Het OR-advies Studie Eerste Periode HO 2008

Geachte lezer,
vannacht ging het helemaal mis met Willem Smit, mijn echtgenoot. Hij was bezig met het stuk dat u hierna aantreft en dat ik nu maar instuur al is het niet af, omdat hij dat van plan was. Ik hoorde ijselijke verwensingen en lawaai en trof mijn man buiten zinnen aan op de grond van zijn studeerkamer. Hij had happen uit het vloerkleed genomen en was niet meer tot bedaren te brengen. Drie mannen van de ambulance waren nodig om hem te overmeesteren, plus de dierenarts uit ons dorp die een spuit had die groot genoeg was. Hij is nu naar een bosrijke omgeving gebracht en is in goede handen.
Hij was juist zo tevreden thuisgekomen na de vergadering in Amsterdam en was als een kind zo blij met de BON-mok. Wel mopperde hij wat over professor Joling of zoiets maar verder wees niets op het naderend onheil. Als hij weer thuis komt zal ik hem zeggen dat hij zich veels te druk maakt en dat zijn gezondheid belangrijker is dan BON. Hier dus waar hij aan werkte.
Met vriendelijke groet,
mevrouw Smit
PS. Kunt u het vloerkleed niet vergoeden? Hij zei dat het BON geld genoeg had.

Het OR-advies Studie Eerste Periode HO 2008

Recent heeft de Onderwijsraad een advies uitgebracht over een rendementverhogende inrichting van de eerste fase van het ho. Het daaraan ten grondslag liggende onderzoeksrapport vindt men hier:
site Onderwijsraad

INRICHTING EERSTE FASE van HOGESCHOLEN en UNIVERSITEITEN met als doel: VOORKOMEN VAN UITVAL EN HET VERHOGEN VAN RENDEMENTEN
Hans Daale
Roel van Asselt
LICA
Enschede, juni 2007

Uit dit rapport licht ik de volgende citaten:

Op verzoek van de Onderwijsraad heeft het Landelijk Informatie- en expertiseCentrum Aansluiting (LICA) te Enschede onderzoek gedaan naar de inrichting van de eerste fase van hogescholen en universiteiten met het oog op het voorkomen van uitval uit de opleiding i.c. het verhogen van de rendementen. In het kader van dit onderzoek zijn in de maanden maart en april van dit jaar bezoeken gebracht aan opleidingen en diensten bij:
– zes publiek bekostigde instellingen in het hoger beroepsonderwijs (hogescholen)
– een niet-publiek bekostigde (private) instelling voor hoger onderwijs (hogeschool)
– drie publiek bekostigde opleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (universiteiten).

Het belang van een goede inrichting van de eerste periode ho
De eerste periode in het hoger onderwijs is voor alle studenten cruciaal. Voor studenten die vanuit het voorgezet onderwijs en lang mbo komen, voor degenen die na een jaar elders instromen en voor werkenden in het kader van een leven lang leren. Hebben ze de goede studie gekozen? Voelen ze zich thuis in het onderwijs? Zijn ze gemotiveerd om hun onderwijscarrière succesvol te starten? Een succesvolle inrichting van die eerste periode zorgt voor een goede aansluiting tussen de verschillende onderwijsfasen en gaat het risico van uitval en onderbenutting van talent tegen. Een succesvolle inrichting kan een stimulans zijn voor studenten om een grotere verantwoordelijkheid voor de eigen studieloopbaan te nemen, en kan de binding van studenten aan het onderwijs bevorderen. Het levert daarmee veel rendement op en is voor studenten dan ook noodzakelijk.

Betrokkenen bij overleg
We stellen voor om het overleg te voeren met een aantal personen die betrokken zijn (geweest) bij de invoering en instandhouding van de ‘instrumenten’ (aanpak, structuur, projecten, pilots e.d.) binnen de opleiding. Daarbij kan worden gedacht aan:
– Opleidingsmanager
– Projectleider
– Onderwijskundige
– Mentoren
– Studieadviseurs
– Leden van de begeleidingsgroep
– Kwaliteitszorgmedewerker.
Het wordt aan de opleiding zelf overgelaten wie bij het overleg aanwezig kan zijn.

Onderzoeksvraag
De onderzoeksopdracht luidt: Inventariseer succesvolle ‘inrichtingen’ in de eerste periode in het hoger onderwijs voor jongeren die direct uit het vo en lang mbo komen, voor degenen die na een jaar elders instromen en voor werkenden in het kader van een leven lang leren, beschrijf daarna tien casus gevolgd door een concluderend hoofdstuk.1 ‘Inrichtingen’ achten we succesvol als zij bijdragen aan studierendement, dus als zij de uitval in die periode terugdringen respectievelijk zo beperkt mogelijk houden.

Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de gesprekken willen we graag een aantal aanbevelingen op een rijtje zetten – dus eigenlijk onze conclusies als het gaat om de bevindingen.

1. Er dient binnen elke onderwijsinstelling sprake te zijn van een beleid ten aanzien van de vormgeving van de eerste fase van opleidingen. Deze aanpak moet worden gedragen door de gehele organisatie binnen de opleiding, passend binnen de aanpak van de instelling. Dat wil zeggen dat de individuele opleiding de ruimte dient te krijgen om een eigen aanpak uit te werken, maar ook dat de instelling als geheel naar alle relevante externe partijen duidelijk maakt dat het instroom- en opvangbeleid om een gedeelde verantwoordelijkheid vraagt.
Daarbij aanvaardt de universiteit of hogeschool als ontvangende partij de consequenties van de eigen positie nl. de volgende schakel in de ‘keten’ van voor- en vervolgopleiding.

5. Een optie is om bij alle hogescholen en universiteiten de activiteiten ter voorbereiding op de studie een algemene ho-component te laten kennen, gericht op de doorstroom naar het hoger onderwijs (inclusief funderende, algemene kennis – mogelijk periodiek aan te passen aan actuele inzichten rond het leggen van een basis voor een studie). In dat geval maakt het niet uit waar iemand zich heeft beziggehouden met die oriëntatie.
Afspraken over een dergelijke ‘gemeenschappelijk’ aanpak zijn zonder meer landelijk nodig, om de a.s. student in het algemeen voor te bereiden op de overstap.

6. De student dient in de eerste drie maanden een sterke binding te krijgen met de opleiding. Hij moet niet kunnen ontsnappen aan de aandacht van de opleiding, hetgeen wil zeggen dat de opzet van de studie in de eerste periode gericht is op:
a. veel (voldoende) contactmomenten tussen student, groep en docent
b. begeleiding op diverse niveaus: groep, student, specifieke groep (vooropleiding, afkomst)
c. duidelijkheid scheppen ten aanzien van succesfactoren en de mate waarin de student al dan niet daaraan voldoet dan wel de competenties bezit om daaraan aan het eind van de eerste fase te gaan voldoen
d. verwijzen van studenten die niet op hun plek zitten naar een andere opleiding, zowel binnen als buiten de eigen instelling (alsmede vanuit de opleiding met de ‘nieuwe’ opleiding bezien hoe die overstap nog mogelijk is)
e. het serieus nemen van studenten die hebben gekozen voor de opleiding.

7. Het is van wezenlijk belang om zo snel mogelijk vanaf de start van de studie de studenten in het hbo kennis te laten maken met het beroepenveld. Er dienen derhalve in de eerste drie maanden onderdelen (verplicht, dus met studiepunten) te worden aangeboden waarin de student kennis maakt met de eisen die aan iemand worden gesteld met een diploma en daarmee aan de slag gaat (en aldus ook ‘voldoet’ aan de verwachtingen die een werkgever heeft i.c. mag hebben van een hbo-bachelor). De instelling dient daaraan een beoordelingstraject te koppelen waarin wordt bekeken of de betrokken student de juiste competenties bezit.
De uitkomsten van deze beoordeling dienen scherp, met consequenties, te worden besproken in de begeleidingsgesprekken door de mentor/studiebegeleider (die dus ook kennis dient te hebben van het werkveld en actuele ontwikkelingen binnen de beroepenwereld).

8. Overigens dient het eerste moment waarop een ‘rapport’ aan de student wordt uitgebracht in het kader van een studieadvies (bindend bij hogescholen en soms ‘dwingend’ bij universiteiten) nog meer dan nu serieus te worden genomen. Aan het eind van het eerste semester moeten student en instelling nadrukkelijk weten waar ze samen aan toe zijn. Zo kan een wo-student misschien nog overstappen naar een hogeschool die meerdere instroommomenten kent. Binnen het hbo zou dat ook vervolgens moeten kunnen, om tijdsverlies te voorkomen. Uiteraard moet hierbij worden voorkomen dat studenten de indruk krijgen dat ze door de onderwijsinstelling worden ‘afgeschreven’. Er zal echter wel altijd een duidelijke link moeten worden gelegd naar de eigen verantwoordelijkheid van de student voor een studiekeuze, maar die eigenlijk een aangrijpingspunt kan en moet hebben in de oriënterende fase voorafgaande aan het gaan volgen van een studie in het hoger onderwijs.

14. Voor het hoger beroepsonderwijs zal de komende tijd goed moeten worden gekeken wat de invoering van competentiegericht onderwijs – zowel in het mbo als hbo – inhoudt. Een ‘instrument’ kan zijn dat op korte termijn wordt nagegaan op welke wijze de diverse hogescholen deze omslag hebben resp. willen ‘opgevangen’ en vormgegeven. Hogescholen en mbo-instellingen kunnen erg veel van elkaar leren, zodat het niet nodig is om allemaal dezelfde ervaringstrajecten te doorlopen en dezelfde fouten te maken. Binnen het mbo is men al enige tijd ‘gedifferentieerd’ bezig met de invoering van competenties. Als hogescholen in de komende periode waarin deze mbo’ers gaan instromen in de eerste fase van het hbo, ook allemaal verschillend daarop gaan reageren, zal er mogelijk sprake zijn van een onnodige dynamiek.

15. De groep mbo’ers heeft in het onderzoek veruit de meeste aandacht gekregen aangezien het mbo in beweging is, met competenties werkt, meer vrijheid per mbo-instelling kent, niet werkt met landelijke eindexamens, afwijkende manieren van toetsing kan hebben, enzovoort. Ook zal een hogeschool meer instroom kunnen binnenhalen bij het mbo dan nu al het geval is vanuit het havo (en vwo). Het is in ieder geval aan te bevelen om ten aanzien van algemene instrumenten, basiskennis en andere zaken die onafhankelijk zijn van de doelgroep, meer van elkaar te leren – binnen een onderwijsinstelling zelf, maar ook als groep hogescholen en universiteiten.

16. Voor de doorstroom havo-hbo kan het volgende worden aangereikt, op basis van de diverse gesprekken:
a. Een bruikbaar aangrijpingspunt voor samenwerking is vrijwel altijd het zgn. profielwerkstuk. Door deze te koppelen aan vakken kunnen de volgende doelen worden bereikt:
– in een vroeg stadium een goed beeld krijgen van een beroep
– inzicht krijgen in het belang van een of meer kernvakken (inclusief bepaalde competenties)
– kennismaking met de wijze waarop een project wordt aangepakt.
Mogelijk dat hiervoor een werkzame structuur (met een eigen bekostiging) kan worden bedacht, dus met een eigen plaats in de doorstroom.
……………
e. De contacten met de decanen op havo-scholen (samen met andere functionarissen in de tweede fase van een havo-school zoals: mentoren, profielcoördinatoren) dienen structureler te worden, met de mogelijkheid om op basis van de expertise van dergelijke netwerken zaken aan te pakken en vorm te geven. De studieloopbaanbegeleiding dient op die wijze een structurele basis te krijgen, zodat men met gebruikmaking daarvan permanent ‘aan de slag kan en blijven’.
f. Er dient periodiek te worden bekeken op landelijk niveau wat de veranderingen in de profielen voor consequenties hebben voor de doorstroom, het keuzegedrag, de mogelijkheden voor alle betrokken instellingen om erop in te spelen, welke innovaties al dan niet haalbaar zijn enz.
g. De invoering van een algemene havo/mbo/hbo-doorstroomkaart i.c. een kwantitatieve monitoring van stromen leerlingen, deelnemers en studenten waarin kan worden nagegaan welke studenten waar vandaan komen en hoe ze het doen, kan zonder meer bijdragen aan het onderbouwen van afspraken rond studentenstromen. Op basis daarvan kan in voorkomend geval worden bekeken in welke samenwerkingsconstructies de meeste energie moet en kan worden gestoken.
h. Vaak wordt nog vergeten dat ‘de jeugd’ verandert, door de tijd heen. Het zou wellicht een goede zaak zijn om te bezien, met experts van alle betrokken partijen, hoe de ‘havist’ door de tijd heen bezig is geweest met de studiekeuze, wat daarbij een (min of meer constante) prikkel is om zich goed te oriënteren en wat aantrekkelijk is voor studenten om in een eerste fase mee te doen aan een intensief vormgegeven programma met een daarbij passende begeleiding.

17. Voor de doorstroom vwo-wo zou mogelijk de aandacht kunnen uitgaan naar de volgende zaken, van belang voor de doorstroom en de eerste fase van een wetenschappelijke studie:
a. Zie in het algemeen ‘gewoon’ naar hetgeen ook geldt voor het havo.
b. Het lastige is dat vwo’ers niet direct gaan studeren voor een beroep. Dat zal pas gaan spelen bij de keuze voor een Master (die overigens in het algemeen maar een jaar duurt, en niet nadrukkelijk geschikt is om een compleet nieuwe verdieping te bewerkstelligen – en waardoor dus de bachelor en master vaak toch al een geheel wordt gezien door universiteiten).
Wat geldt voor havisten als het gaat om een goed beroepsperspectief, geldt voor vwo’ers ten aanzien van een goed beeld van ‘academische vaardigheden’ en ‘wetenschappelijke vorming’. Er zou moeten gezocht naar een constructie waarbij binnen de tweede fase van het vwo aan een vak, via een project of in de vrije ruimte een a.s. wo-student ‘op een harde niet-vrijwillige wijze’ kennismaakt met de vaardigheden en de instelling die een academische studie vraagt. Het gaat daarbij niet om een selectie vanuit de universiteit, maar om een instrument dat vanuit het wo wordt aangereikt om door de vwo-school zelf te worden ingezet. De universiteit zorgt voor bijpassende handleidingen zodat de docenten en andere betrokkenen op basis daarvan binnen de eigen vormgeving ervan gebruik kunnen maken.

10 Reacties

    • Ja …..
      Als je écht tijd over hebt kun je het hele verhaal HIER vinden. Bij globale lezing lijkt mij dat men wel degelijk heeft geprobeerd om een soort ‘best practices’ te vinden. Maar de ‘case studies’ zijn wel erg lang uitgesponnen en staan bol van de algemeenheden.

      Een voorbeeld daarvan: “In de gesprekken is gebleken dat door de niet van bovenaf opgelegde dwang en mede door de persoonlijke competenties van de HvA-adviseur, deze aanpak niet wordt ervaren als een actie als aanvulling op een accreditatie. Bij de betreffende opleidingen werd en wordt het gezien als een handreiking, met het zoeken naar antwoorden op hulpvragen uit die opleidingen zelf. Men sprak over een veilige evaluatie-omgeving, met een instrument ‘just in time’, dus aansluitend bij de behoefte aan ondersteuning bij de rendementsproblematiek.” (pagina 53). En zo kabbelt het pagina’s lang door.

  1. Sterkte mevrouw Smit
    Hoewel het incident uiterst tragisch is heb ik wel hartelijk moeten lachen. Ik wens mevrouw Smit heel veel sterkte met haar zieke echtgenoot. Natuurlijk vergoedt BON haar vloerkleed, dat kan niet anders.

  2. vloerkleed
    Geachte mevrouw Smit,
    Graag zou ik ook van het vloerkleed gebruik willen maken als er nog iets van over is. Na het lezen van het gewraakte stuk slaat bij mij eveneens de wanhoop toe en dat adres het bos wil ik eigenlijk ook wel hebben. Graag uw reactie…

Reacties zijn gesloten.