeschool Domstad. Hierdoor verhuist de pabo van de Hogeschool Domstad uit Utrecht naar Amersfoort. Heeft de minister contact met deze instellingen? Wat is zijn oordeel?
Minstens zo belangrijk is schaalverkleining. Wij wachten nog op het advies hierover van de Onderwijsraad. Wanneer komt dit? Het is zo belangrijk, want de schaalvergroting is al ver doorgevoerd. Het gaat met name om opting-out: de mogelijkheid voor een school om uit een groter schoolbestuur te stappen. Dat lijkt ons een goed idee, mits het ook financieel haalbaar is. De regering zal dus moeten kijken naar prikkels die de kleinschaligheid bevorderen. Ook zou het een vooruitgang zijn als het geld voor de scholen altijd direct naar de scholen ging in plaats van naar het bovenschools bestuur. Ik hoor hier graag een reactie op.
Ik heb nog twee vragen. De minister wil zich bij een fusie laten adviseren door een adviescommissie. Hoe wordt deze commissie samengesteld? Wat vindt de minister van de geopperde voortgangstoets en schaaleffecttoets, waarbij je later kijkt hoe de voltooide fusie verloopt?
Tot slot is de fusietoets een goede stap op weg naar de menselijke maat in het onderwijs. Wij steunen het plan van harte, uiteraard met onze aanbevelingen erbij. Het belangrijkste is een volwaardige stem voor leraren. Instemmingsrecht is wel het minste; draagvlakonderzoek is nog beter. Daarnaast stel ik voor om nu echt werk te maken van kleinschaligheid. Dat kan als wij een einde maken aan het remmen en gas geven tegelijkertijd. Maak de overheid verantwoordelijk voor het budget en de kwaliteit van het onderwijs, dan kunnen wij die last wegnemen bij de bestuurders en worden scholen verzekerd van voldoende budget en personeel. Dan kunnen leraren, leerlingen en ouders weer baas worden over hun eigen kleine school in de buurt.
De heer Depla (PvdA):
Ik weet niet of ik het goed heb verstaan, maar zei de heer Van Dijk nu dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs bij het bestuur wordt weggehaald en naar “Den Haag” moet?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ja. Ik vind dat de overheid verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs.
De heer Depla (PvdA):
Waar zijn de schoolbesturen dan nog voor? Dan kunnen wij ze beter opheffen. Ze zijn dan niet meer aanspreekbaar op de kwaliteit die ze leveren. Als ik als ouder naar een schoolbestuur stap omdat de kwaliteit niet op orde is, moet dat bestuur dan eigenlijk zeggen dat het er niet over gaat en dat ik naar de minister moet?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Dat klinkt inderdaad wel goed. Ik zal het even uitleggen. Het gaat er natuurlijk om dat de politiek, en dan met name afgelopen kabinetten, de afgelopen twintig jaar allerlei taken heeft afgestoten in het kader van het neoliberalisme. Scholen moesten zaken maar zelf regelen. Dat betekent dat een school nu zelf verantwoordelijk is geworden voor het budget en in hoge mate verantwoordelijk is geworden voor het aanstellen van personeel en de criteria daaromtrent.
Een school kan in vergaande mate bepalen wie er voor de klas staat. Ik vind dat de overheid veel beter die kwaliteit moet bewaken en moet zeggen: een leraar is altijd bevoegd. Dankzij de Wet op de beroepen in het onderwijs hoeft dat niet meer.
De overheid staat garant voor het budget van het onderwijs. Dat hoeft niet meer. Dat is niet meer zo dankzij de lumpsumfinanciering. Daarom zijn scholen geld gaan oppotten. Daarom is er nu veel onduidelijkheid over de besteding van middelen op scholen. Ik vind het voorstel van de heer Depla om het geld direct naar de scholen te brengen in plaats van naar de schoolbesturen al een hele stap vooruit. Daarop wil ik graag een reactie van de regering. Is dat niet nu al zo? Of moeten we dat echt gaan bevorderen, zodat we weten dat het geld in het klaslokaal komt?
De heer Depla (PvdA):
We delen dus het belang dat er gehecht wordt aan kwaliteit en dat de minister daar wel degelijk een belangrijke verantwoordelijkheid voor heeft. Maar we moeten nog een keer wat scherper met elkaar praten over de vraag welke verantwoordelijkheden volgens ons bij de minister horen, zoals eisen aan de lerarenopleidingen, goede financiering en eisen aan de examens, en welke verantwoordelijkheid we bij de scholen willen neerleggen. Als een ouder of leerling de docent aanspreekt op kwaliteit en deze vervolgens zegt dat zij niet bij hem moeten wezen als hij er een potje van maakt, maar bij de minister, gaat het een beetje verkeerd lopen. Ons doel is hetzelfde, alleen moet u wat scherper zijn in wat u waar neerlegt.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Als een school er een potje van maakt, is inderdaad de minister de eindverantwoordelijke, zie artikel 23 lid 1. Dat is nu juist waar de SP zoveel kritiek op heeft gehad de afgelopen jaren. Als een school er een potje van maakt, of als onduidelijk is wat er gebeurt met het budget, verwijst de minister maar al te snel naar de autonomie van scholen. Daar gaan wij niet over, zegt de minister dan. De SP zegt: daar gaat hij wel over. Onderwijs is een zaak van ons allemaal.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):
Het verbaast mij dat u een voorstander bent van deze wet. Volgens mij wilt u één heel grote fusie organiseren. U vindt blijkbaar dat alles weer bij de minister thuishoort. Waarom bent u een voorstander van deze wet?
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik zat al te wachten op deze interruptie en u bent er alsnog mee gekomen. Leuk bedacht. Ik ben geen voorstander van het fysiek fuseren van alle scholen tot één groot gebouw waar alle leerlingen naartoe gaan. Ik ben ervoor dat scholen kleinschalig zijn en dat de overheid de verantwoordelijkheid neemt voor kerntaken rond het onderwijs, zoals het budget en de kwaliteit. Dan kunnen we heel veel bovenschools management en managementlagen wegsnijden en is een school weer maximaal verantwoordelijk voor de inrichting van het onderwijs binnen dat gebouw, dat het liefst zo klein mogelijk is. De overheid zorgt dan voor de rest.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA):
U antwoordde net ontkennend op de vraag van de heer Depla of schoolbesturen eigenlijk nog wel nodig zijn. Dus u wilt eigenlijk één heel groot schoolbestuur. U komt nu met fantastische verhalen omtrent locaties. Dat is allemaal prima. Een onderdeel van deze wet is dat ook besturenfusies onderworpen worden aan de fusietoets. In uw betoog zegt u eigenlijk dat dit onderdeel eruit moet, want u wilt één heel grote fusie. Dat is hetgeen u betoogt. Maar het valt me tegen dat u geen amendement heeft ingediend waarin u dat heeft neergelegd. Dan moet u ook boter bij de vis leveren.
De heer Jasper van Dijk (SP):
De heer Jan Jacob van Dijk vervalt in herhalingen. Hij stelt weer exact dezelfde vraag. Hij maakt er een heel dramatisch verhaal van. Laat ik één punt vooropstellen: wij zijn voor kleine scholen, waarbij de docenten en de schoolleiding met elkaar een team vormen. Deze fusietoets is juist een rem op schaalvergroting, ook bestuurlijk, waarbij bovenschools management ontstaat en waarbij het bestuur veel te ver van het klaslokaal afstaat. Ik hoopte daarin juist in het CDA een medestander te vinden, maar ik moet nu helaas vaststellen dat dit anders ligt.
De heer Van der Vlies (SGP):
Nog één nuance. Ik denk toch dat u stuit op het collectiviseren van de onderwijsprovincie, want dat is de kern van wat u betoogt. U stuit op de denominatieve onderscheiding en de principiële lijnen die daarin getrokken zijn tussen openbaar en bijzonder onderwijs.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Nu begint de heer Van der Vlies over een onderwerp dat niet op de agenda staat. Ik praat daar graag over, maar wij hebben het niet over het maken van een einde aan de denominaties van scholen. De heer Van der Vlies wil het er graag over hebben, maar het gaat mij erom dat ik voorstander ben van kleine scholen, waarbinnen maximale variatie kan bestaan, bij voorkeur als het gaat om onderwijsdidactiek, schoolklimaat en de invulling van onderwijskundige zaken.
De heer Van der Vlies (SGP):
Ik denk dat collega Jasper van Dijk hier te gemakkelijk overheen stapt, alsof het zo zou zijn dat de invloedssfeer van de overheid in het openbaar en in het bijzonder onderwijs dezelfde is. Natuurlijk is het duidelijk dat er een kwaliteitstoets moet zijn, maar daar hebben wij dan ook onze regimes voor. Als u een stukje kwaliteitszorg weg haalt bij de scholen en het bij het departement van de minister lokaliseert, stuit u fundamenteel op het verenigingsrecht, dat ten grondslag ligt aan artikel 23 van de Grondwet.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Als wij vandaag een begin maken met deze fusietoets en daarna een acceptatieplicht invoeren in het bijzonder onderwijs, ben ik al een heel gelukkige man en hoeven wij het voorlopig verder nergens over te hebben.
SAMENVATTING
Kamer akkoord met fusietoets onderwijs
20 januari 2010, wetsvoorstel – Scholen moeten niet te grootschalig worden. Om ongewenste fusies te voorkomen, komt minister Plasterk (Onderwijs) met een wetsvoorstel voor een fusietoets. Een Kamermeerderheid is voor.
“Niet groter dan nodig, klein waar het kan” is het motto van het wetsvoorstel. Scholen die willen fuseren, moeten in een rapportage de noodzaak ervan aantonen. Een goede stap, menen Jasper van Dijk (SP), Depla (PvdA) en Dibi (GroenLinks). Volgens Jan Jacob van Dijk (CDA), Dezentjé (VVD), Van der Vlies (SGP) en Anker (ChristenUnie) moet de keuzevrijheid voor ouders wel intact blijven. Dat blijft zij, verzekert minister Plasterk. Het onderwijsaanbod wordt zelfs diverser, zo verwacht hij.
Menselijke maat
Komt het gebrek aan menselijke maat altijd doordat de school te groot is?, vraagt Dezentjé. Net als Anker en Dibi vindt zij dat grote scholen best goed onderwijs kunnen verzorgen, als ze het maar kleinschalig organiseren. Daar is minister Plasterk het mee eens. Hij wijst alleen op de mogelijke nadelen van zeer grote scholen: voor kinderen een onpersoonlijk schoolklimaat en voor ouders weinig participatie in het bestuur. Hiervoor was volgens Plasterk vroeger te weinig oog.
Maximum
Maximaal 750 leerlingen op middelbare scholen is volgens Jasper van Dijk een goede maat. Jan Jacob van Dijk ziet dat niet zitten. Hij denkt dat hierdoor weer aparte scholen voor vmbo en havo/vwo zullen ontstaan, waardoor de onderwijskeuze al op de basisschool moet worden gemaakt. Minister Plasterk wil geen maximum vastleggen. Schoolbesturen krijgen van hem de ruimte om zelf te bepalen wat de beste schaal is.
Schaalverkleining
Het wetsvoorstel maakt geen einde aan de huidige leerfabrieken, stelt Dibi vast. Net als Jasper van Dijk pleit hij nadrukkelijk voor de mogelijkheid voor scholen om uit fusieverbanden te stappen. Wanneer komt de Onderwijsraad met zijn advies over de mogelijkheden van schaalverkleining?, vragen vrijwel alle woordvoerders. Dit advies wordt in maart verwacht, antwoordt minister Plasterk. Hij zal er voor de zomer namens het kabinet op reageren.
De Kamer stemt 26 januari over het wetsvoorstel.
Bravo!
Het kost even tijd, maar dan lees je ook wat. Ik kan niets ontdekken in de woorden van de heer Jasper van Dijk waar ik niet achter sta. Misschien dat het dan toch nog allemaal goed komt.
Super!
Marlie
Meneer van Dijk, u was voor
Meneer van Dijk, u was voor mij overtuigend in dit debat.
Er is geen enkele reden waarom een kleinere schaal de segregatie tussen een hoog sociaaleconomisch milieu en een laag sociaaleconomisch milieu doet toenemen, er is geen enkele reden waarom leerfabrieken deze zouden afremmen.
Je kan een vmbo (in feit vbo en mavo), havo en vwo in 1 gebouw plaatsen, de leerlingen blijven toch vooral optrekken met hun eigen klasgenoten.
De grootte van de school heeft op zichzelf geen invloed op het gemakkelijker of moeilijker kunnen klimmen. Wel, en dit wil ik u graag nadrukkelijk adviseren, is het belangrijk dat categoriale vmbo’s/mavo’s en havo’s een beleid uitstippelen waarmee stapelen gefaciliteerd wordt en waarmee het gemakkelijker is (bij voldoende prestaties!) om van 1-mavo over te stappen naar 2-havo of zelfs 2-vwo.
Om dit mogelijk te maken moeten categoriale havo’s en vwo’s wettelijk verplicht worden om samen te werken met categoriale mavo’s en vmbo’s. Zo was het in mijn gemeente onmogelijk om van 1-mavo naar 2-havo door te stromen, zelfs al haalde je alleen maar negens en tienen.
Uiteraard zal zo’n categoriale mavo dan wel de leerlingen wat extra oefenstof en misschien wat extra theorie mee moeten geven voor in de zomervakantie en zal de school die leerling hierin moeten begeleiden. Een brugklas kan door beide scholen samen worden georganiseerd. Het is heel normaal wanneer organisaties slechts op delen samenwerken, de meest efficiënte technische projecten zijn in de geschiedenis op die manier tot stand gekomen.
Het enige terechte punt van kritiek wat uw verbale tegenstanders n.m.m. hebben ingebracht is dat het exacte aantal discutabel is maar inderdaad, er moet nu eenmaal een getal worden gebruikt en er van uitgaan dat op de middenlange termijn geen school groter mag zijn dan de huidige modale school vind ik dan een verstandig uitgangspunt.
Spraakverwarring
Toch kan er wat spraakverwarring ontstaan. We praten over scholen in de zin van ruimtelijke eenheden met max. 750 (liever minder) leerlingen.
Daarnaast gaat het over schoolbesturen. In dat geval maakt het wel degelijk uit hoeveel eenheden ze besturen. De grote fusies worden altijd verdedigd met het argument dat het op onderwijsniveau (gebouw, aantal docenten en aantal ll. ) niet uitmaakt. Dat is niet waar.
Een fusietoets moet m.i. ook ingezet worden om de organisatie (afstand tussen docenten en bestuurders) niet te groot te maken, om te voorkomen dat er onderwijsmonopolies komen, zodat ouders niets meer te kiezen hebben. De grote onderwijsconglomeraten die tot stand kwamen als gevolg van fusie hebben simpelweg veel te veel macht en de directies staan veel te ver af van het onderwijs. Bovendien zou ik durven beweren dat grote scholen te duur zijn omdat er relatief meer aan leiding, management en beleidsdiensten wordt uitgegeven.
Wat mij altijd enorm irriteert is het feit dat de media zonder enig kritisch nadenken de grote onderwijsbazen opvoert als sprekend namens het onderwijs. Leonard Geluk wordt in een interview beschreven als onderwijsdeskundige omdat hij een grote school bestuurt. De man werkt daar pas sinds kort, heeft nog nooit voor een klas gestaan en heeft uitsluitend bestuurderservaring. Dit soort mensen praten namens de besturen niet namens de leerkrachten.
Hondsbrutaal
Ik vind het grof dat Jan Jacob van dijk tegen Jasper van Dijk zegt: “Dat vindt de heer Jasper van Dijk kennelijk niet meer van belang. Hij staat dus niet meer achter het belang van de leerling, hij staat alleen nog maar achter het belang dat hij ideologisch voor ogen heeft, namelijk het maximumaantal van 750 leerlingen”. Het CDA heeft verscheidene ideologische vernieuwingen doorgevoerd of helpen doorvoeren die niet in het belang van de leerlingen of alle leerlingen waren. Om die reden is een verwijt in deze vorm geheel ongepast.
Verder gaat Jan Jacob van Dijk er impliciet van uit dat uitwaaiering van de leerlingen het beste ná de eerste klas van het vervolgonderwijs kan plaats vinden. Omdat latere uitwaaiering, zoals die bij de invoering van de basisvorming gepland was een mislukking gebleken is kan het best zijn dat beter van groep 8 een determinatieklas kan worden gemaakt. De holheid van zijn opmerking accentueert het vileine karakter ervan. Vanzelfsprekend moeten determinatiefouten later gecorrigeerd kunnen worden, maar dat geldt voor elk gekozen determinatiejaar.
Wat in de discussie goed uit de verf gekomen is is dat de schoolbesturen met heel hun bestuursapparaat overbodig gemaakt moeten worden. Sommige zaken gaan dan terug naar Den Haag en andere komen dan bij de scholen zelf terecht. Als voor een brede scholengemeenschap gekozen wordt voor verdeling van de leerlingen over locaties naar schooltype zou m.i. wat er aan beslissingsbevoegdheden niet teruggaat naar Den Haag niet bij die brede scholen maar bij hun vestigingen moeten komen.
Seger Weehuizen
Jan Jacob van Dijk
Het gaat Jan Jacob van Dijk zelf niet om het belang van de leerlingen, maar om het belang van de schoolbesturen. Al zal dit in het wereldbeeld van Jan Jacob van Dijk wellicht op hetzelfde neerkomen.
‘
De heer Jasper van Dijk is van mening dat die keuze al snel gemaakt moet worden, namelijk vanaf de basisschool; dan gaat een deel van de leerlingen naar het vmbo en een ander deel van de leerlingen gaat naar havo/vwo
Een kleine school betekent niet te veel leerlingen per locatie. Een middelbare school kan dus gewoon een vmbo-vestiging en een havo/vwo-vestiging hebben. Dat is heel normaal, dat gebeurt nu ook al in Nederland. Een school kan ook alle leerlingen uit de onderbouw bij elkaar zetten en alle leerlingen uit de bovenbouw bij elkaar zetten, daar hebben scholen heel veel ruimte in.
Hij heeft nog geen reactie gegeven op hetgeen ik net naar voren heb gebracht: een leerling gaat van een basisschool naar een brede scholengemeenschap; daar heeft hij de mogelijkheid om door te stromen naar verschillende richtingen en niveaus. Dat vindt de heer Jasper van Dijk kennelijk niet meer van belang. Hij staat dus niet meer achter het belang van de leerling, hij staat alleen nog maar achter het belang dat hij ideologisch voor ogen heeft, namelijk het maximumaantal van 750 leerlingen.
Ik vind dit onthutsend zwak van J.J. v. Dijk
Jasper van Dijk geeft hier keurig antwoord op J. J. van Dijk zijn suggestie dat een brugklas en voortijdig (voor het behalen van een diploma van v.o.) stapelen niet meer mogelijk zou zijn en J. J. van Dijk gaat verder alsof Jasper van Dijk dit antwoord niet heeft gegeven.
Het lijkt er op dat J. J. van Dijk, op het moment dat dit nodig bleek te zijn, niet in staat was om van zijn verhaaltje af te stappen wat hij op voorhand had voorbereid (gebrek aan argumenten en inzicht?).
J. J. van Dijk had bijv. ook kunnen aanstippen dat er in dat geval een nieuwe wet nodig zou zijn om scholen te verplichten brugklassen op te richten en/of stapelen te faciliteren (door voortijdig doorstromen mogelijk te maken).
De pot wil niet naar de ketel kijken
Het CDA en de PvdA zijn berucht om hun politici die zowel hun naam aan een hervorming in het onderwijs wilden verbinden als op het onderwijs wilden bezuinigen. “Voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten” wordt dat in de volksmond genoemd. Omdat veranderingen niks kosten mochten en zelfs geld moesten opleveren was de aard van de veranderingen eigenlijk ondergeschikt aan het nut voor de leerlingen. Veranderingen moesten wel ingrijpend zijn opdat de naam van de invoerder ten eeuwigen dage in Onderwijsland genoemd zou worden. En zo hebben zij zich tot willige volgelingen van onverantwoordelijke onderwijstheoretici gemaakt. “Zich een oor laten aannaaien” heet dat in de volksmond. Hun partij is een ketel die een pot als zwart te kijk zet zonder zelf te kijken.
Seger Weehuizen
dat was even schrikken
Een heel scala aan partijen heeft zich in dit debat gemengd, en alle, behalve de SP, willen ze zaken die apert de onderwijskwaliteit schade toebrengen laten voortbestaan. Voor sommigen misschien geen nieuws, maar voor mij is het echt even schrikken om zo duidelijk voor ogen te zien dat met al deze partijen de neerwaartse spiraal niet zal worden doorbroken.
Rond november zijn er weer
Rond november zijn er weer verkiezingen. 😉
Jasper van Dijk heeft de kans vergroot dat ik mijn vertrouwen uitspreek in de SP maar ik wacht nog even af hoe het zit met de andere ‘kleine’ partijen. De ‘grote’ 3 (ja, ik weet dat de VVD de laatste keer minder zetels kreeg dan de SP) hebben sowieso al bewezen niet de belangen van de leerlingen en studenten te behartigen, dus het lijkt me weinig relevant wat voor valse beloftes ze nu weer doen, mijn stem krijgen ze voorlopig niet.
echter
Het schijnt zo te zijn dat de SP in de peilingen aan het verliezen is…….
Moeten wij niet de standpunten over onderwijs van de diverse politieke partijen niet meer naar buiten brengen?