49 Studeren in Frankrijk : Terugblik op Rotterdam 1

10 juni 2009
Eerste deel: Batig Slot.
Voor mij was het voor het eerst dat ik naar reünistendagen ben geweest, sinds mijn afstuderen in 1968 in het vak van Prof. Tinbergen. Als Professor was hij niet alleen ‘expert’ (die vloek van de moderne wetenschap), hij wist ook een verwondering bij te brengen, stoelend op een grote wetenschappelijke cultuur, een intieme beleving die bij een universitaire vorming hoort. Hij, de fysicus, zou ook nooit gepretendeerd hebben dat ‘economie’ een wetenschap was. Ontwikkelingsprogrammering is niet meer dan een applicatie van de wiskunde, een hulpmiddel voor een rationeel economisch beleid, waarvan de principes niet zo ingewikkeld behoeven te zijn. Ik heb er iets onweegbaar groots van over gehouden. Hij had een grote internationale uitstraling, en het bedrijfsleven ook, ‘internationaal zijn’ werd nog niet op zo’n krampachtige self defeating manier ingevuld als nu. Een paar jaar lang was ik het enige Corpslid in dat rode bietenveld (overigens best sympathiek al heb ik daar geen vrienden van overgehouden), dat zegt toch wel iets. Dat ‘iets’ bracht een Etonian als volgt onder woorden: I was not happy, but proud, want ik herinner mij ook de eenzame weekeinden, het eentonige dieet van brood, pindakaas, sambal en marmite, het kleumen bij een walmende petroleumkachel, het slecht verteerde Indische verdriet, de armoede om rond te komen met hetzelfde maandgeld (ƒ 200) als mijn ouders in de ‘dertiger jaren, de borrel uren op de sociëteit die mijn genre niet waren, de luidruchtige contemplatie van de voetbalwedstrijden op de TV van de bibliotheek al helemaal niet… Weliswaar heb ik weleens in Kralingen een huisreünie meegemaakt, waar ik sinds 1967 de doyen van ben, maar dat gebeurde meer uit nieuwsgierigheid dan uit echte belangstelling. Ik bewoonde daar de mooie tuinkamer, en het was er nog niet zo’n gourbi zoals dat bij het universele studentenbestaan schijnt te passen. De kwaliteit van de studie zal daar wel onder lijden, maar de stemming duidelijk niet. Wij hadden ook veel minder spullen en dus weinig om op te ruimen, mijn 2 LPs namen niet zoveel plaats in. Bij het aperitief op vrijdag 15 mei 2009 heeft de huisoudste, mij en iemand anders rondgeleid, naar boven langs de portretten van alle ex-bewoners, zie mezelf als nummer één. Op het eerste gezicht zijn er meer dubbele bedden dan boeken. Ik zie die realistische openheid, al dekt de vlag niet altijd de lading, als een bewijs dat hoezeer men ook oreert over carrière, gelijke bezoldiging, pariteit, gelijke democratische rechten te pas en te onpas enz. men niet aan zijn biologische conditie kan ontsnappen, daar gaat onder alle omstandigheden de eerste belangstelling naar uit, daar keert de wal het schip, jonge mannen die het initiatief nemen en ook baasje willen zijn, het zij onze dames een troost langer in leven te blijven. Weinig nieuws sedert Neanderthal, ook ‘De Prooi’/Smit (ABN Amro debriefing) scoort er hoog in op weg naar de fatale ontknoping (1). Het had voor mij een ‘obstacle valorisant’ moeten zijn, maar het obstakel was mijn hele studietijd ontwijkend en het valoriserende was voor het nakijken. Overigens zag ik bij sommige leeftijdsgenoten dat er helemaal geen obstakel was en ook geen valorisatie. De anticipatie was wel sterk aanwezig. Simone de Beauvoir, in één van haar indringende teksten, vertelde hoe ze verslingerd raakte op iemand die ze nog niet kende (Sartre), maar die aan haar ideaal van ’une présence intellectuelle masculine’ voldeed. Ze werd beloond met ‘doute, boulversement, exaltation’. Zo had het op een bepaald moment moeten gaan. De realiteit was een pijnlijke, zij het inspirerend, gevoel van onvoltooidheid, de ‘doute’ verpletterde de rest, ben er nog steeds verbaasd over. Bij gebrek aan beter heb ik dus enorm veel gelezen. Met belangstelling liep ik alle nieuwe boeken van de bibliotheek door, die kon je toen gewoon een week meenemen, herinner mij het ontluisterende ‘The Other America’, heb eindeloos veel gekwelde boeken van de Bloomsbury Group gelezen. En veel van Mary McCarthy (kort door de bocht: moederfiguur bij de Beat Generation en van het Vietnam protest, zie ook blog 15), die ik later in Parijs heb kunnen ontmoeten, was te bedremmeld om er een mooie herinnering van over te houden. Le Monde kon men ook raadplegen, die had ik helemaal voor mezelf, althans dat was mijn indruk. Ik las ook een kuise biographie over J.M. Keynes, het woord ‘homosexueel’ kwam er niet in voor, daar wist ik trouwens helemaal niets van, eigenlijk nog steeds niet en begrijp niet zo goed waarom ons Koninkrijk zich daar zo prominent voor inzet. Ik werd er slechts één keer mee geconfronteerd toen iemand me te nadrukkelijk aanbeviel Jack Kerouac te lezen. Om onafhankelijk goede sier te maken in wat ‘publiek’ is, moest je volgens Keynes in ‘privé’ van een ruim arbeidsloos inkomen kunnen genieten. Geld als knecht, niet als meester, wel te verstaan, precies het omgekeerde van wat er nu gaande is. Die illuminatie heb ik ter harte genomen, het lijkt me niet slechter dan coûte-que-coûte aan de financiële, maatschappelijke of politieke top te willen komen. Het is niet voor iedereen weggelegd. Een prachtcarrière zat er sowieso niet in, zoiets gebeurt zelden als men naar het (niet-Engels sprekende) buitenland gaat. Ik denk ook dat je tot je dood moet blijven werken als je het intellectueel bij kunt houden, al is dat moeilijk te verwezenlijken als je je hele leven in loondienst bent geweest.

Had mijn generatie wat allure, van dat soort dat de resultante is van algemene ontwikkeling, opvoeding, traditie, interesse, belezenheid, zelfvertrouwen, talenkennis, intelligentie en uiterlijk, of misschien van nature daarmee behept? Is het belangrijk? Het zal matig zijn geweest. Ik heb nu wat rondgekeken, ik weet daar zoveel meer van, na al die jaren in Frankrijk. Het was er wel, niet veel en waarschijnlijk in hoge mate subjectief, meer gebaseerd op ‘good looking’ dan iets anders. Eigenlijk had ik willen testen wat onze Frans opgeleide kinderen zeggen: ‘we ontmoeten buitenlandse studenten, ze zijn ouder en weten minder’. Het is me niet gelukt, wist ook niet zo goed hoe ik dat moest aanpakken.

De allure van een land is wel belangrijk, niet alleen omdat men zich positief met zijn omgeving moeten kunnen identificeren, maar ook om een opgaande lijn met betrekking tot jezelf vast te houden. Ik zou niet willen dat onze kinderen in Nederland alleen nog maar filiaalhouder kunnen worden. Voor een ambitie moet de hemel onbegrensd zijn, dat geldt ook voor je land. Wanneer je dat gaat aftoppen, volgen alle echelons, ook in het onderwijs. Als je in Europa middelgroot bent, moet je in bepaalde sectoren goed zijn om mee te tellen, opstapelen en niet spreiden, en zeker niet je eigen taal, je eigen bedrijfsleven, je financiële hub en je intellectuele weerstand uithollen. Het is toch de taak van de Universiteiten om daar een hiërarchische inhoud aan te geven en uit te bouwen waar we goed in waren, open te staan voor verandering, zonder het verleden te denigreren en de besten hun kans te geven, en vooral niet de grijze massa van de studenten op te geilen met ‘international careers’ (wat is dat precies?), want de arbeidsmarkt voor academici, wat de Nederlanders betreft, is voor het leeuwen deel locaal. Slechts zeer weinig geëxpatrieerden (en niet ‘expatriots’ zoals de Wetenschapsraad dat een keer zo karakteristiek provinciaals formuleerde) maken een mooie carrière in het buitenland, ik kan ervan getuigen, de meesten blijven op middenniveau hangen, er is altijd een culturele barrière.

‘Als je je taal verloochent, ben je rijp voor de slavernij’, zeggen ze in het land waar ik al zo lang woon. Het klinkt overdreven, maar in Nederland zijn ze zijn er wel op een insidieuse manier mee bezig. Kijk naar het universitaire strabisme. Met het dominante oog willen ze alleen Amerika zien. Het andere oog zou open moeten staan voor Europa, andere talen en culturele verschillen. Dat oog ziet wel iets, maar het dringt niet tot de hersenen door. Het is nauwelijks overdreven te zeggen dat ze zich zelf door Amerikaanse ogen zien en daarmee een tweede rangs mentaliteit als het ware hebben geïnterrioriseerd. In economische termen komt het neer dat een subalterne houding werd aangepraat, de analyses werden daarbij aangepast. De KLM kwam niet in aanmerking voor etape overwinningen en de gele trui; Rodamco moest af zien van de de driver’s seat; VNU die het wel zeer bruin gebakken had, bestaat niet meer; ‘Corporate Express’ ook al niet (Herinnert U zich nog wat dat was? Papier en uitgeverijen, daar waren we toch zo goed in?); de Grote Vaart had geen toekomst meer (waarom zijn de Denen er nog wel zo goed in?); we kunnen best verder zonder eigen elektriciteitscentrales. Een onnozele gospel heeft zich van de Universiteiten meester gemaakt, zo in de trant van: ‘het is niet erg de beslissingshefbomen uit handen te geven, omdat in het ideale Engelstalige Europa de culturele verschillen zijn uitgeroeid zijn en dat dan het Hollandsche talent weer goed aan de bak komt. Ondertussen moet het Goede Volk maar vertrouwen hebben in de experts, de MBAs, The Economist en de McKinsey’s’. Die intellectuele uitholling merkt men ook aan het openbare debat dat men via het Internet kan volgen. Hoe goed zou het zijn als BON een inventaris opmaakte van dooddoeners die in Nederland de discussie ontsieren: ‘niet aan een dood paard trekken’, ‘een gepasseerd station’, ‘Gallisch eiland dat niets voorstelt’, ‘een gelopen race’, ‘regressief taal sentiment’; in een discussie meteen verwijzen hoe ze dat in de VS beter doen (mijn digitale NRC staat er bol van), buurlanden komen er nooit aan te pas enz. Wat dat betreft is Frankrijk beduidend beter en militanter. Argumenten over en weer worden voortdurend aangescherpt en niet alleen als het gaat om het ‘inkomensplaatje’. Vaak komen er litteraire verwijzingen aan te pas.

Het doet me geen pleizier te constateren dat Nederland het land is geworden van de minste weerstand en dat de Universiteiten daar mede verantwoordelijk voor zijn en dat men het intern kennelijk normaal vindt dat ’s lands taal goed is voor de arbeider, maar onwaardig voor een academicus. Al twee jaar lang probeer ik te doorgronden waarom het Nederlandse Hoger Onderwijs zo afglijdt, vergeleken bij mijn eigen studie en die van onze kinderen in Frankrijk. In het Franse meritesysteem valt de klemtoon nog steeds op wiskunde, algemene kennis en taalbeheersing, hoe goed zou dat voor Nederland zijn. Het is alsof ik op de Dam sta en naar het Nationale Monument kijk. Onduidelijke figuren in het steen gebeiteld, het lijken wel monstergrote insecten, en in het midden verheft zich een onbeduidende, ongezond-vale, vormeloze erectie, waar geen opwinding, geen pleizier, geen glorie, geen vruchtbaarheid, geen inspiratie, geen bezieling vanuit gaat en die bovendien de verheven tekst onleesbaar maakt. Universiteiten zijn monumenten die het gedeelde verleden verbinden met een hoopvolle toekomst. De mooie boodschap is daar ook onleesbaar geworden, althans voor mijn ogen.

(1) De eerste helft kan men ook lezen als een ‘histoire de fesses et de mort’, voer voor ‘behavioural science’. Men kan er om lachen, maar iedere (kleine) gebeurtenis op dat gebied was pech, vooral het overlijden van 2 ‘kroonprinsen’ drukte de Bank in de verkeerde richting. Verder is de ijdele naaping van Amerika! Amerika! de rode draad die door het boek gaat. € 1,3 milliard hebben ze uitgegeven aan extern advies. Het was zeer, zeer slecht besteed.