Jan Dirk Imelman over pedagogiek van het jonge kind, symposium 2019

Lees maar, er staat wat er staat, en dat klopt niet altijd. Iets over de psychologie en pedagogiek van het jonge kind

Lees maar, er staat niet wat er staat – de titel van dit symposion. Een diepzinnige uitspraak, te vinden in Nijhoffs epische gedicht Awater. Direct nadat de persoon Awater ten tonele is verschenen, neemt Nijhoff de lezer mee naar diens kantoor. Het loopt er tegen sluitingstijd. We lezen:

Het wordt stil, het wordt warmer in de zaal.
Steeds zilter waait dun ratelend metaal.
De schrijfmachine mijmert gekkepraat.
Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat:
‘O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen
Waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid

Moeder is namelijk overleden, blijkt uit de direct erop volgende dichtregels. Wikipedia meent dat ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’ gelezen kan worden als: lees maar, er staat niet waterstaat. Wikipedia vermoedt dat ‘t een woordgrapje is, implicerend dat het verstandig is de tekst– en teksten in het algemeen – letterlijk te nemen. Ik vind dat een aantrekkelijk advies.

Het is in ieder geval goed, denk ik, om teksten over opvoeding en onderwijs letterlijk te nemen. Maar probeer dan wél steeds eventuele ‘gekkepraat’ te herkennen. Wat alleen maar kán wanneer je door een goede opleiding en zinvolle praktijkervaringen een subtiel pedagogisch zintuig hebt ontwikkeld voor het herkennen van onvruchtbare theorieën en praktijken. Dat je fijnzinnig kunt oordelen in pedagogenland is nodig, want, onparlementair gezegd: het stikt er van de controverses tussen enerzijds fake knowledge en daarop gebaseerde dubieuze praktijken en anderzijds praktijken die wél verdedigbaar zijn. Hoe zinvol is het bijvoorbeeld om jonge kinderen zo vroeg mogelijk cognitief te ‘scholen’, niet alleen al in groep 1 en 2, nee, zélfs al door vóórschoolse educatie? Wat moeten we – zelfs als het om jonge kinderen gaat – vinden van dezogenaamde 21ste-eeuwse vaardigheden, zoals creatief denken, zelfregulering, sociaal en cultureel vaardig zijn, samenwerken, communiceren, media wijsheid, ict-basisvaardigheden, informatie-vaardigheden en computational thinking? Tel daar ADHD, ASS en bijvoorbeeld dyslexie nog eens bij, en er tekent zich anno nu een overladen situatie af waarin kinderen, opvoeders en docenten zich bevinden. Als we, zoals ik zojuist propageerde, lezen wat er letterlijk staat over dit alles, klópt dat wat er staat dan ook?

Sieneke Goorhuis-Brouwer, Wilna Meijer en ik schreven een boek waarin veel ter sprake komt. Maar ánders dan vaak gebeurt. We bekijken bijvoorbeeld activiteiten van kleine kinderen tegen de achtergrond van wat de situatie met de ontwikkeling, en de ontwikkeling met de situatie ‘doet’.

Zo beoordelen we onder meer uitbundig computergebruik en tv-kijken als mogelijke voorbeelden van zogenaamde systeeminterferenties: verstoringen van het ‘systeem’ van een gezonde omgang van het kind met de wereld. Beknopt samengevat: een gezonde omgang houdt onder mee in dat, neurologisch  bekeken, zogenaamde spiegelneuronen hun werk hebben kunnen doen. Deze bijzondere neuronen maken het mogelijk dat (communicatieve) handelingen die kinderen nog niet kunnen, maar wel moeten gáán kunnen, zodanig ‘gespiegeld’ worden dat er veel minder tijd voor nabootsen en nadoen nodig is dan wanneer deze neuronen niet zouden zijn geprikkeld. Wat kunnen, tegen die achtergrond bekeken, veelvuldig tv-kijken en het spelen van computerspelletjes voor invloed hebben? Immers, de natuurlijke persoonlijke omgang tussen kleine kinderen en anderen kent een zee aan emotionele en cognitieve nuances. Nuances in het actie- en reactiesysteem die qua aantal en intensiteit niet te vergelijken zijn met wat het tv-kijkende en gamende kind ervaart.

Een en ander illustreert hoe wij pedagogiek bedrijven. Pedagogiek is voor ons een praktijkwetenschap. Vanuit pedagogisch perspectief  wordt er filosofisch, (neuro)biologisch, sociologisch, historisch – en ook ‘ervaringsdeskundig! – gekeken hoe men met kinderen omgaat en zou moeten omgaan. Onopvallend verwerken we in ons door-en-door pedagogische verhaal tal van casussen; casussen die het verhaal op hun beurt ook sturen. Ze zijn nu eens humoristisch, dan weer aandoenlijk, soms wreed. Het is mede door de rijke ervaringen en kennis van de klinisch ortho-pedagoge Sieneke Goorhuis dat Wilna Meijer en ik meer theoretische reflecties konden geven. Zo proberen we het oordeelsvermogen van docenten én van ouders (en dus ook hun pedagogische intuïties en tact) te scherpen.

Het verband tussen cultuur en ontwikkeling benadrukkend, hebben we het ‘groot worden’ van kinderen van 0 tot 9 jaar in kaart gebracht. We laten zien:

  • dat het, binnen een bedding van gehecht-zijn, gewoontevorming en spel, júist is eerst en vooral de ontwikkeling van het kind te volgen;
  • dat het pas na een jaar of vijf/zes zaak is om ‘echt’ te gaan opvoeden, dus in te leiden in kennis (dán pas zijn kinderen namelijk voor het eerst in staat tot enige zelfreflectie en dus tot het dragen van verantwoordelijkheid, wat immers kennis vooronderstelt).

Ook eerdere pedagogen hebben wel gewezen op het bijzondere van het opgroeien van kleine kinderen. Zo benadrukte Fröbel rond 1825 het belang van  spel als basis voor het latere echte leren. Zijn originaliteit wás dat hij toen al, op basis van ervaringen en de kennis van tóen, ontdekte dat je kleine kinderen speelruimte en spelmateriaal moet geven, wil je hun waarneem- en denkontwikkeling stimuleren. Hij zei dat ‘tegen de tijd ín’, toen het nog gewoon was kleine kinderen te ‘bewaren’ in bewaarscholen! Zijn gekeken vernieuwende kleuterpedagogiek werd ten slotte zó op prijs gesteld dat men zijn naam vereeuwigde: de bewaarschool werd een fröbelschool. Anderhalve eeuw lang werd het fröbeliaanse inzicht, aangepast, natuurlijk, aan steeds weer nieuwe kennis,in praktijk gebracht. Tót bijna veertig jaar geleden, verwijzend naar met name ondoordachte adviezen  uit onderwijskundige kringen, het heilloze besluit viel de kleuterschool op te heffen. De op zich vruchtbare gedachte dat je in het algeméén rekening moet houden met zogenaamde doorgaande leerlijnen werd in dit bijzóndere geval ten onrechte toegepast.

Velen die zeggen dat je met cognitieve scholing vroeg moet beginnen, vinden dat andere opvattingen gedateerd zijn. Inmiddels weten we echter dat ook recent antropobiologisch en neurowetenschappelijk onderzoek Fröbels speltheorie ondersteunt. En al even recente, op methodisch verantwoorde observaties gebaseerde, kennis over hoe kinderen zich ontwikkelen, bevestigt ook dat vroeg beginnen met schools leren niet zinvol is.

Dankzij al deze inzichten kunnen we laten zien hoezeer leerprocessen tot ver in de kleutertijd verschillen van het begrijpend leren daarná. Voor een ‘knip’ tussen de kleuter en het schoolrijpe kind, binnen BON vaak besproken, geeft ons boek steekhoudende argumenten.

Tegen de achtergrond van ons algemeen-pedagogische boek zijn onder meer ortho- en transcultureel-pedagogische vraagstukken te verhelderen. We laten ook zien hoe zélfs de pasgeborenen, die aangeboren capaciteiten bezitten om wélke cultuur dan ook te verwerven… anders gezegd: we laten zien hoe zelfs die zo ‘ópen’ naar de wereld uit staande mensjes al binnen enkele jaren ‘cultuurverkokerd’ gedrag vertonen. Maar we geven ook aan dat ze, eenmaal volwassen geworden, hun cultuurbepaaldheid kunnen relativeren, en dat mondige en kritische burgers dat, wanneer nodig, ook zouden móeten.

Ons boek, zo zeg ik maar even terzijde, bevat in dit verband onder meer ook munitie tegen cultuur-narcistische versimpelingen die je wel tegenkomt in de taal van een van onze jongere politici. Lees maar, er staat wat …. Oh nee, sorry: Luister maar, hij zegt wat hij zegt…

We geloven dat Psychologie en pedagogiek van het jonge kind. Over ontwikkeling, stimulering en vorming (aanstaande) docenten en ouders van dienst kan zijn. Het is verkrijgbaar bij de boekwinkel en de uitgever, Koninklijke Van Gorcum, en kost € 23,50.

Geef als eerste een reactie

Laat een reactie achter