Didactiek moet uit de inhoud komen

Het BON-geluid is niet uitzonderlijk of dissident. In die zin dat alle weldenkende mensen met kennis van onderwijszaken de BON-filosofie in grote lijnen aanhangen waar het gaat om het primaat van vakkennis, inhoud, goede overdracht (is niet een ziekte), geen gePOP en gePAP meer.
Raar dan toch; de grote invloed van mensen die buiten het eigenlijke onderwijsproces staan maar er wel van alles over te vertellen hebben (in twee betekenissen).
Wat zegt scheidend hoogleraar Marita Mathijsen vandaag in de kunst- en boekenbijlage van De Volkskrant ?
Over de band tussen universiteiten en middelbaar onderwijs: “Die band zou sterker moeten zijn. Ons instituut leidt niet zelf op voor de lerarenopleiding; daardoor is een kloof ontstaan. Je weet niet meer goed wat de eisen van de scholen zijn. Een school moet kunnen zeggen: wij hebben behoefte aan deze schoolboeken, kunnen jullie die maken ? Uitgevers bepalen nu de vakinhoud, een rare situatie.”
Gelukkig, zegt ze, komt er nu in de opleiding opnieuw aandacht voor het leraarschap. Ze voelt wel wat voor “dienstplicht”voor universitaire docenten: een keer per vijf jaar een semster lesgeven op de middelbare school. “Goede leraren zouden dan een half jaar bij ons kunnen lesgeven, dat zou goed zijn voor de studenten. Didactiek moet uit de vakinhoud komen.”
Ze hoopt dat de “softe didactiek”, die jarenlang in zwang was. “met die persoonlijke ontwikkelingsplannen” haar langste tijd heeft gehad. “De studenten hebben daar een gruwelijke hekel aan, het schrikt hen af. Degenen die leraar zijn geworden zijn dat niet dankzij maar ondanks de lerarenopleiding. Er promoveren nu vier oudere leraren bij mij – geweldig !”
Het stuk over Marita Mathijsen beslaat twee bladzijden en is zeer leesbaar; opgeschreven door Aleid Truijens.

10 Reacties

  1. Door het ijs
    1. Vreemd. Toen ik Nederlands studeerde aan Marita’s instituut merkte ik er erg weinig van belangstelling voor het onderwijs. In de colleges werd de vakdiscipline zelden met onderwijs in verband gebracht. Vele verplichte en keuzevakken staarden stevig navel, maar hadden geen oog voor onderwijstoepassingen.

    2. Vreemd. De vakdidactiek aan het Marita’s instituut is een flinterdun, rafelig randje aan de opleiding, onverplicht, impopulair, gegeven door mensen die zelf nooit voor de klas stonden – tot op de dag van vandaag. Dit instituut trekt geen mensen aan die in het vo hun sporen hebben verdiend. Er werken geen bevoegde of zelfs maar ervaren mensen als docent.

    3. Vreemd. Als student bemerkte ik bij Marita zelf geen belangstelling voor het onderwijs. Ik volgde haar vak ‘editiewetenschap’. Bal voor open doel als het gaat om schooledities. Maar aandacht nul. De didactiek bestond uit oplepelen van de hoofdstukken uit een door Marita zelf geschreven boekje. Als je dat op tentamen kon nalepelen, had je een voldoende. Ik haalde een tien. Niks geleerd dat met onderwijs te maken had.

    4. Vreemd. Zolang als aan de UvA de lerarenopleiding bestaat, op loopafstand van Marita’s instituut, toonde zij nimmer belangstelling voor het opleiden van leraren of de vakdidactiek. Geen bezoek, telefoontje, brief of e-mail. Andersom kwam ik tientallen malen op haar instituut, voor het geven van gastcolleges, opleiding- en beroepenvoorlichting, overleg met studiecoördinatoren, decanen en anderen (Carla Königel, Rob Grootendorst, Mas Fopma, Wil Dropvat of Fred Weerman) over de inrichting van de opleiding zodat deze aansluit op het vo-leraarschap. Nooit heb ik daar Marita gezien.

    5. Vreemd. N.a.v. haar eerdere. louter op geruchten gebaseerde column over de lerarenopleiding zocht mijn instituut contact met haar. Helaas was ze nét even met vakantie. Nooit meer iets van gehoord.

    Jammer. Ik had haar hoog staan. En ‘had’ is onvoltooid verleden tijd.

  2. En dan nog wat
    Enkele quotes:

    1. “De band tussen universiteiten en middelbaar onderwijs zou sterker moeten zijn”.

    Die band aanhalen is helemaal niet moeilijk. Kwestie van contact zoeken, en leraren voldoende te bieden hebben. Dat deed Marita’s instituut nauwelijks. Bovendien kon je er lang afstuderen zonder de voor leraren Nederlands benodigde vakkennis.

    2. “Ons instituut leidt niet zelf op voor de lerarenopleiding.”

    Om twee redenen onjuist. Ten eerste leidt haar instituut precies op voor de lerarenopleiding; immers een postacademisch jaar dat direct aansluit op haar opleiding. Ten tweede geeft haar eigen instituut al 20 jaar de “Oriëntatiecursus op het leraarschap”, een deel van de lerarenopleiding dat men laat verzorgen door onbevoegden die zelf nooit in het vo werkten.

    3. “Niet de uitgevers, maar de scholen moeten de vakinhoud bepalen.”

    Leraren maken zelf uit welke vakinhoud ze willen uitventen. Althans, mits voldaan wordt aan de exameneisen – en daar gaan uitgevers helemaal niet over. Het staat leraren vrij om welk leermiddel dan ook te kiezen, en het staat academici vrij om welk schoolboek dan ook op de markt te brengen. Marita’s boekje ‘Het literaire leven in de 19e eeuw” liep in het vo voor geen meter.

    4. “Ze voelt wel wat voor “dienstplicht”voor universitaire docenten”

    Denkt ze echt dat vo-leerlingen verlegen zitten om academici die tegen hun zin als ‘plicht’ komen lesgeven? Een raar beeld en een akelig soort ‘belangstelling’ voor het vo.

    5. “Goede leraren zouden dan een half jaar bij ons kunnen lesgeven”

    Aha. Elke UD moet van Marita voor de vo-klas, maar alleen *goede* vo-leraren mogen een wederdienst komen bewijzen. Curieuze opvatting van het leraarschap.

    Waarom denk ik nou toch dat de belangstelling onder leraren om ‘een semester te komen lesgeven aan de universiteit’ vele malen groter zal blijken dan de belangstelling onder academici om ‘een half jaar te komen lesgeven in het voortgezet onderwijs’?

    • Marita
      Waarde Couzijn, Ik ken Marita Mathijsen alleen van haar publicaties. “Het literaire leven in de 19de eeuw”” ken ik niet. Is dat een schoolboek ? Wel ken ik “Nederlandse literatuur in de romantiek” (2004) en “Waarde Van Lennep, Brieven van De Schoolmeester toegelicht door Marita Mathijsen”. Allebei heel waardevolle publicaties. Overigens ben ik het met haar opvattingen over de “Het psalmenoproer” van Maarten ’t Hart, prachtig boek, in het geheel niet eens. Een historische roman hoeft voor mij geen lessen voor het heden te geven maar is, dunkt me, in de eerste plaats zoals elke roman een meer of minder geslaagd product van de verbeelding.
      De ideeën van Mathijsen aangaande het nieuwe leren komen voor een groot overeen met die van BON en van mij. De praktijk is vaak een stuk weerbarstiger zoals uit jouw inside-information blijkt. Jammer dat de samenwerking tussen lerarenopleiding en de universiteit in de praktijk zo moeizaam verloopt. Dat moet toch beter kunnen.

  3. softe didaktiek
    De grap is, dat al die cursusleiders Nieuwe Leren, bij hun cursussen gewoon klassikaal lesgeven. Blijkbaar de meest voor de hand liggende lesmethode.

    Didaktiek baseren op persoonlijkheid, is een didaktiek op glad ijs. Interpersoonlijke verhoudingen, is een gebied vol voetangels en klemmen. Reeksen misverstanden liggen op de loer als de didaktiek wordt opgehangen aan zoveel subjectiviteit.
    Vandaag verdedigde een Groningse professor, het aannemen van studenten medicijnen mede op grond van het correct opvoeren van toneelstukjes. Het acteervermogen als beoordelingscriterium bij zo’n belangrijke studie. Zulke willekeur bij het vooraf selecteren, ik heb er geen goed woord voor over.
    Een potentieel bekwaam chirurg afgewezen omdat hij een matig acteur is? Als patient interesseert mij de persoonlijkheid van de chirurg helemaal niet. Dat hij bekwaam opereert, is het enige dat telt.
    Wie hebben baat bij bekwaam toneelspel? Degenen die onbekwaamheid willen verdoezelen.

    Herinneren we ons onze onderwijzers: voor sommige had je als kind al meer sympathie dan voor andere. Als kind al koos je zelf je ‘rolmodellen’ al uit, maar de leerweg werd er niet al veel door be-invloed. Die werd vooral bepaald door de inhoud van de leerstof, de overhoringen, de toetsen en de examens.
    Objectief meetbare leerstofcriteria, waarbij de persoonlijkheid van leraar en leerling zoveel mogelijk met rust werd gelaten. En dat laatste geeft ruimte: ruimte om te leren.

    (De tweede alinea n.a.v. het belang dat gehecht wordt aan het ‘Pymalion-effect’ bij het Nieuwe Leren)

    • Prachtig stuk!
      Wat het zelf kiezen van rolmodellen betreft: in het Onderwijsblad van deze week schrijft Lachesis een prachtig stukje over het vakmensschap van de leraren in haar leven. Het lezen waard!

      Het zou leuk zijn om deze inspirerende vrouw bijvoorbeeld op het eerstkomende BON-congres te kunnen horen.

      • lachesis
        Ik ken het Onderwijsblad niet, wegens grote antipathie jegens dat AOB.
        Wel heb ik een boekje van Lachesis: ‘Ik sta er alleen voor’. Uitermate leuke en zeer herkenbare verhalen. Groot schrijftalent.
        Op internet las ik een verhaal van haar, hoe zij beschrijft hoe zij haar optreden in het klaslokaal steeds meer ervaart als het optreden in een voetbalarena: vanuit allerlei vakken wordt haar van alles toegeschreeuwd, terwijl intussen ad hoc elk bezwaar middels de mobieltjes aan allerlei instanties wordt doorgegeven.
        Een herkenbaar gevoel, dat eerder contra-productief dan productief uitwerkt.

        Een citaat van haar dat nooit vergeten zou mogen worden:
        ‘Het is met de autonomie van scholen vreemd verlopen. Toen niemand het woord nog in de mond nam, waren scholen vrijer dan ooit. Vanaf het moment dat men verkondigde dat Zoetermeer zich meer zou terugtrekken en meer aan de scholen zelf zou overlaten, begon de knechting pas goed.’

        Iets dergelijks geldt ook voor het woordje ‘kwaliteit’. Het zijn vooral de vernielers geweest, die voortdurend schermden met het woordje ‘kwaliteit’.

      • lachesis: de muis in het veld
        ‘De muis in het veld’, ook op internet te lezen, is een toespraak van Lachesis, waarin veel terechte bezwaren, gevoeld in het basisonderwijs, zeer fraai worden verwoord.
        Zeer BON-waardig volgens mij.

    • Dat heeft me ook altijd
      Dat heeft me ook altijd verbaasd: mensen die nieuwe onderwijsvormen propageren/uitleggen doen dat of in een soort hoorcollege, of op zo’n onaantrekkelijke manier dat ze daarmee niet bepaald hun eigen gelijk bewijzen.

      De mooiste was Coen Free die in een prachtig en bevlogen hoorcollege vertelde dat hoorcolleges niet werken. Ik ben gek op paradoxen, maar dan wel op voorwaarde dat zowel zender als ontvanger weten dat het een paradox betreft.

    • Inzake bedside-manner
      Ik vind dat moby wel erg makkelijk over het onderwerp bedside-manner heenstapt: de houding van de dokter jegens de patient. Ik ben ten aanzien van mijn artsen precies zo als moby: de dokter mag me zuur aankijken, me nors behandelen, weinig interesse in mijn persoon tonen, zolang hij mijn kwaal maar vakkundig geneest. Maar zo zit de mensheid i.h.a. niet in elkaar. Zeer veel patiënten stellen het geweldig op prijs dat hun dokter naar hun geleuter luistert. Een dokter is in de praktijk wel degelijk voor een belangrijk deel een soort acteur. Als hij een gezicht trekt alsof hij je kan genezen dan is dat vaak al de helft van het werk. Misschien niet bij kanker of een gebroken been, maar het helpt zeker wel. Dat een arts in spe erop gewezen wordt dat hun toneelspel jegens de patiënt een grote rol kan spelen vind ik niet meer dan het doorgeven van een wijze les uit de praktijk. Het kan bijvoorbeeld geen kwaad om te wijzen op het belang van het voeren van een ‘slecht nieuws’ gesprek. Overigens heb ik niet de illusie dat daar een eenduidig recept voor bestaat.
      Hetzelfde, en misschien nog wel sterker, geldt voor de beoordeling van een docent door zijn leerlingen. Ook een docent voert zijn eigen persoonlijke toneelstukje op. Het zal in veel gevallen een volkomen authentiek toneelstukje zijn, maar het blijft een opvoering, en het is van enorme invloed op de waardering die men voor hem heeft. Desondanks is het natuurlijk volkomen onzin om een aspirant-arts of een aspirant-leraar daarop te gaan beoordelen. Je kunt ze alleen op het verschijnsel wijzen, en dat moet het dan maar zijn.

      @Hinke Douma: ik heb het hierboven steeds over ‘hem’ en ‘zijn’. Ik vind dat sekseneutrale termen onze taal nogal geweld aandoen. ‘Vakmensschap’ is wel een beetje een raar woord, net als vakpersoonschap of vakindividuschap. Is het niet fraaier als u consequent vanuit de vrouwelijke vorm schrijft? Dat compenseert dan weer voor de manlijk georiënteerde termen als vakmanschap etc.

      • re. Bernard Wijntuin
        Maar zeker heb je gelijk met wat je schrijft. Mijn voorbeeld diende ter illustratie, niet als een kwestie om uit te diepen.
        Het gaat mij dus ook om jouw conclusie: het kan nuttig zijn bij de opleiding, maar als selectiecriterium voor de aankomende student, vind ik toneelstukjes opvoeren hoogst verwerpelijk.

Reacties zijn gesloten.