Kranten over de commissie Dijsselbloem: 3 december

Dit is wat de kranten schreven over de verhoren door de commissie Dijsselbloem van 3 december.

Deze dag was een beetje een allegaartje, gehoord werden:

  • Zunderdorp (procesmanagement PMVO)
  • Wagemakers en Huijsson (adviespunt 2e fase)
  • Hettema en Slagter (VO-raad)
  • Drescher (AOb)
  • Kirschner (hoogleraar)
  • Van Wieringen (onderwijsraad)

Trouw
‘Een teveel aan regels was fnuikend voor de tweede fase’

Er was genoeg draagvlak voor de tweede fase in havo/vwo. Maar de invoering stond onder zware druk van een te veel aan regels en gebrek aan tijd en geld. Dat kreeg de parlementaire commissie onderwijsvernieuwingen gisteren te horen.

“Dit willen de mensen in het onderwijs zelf”, zo omschreef Rein Zunderdorp zijn gevoel vlak voordat de tweede fase werd ingevoerd, eind jaren negentig. Hij was voorzitter van het ‘procesmanagement’ dat scholen bij de invoering adviseerde. “De weerstand is pas ontstaan tijdens de invoering.”

Die weerstand werd onder meer veroorzaakt doordat de scholen weinig geld kregen voor deze vernieuwing, terwijl toenmalig staatssecretaris Netelenbos wel vasthield aan een snelle invoering.

De tweede fase was voor de scholen een zware kluif, zei voorzitter Sjoerd Slagter van de VO-raad, de organisatie van middelbare scholen. Gedetailleerde regels maakten het opstellen van roosters bijvoorbeeld heel ingewikkeld. “Zulke rompslomp heeft de invoering van de tweede fase enorm in de weg gezeten.”

Ook bij universiteiten en hogescholen verdween de steun voor de tweede fase, zei Slagter. Aanvankelijk steunden zij de verbreding en verzwaring die de tweede fase inhield; ook zij vroegen om studenten die zelfstandiger konden werken. “Daarvoor hebben we ons uit de naad gewerkt”, aldus Slagter. Maar al snel na de invoering kwamen de universiteiten met andere eisen. “We voelden ons in de steek gelaten.”

Veel leraren hikten vooral aan tegen het studiehuis, de didactische aanpak die bij de tweede fase hoorde. Die aanpak werd niet verplicht gesteld door de overheid, maar vaak wel door schooldirecties. “Als de directie je met vier klassen in één ruimte zet, kún je niet klassikaal lesgeven”, zei Walter Dresscher van onderwijsvakbond AOb.

Daarmee illustreerde hij ook een ander punt: de tijd dat leraren op school de meeste zeggenschap hadden, is voorbij. “Leraren hebben nu een ondergeschikte positie.”


Het Financieele Dagblad
Hoger onderwijs vroeg steeds om een ander soort studenten

Eerst vroegen universiteiten en hogescholen om studenten die een brede vorming hadden genoten op de middelbare school. Toen ze die kregen, begonnen ze te klagen dat de studenten te weinig vakinhoudelijke kennis hadden. Dat betoogden vertegenwoordigers van het voortgezet onderwijs gisteren bij de parlementaire commissie die onderzoek doet naar de onderwijsvernieuwingen.

We hadden het op een gegeven moment helemaal gehad met het hoger onderwijs , verzuchtte Pieter Hettema, voormalig voorzitter van de vereniging voor schoolmanagers in het voortgezet onderwijs. Het hoger onderwijs heeft intern nooit moeite gedaan om zich in te stellen op een nieuwe groep jongeren.

Het studiehuis, de jongste ingrijpende vernieuwing, is eigenlijk pas sinds een jaar of drie een succes, zei hij. De gelijktijdige invoering van de brede vakkenpakketten, de tweede fase, had alle energie van scholen opgeslokt, vertelde Hettema. Wij vonden in 1998 niet dat alle scholen er klaar voor waren. Maar ja, de wet is wel de wet. De tweede fase was nog gedetailleerder dan de basisvorming.

De vernieuwingen zijn de leraren door de strot geduwd volgens Walter Dresscher, voorzitter van de bond voor onderwijspersoneel Abop. De voorschriften uit Den Haag waren zo opgesteld dat ze de leraren verhinderden hun werk nog op hun eigen manier te doen. Formeel waren de nieuwe didactische methoden misschien niet verplicht, schoolleiders interpreteerden dat wel zo, zei Dresscher. Je kreeg bijvoorbeeld een rooster waarin je in één uur leerlingen van vier verschillende niveaus in je lokaal kreeg. Dan wordt het onmogelijk om frontaal les te geven.

Het Nieuwe Leren, zoals didactische vernieuwingen ook wel worden genoemd, is opgeblazen , zei Fons van Wieringen, voorzitter van de Onderwijsraad. We moeten het terugduwen in zijn hok. Het is niet meer dan een manier van werken die voor de ene leerling wel geschikt is en voor de andere niet.

Van Wieringen relativeerde ook het feit dat het Nederlandse onderwijsstelsel zou leiden tot een tweedeling tussen leerlingen. Er gaan weer meer leerlingen van het vmbo naar de havo, inmiddels zo n 17%. Van Wieringen maakte een vergelijking met het zo geroemde Finse onderwijsstelsel. Het klopt dat de Finnen altijd op de eerste plaats eindigen bij internationale onderwijsvergelijkingen, zoals Pisa. Maar ook in Finland gaat vanaf het zestiende jaar één op de drie leerlingen naar het beroepsonderwijs. Het grote verschil is dat dat in Finland eindonderwijs is, en bij ons niet.