Oproep: steun de motie-Omtzigt over taal in het hoger onderwijs: handhaaf de wet

NIEUWS: Deze motie is vandaag aangenomen, met een ruime meerderheid van bijna 120 zetels. Dank aan Pieter Omtzigt en de andere Tweede Kamerleden die voor stemden!

Afgelopen dinsdag voerde de Tweede Kamer een plenair debat over internationalisering van het hoger onderwijs. (Lees het debat hier terug.)

Hierin verzocht Kamerlid Pieter Omtzigt minister Dijkgraaf de artikelen 1.3(5) en 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs (WHW) te verduidelijken en vervolgens de handhaven, samen met de Inspectie van het Onderwijs, precies wat BON de minister ook heeft verzocht. De minister antwoordde hierop het volgende:

Ik onderschrijf de noodzaak van meer duidelijkheid over de taalnorm in de wet en de uitzonderingen op het Nederlands die zijn toegestaan. Maar voor zover ik weet, is daar echt een wetswijziging voor nodig. We hebben daar uitvoerig over gesproken met de inspectie. De inspectie vertelt mij dat ze geen juridische mogelijkheden zien om te handhaven op basis van de huidige artikelen; ze zeggen dat dat niet uitvoerbaar is. De wet biedt gewoon veel ruimte aan instellingen om een opleiding te verzorgen in een andere taal. Die kunnen we niet zomaar inperken. Daarom denk ik dat ik met mijn brief wil kijken hoe we met de huidig artikelen in de wet willen omgaan, en ook met het begrip van Nederlands als onderwijstaal.

Later zei de minister tegen Kamerlid Peter Kwint (SP):

De inspectie kan momenteel alleen toetsen of er een gedragscode is en of de keuze gemotiveerd is, maar niet of een opleiding terecht wordt verzorgd in het Engels. Daar is gewoon aangepaste wetgeving voor nodig. […] de drie uitzonderingen [op artikel 7.2 WHW] zoals die al zijn geciteerd, en vooral de derde, bieden juist de ruimte om in [een andere taal] onderwijs te geven. Nogmaals, dit wordt een gesprek tussen twee niet-juristen. Mij wordt door mensen die er verstand van hebben verteld dat die ruimte er niet is.

Dit is onjuist. Die derde uitzondering stelt noodzaak als voorwaarde om af te wijken van de regel dat onderwijs in het Nederlands gegeven moet worden. Dit is een stringent criterium; als een opleiding die noodzaak niet kan aantonen, mag het onderwijs niet in een andere taal dan het Nederlands gegeven worden. Dat opleidingen zich hier niet aan houden, komt doordat de wet niet gehandhaafd is, niet doordat de wet die ruimte biedt.

Toen Omtzigt de minister vroeg artikel 1.3(5) WHW te handhaven, die instellingen verplicht bij studenten de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands te bevorderen, antwoordde hij:

Dat betreft alleen een opdracht aan de instelling in brede zin. Het heeft geen toepassing op specifieke opleidingen. Als bijvoorbeeld een opleiding geheel in het Engels wordt aangeboden, zoals de heer Omtzigt schetst, dan kan de instelling het Nederlands nog steeds extracurriculair bevorderen, bijvoorbeeld via taalcentra en trainingen. Dat is de vaagheid in dat artikel, waardoor het eigenlijk niet mogelijk is voor de inspectie om te handhaven.

Omtzigt reageerde terecht als volgt:

Het is lachwekkend dat een Nederlandse universiteit in het Engels onderwijs mag aanbieden en dan aan de wet kan voldoen door aan de Nederlandse studenten in de Nederlandse taal te vragen om bij taalcentra nog cursussen Nederlands te gaan volgen. Ik sta even met mijn oren te klapperen. Dit is toch niet echt wat we hier zeggen, dat we op die manier aan de wet zouden voldoen?

Waarop de minister zei:

Ik ben hier gewoon de boodschapper van wat de inspectie ons vertelt. Nogmaals, ik denk dat we het allemaal met elkaar eens zijn dat we hier scherpe regels voor moeten hebben. Daarop kom ik terug in de brief. Maar dit is in ieder geval het antwoord dat ik nu kan geven op de vraag waarom artikel 1.3, vijfde lid, eigenlijk niet de mogelijkheid geeft die de heer Omtzigt zag om daarop te handhaven. Dat is wat de inspectie ons teruggeeft.

Op dit punt is minister Dijkgraaf helaas verkeerd geïnformeerd door zijn ambtenaren. De wetgever heeft artikel 7.2 namelijk uitdrukkelijk bedoeld als uitwerking van artikel 1.3(5), zoals te lezen is in de memorie van toelichting bij deze wetsartikelen:

Deze nota van wijziging legt vast dat de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands tot de doelstellingen van de instellingen voor hoger onderwijs behoort. Met het oog daarop wordt voorgeschreven dat het Nederlands voertaal is bij het geven van onderwijs en het afnemen van de examens.

De interpretatie van de regering van artikel 1.3(5) – als zouden extracurriculaire bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid (via taalcentra en trainingen) voldoende zijn om aan de eis van dit artikel te voldoen – kan dus niet correct zijn. De wetgever wilde nu juist uitdrukkelijk dat het reguliere onderwijs in het Nederlands gegeven werd – behoudens incidentele uitzonderingen, die echter gelden voor afzonderlijke vakken, niet voor hele opleidingen.

Ook Peter Kwikkers, de voornaamste expert op het gebied van de WHW, die meeschreef aan de wet en een regelmatig bijgewerkte WHW-editie en commentaar in boekvorm schreef, zegt dat dit niet klopt, dat minister en Inspectie deze wetsartikelen wel degelijk kunnen handhaven.

BON is het eens met Pieter Omtzigt, Peter Kwint van de SP en eminent WHW-expert Peter Kwikkers: de regering kan deze wetsartikelen wel degelijk handhaven. Zo zou de minister een beleidsregel kunnen opstellen waarin hij invulling geeft aan het begrip ‘noodzaak’, de uitzonderingsgrond op basis waarvan universiteiten nu zo veel bacheloropleidingen volledig in het Engels aanbieden. ‘Noodzaak’ is een stringent criterium, waar veel van de enorme hoeveelheid Engelstalige bacheloropleidingen niet aan zullen voldoen. De Inspectie van het Onderwijs stelde al vast dat de universiteiten deze noodzaak tot Engelstalig onderwijs niet kunnen aantonen in de daartoe verplichte gedragscode. Als de minister het begrip in een beleidsregel nader uitwerkt, kan de Inspectie vaststellen welke opleidingen wel en welke niet aan dit noodzakelijkheidscriterium voldoen, waarna het aantal volledig Engelstalige bacheloropleidingen op last van de wet sterk verminderd zal kunnen worden.

Begin jaren negentig wilde toenmalig minister Ritzen van Onderwijs al het hoger onderwijs op grote schaal Engelstalig maken. Onze democratie, in de vorm van een overweldigende meerderheid van de Tweede Kamer aangevoerd door Aad Nuis (D66), kwam hiertegen destijds in het geweer en liet het Nederlands als voertaal op universiteiten en hogescholen in de wet opnemen. Als deze wet vanaf het begin af gehandhaafd was, hadden we nu veel minder problemen gehad met enorme grootschaligheid van veel universitaire opleidingen door de grote instroom, overwerkte docenten, kwaliteitsproblemen, kamertekorten en slechte beheersing van het academisch Nederlands. Het is laat, maar het kan nog steeds. BON steunt daarom van harte onderstaande motie van Pieter Omtzigt en hoopt dat alle Kamerleden ervoor zullen stemmen.

Het gebrek aan handhaving van deze wetsartikelen is een kwestie van onwil, niet van onvermogen. Vermoedelijk heerst bij het ministerie de vrees dat instellingen woedend zullen reageren als deze wetsartikelen gehandhaafd worden. De ambtenaren die tegen minister Dijkgraaf zeggen dat ze de wet niet kunnen uitvoeren, zitten in de kramp van de zogeheten ‘autonomie van de instellingen’: de eerste reactie op alle mogelijke problemen is vaak dat de instellingen het zélf moeten oplossen en nergens toe gedwongen kunnen worden, ook niet door de wet. Terwijl we nu juist als samenleving in de problemen zijn gekomen doordat de instellingen ongeremd hun gang gingen en daarbij te weinig oog hadden voor hun wettelijke verantwoordelijkheid en het algemeen belang.

We leven in een democratische rechtsstaat. De wet is dus geen suggestie die we ook kunnen negeren, zoals de regering lijkt te denken, maar bindend voor iedereen – voor alle burgers, de regering, én de universiteiten en hogescholen. Niemand staat boven de wet.

Omtzigt diende aan het einde van het debat deze motie in, waarover dinsdag gestemd wordt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat artikel 1.3, lid 5 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt dat de universiteiten, levensbeschouwelijke universiteiten, hogescholen en de Open Universiteit zich in het kader van hun werkzaamheden op het gebied van het onderwijs wat betreft Nederlandstalige studenten mede richten op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands;

constaterende dat artikel 7.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek stelt dat het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands, waarbij in afwijking van de eerste volzin een andere taal kan worden gebezigd:

  • wanneer het een opleiding met betrekking tot die taal betreft;
  • wanneer het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege door een anderstalige docent gegeven wordt;
  • indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt, overeenkomstig een door het instellingsbestuur vastgestelde gedragscode;

constaterende dat de invulling van beide artikelen niet altijd helemaal duidelijk is en dat het aan handhaving ontbreekt;

verzoekt de regering heldere normen te ontwikkelen voor deze artikelen en te bevorderen dat de inspectie deze normen publiceert en handhaaft voor de invulling van deze twee artikelen;

verzoekt de regering wat betreft het onderwijs in de bachelorfase over de normen en de handhaving voor 1 juni 2023 aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

 

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter