Koudwatervrees en leraarsatisfactie I

 Er bestaat gelukkig op dit forum waardering voor het door mij bedachte alternatieve exit uit de huidige onderwijstoestand. Maar het is mij niet gelukt om mijn geloof in de begaanbaarheid van die uitweg op de forumlezers  te laten overspringen. Ik denk dat één van de oorzaken daarvan is dat enerzijds bij BON vooral veel LERAREN aangesloten zijn en anderzijds ik BONscholen wil verwezenlijken met een beroep op het recht van OUDERS om zelf belangrijke keuzes voor hun kinderen te mogen maken. Verder heeft wat ik voorstel een marktstructuur en omdat het geloof in de marktwerking door de huidige financiële crisis tanende is en veel leraren sowieso niet veel met commercie in onderwijs op hebben en mogelijk omdat sommige lezers niet begrepen hebben dat de door mij voorgestelde marktstructuur  effectief de misstanden van de huidige pseudomarkt in onderwijsland met zijn perverse prikkels zou moeten bestrijden en in de nieuwe structuur de markt zo gewijzigd is dat ook niet-commerciele initiatieven verwezenlijkt kunnen worden stappen de lezers waarschijnlijk snel over op andere discussiebijdragen van dit informatierijke forum. Mogelijk kan ik meer bij de lezers bereiken als ik hen duidelijker maak dat de door mij voorgestelde weg van verandering ook de positie van een in het overbrengen van schoolse kennis succesvolle leraar versterkt. Een voorwaarde daarbij is dat het resultaat wat een leraar op cognitief gebied bij de leerlingen bereikt heeft gemeten moet kunnen worden en ook betrouwbaar gemeten wordt en dat die goede resultaten ook van groot belang zijn voor directie en bestuur. Laatstgenoemden zullen dan wel nalaten om voor eigen gewin leraren te couillonneren en minder te betalen. De betrouwbare meting moet geschieden door alle leerlingen uiterlijk bij het afsluiten van het curriculum aan een geheel buiten de school om afgenomen staatsexamen zoals het STAATSexamen VWO of HAVO te onderwerpen. Bij voorkeur ook nog aan tussenliggende staatsexamina.  Als de prestaties van de leerlingen van een bepaalde school op die externe examineringen te laag zijn wordt de subsidie voor de school verminderd en kan de school in een neerwaartse spiraal terecht komen en uiteindelijk failliet gaan zodat de bestuurderen op straat komen te staan. Bij zo’n regime worden goede leraren  voor een school veel waard. In de beschreven situatie hebben we dus niet te maken met de school die is “als slager die zijn eigen vlees keurt” en ook niet zo grote instellingen van onderwijs dat zij “to big to fail” zijn zoals bij Amaris en mutatis mutandis bij de grote banken het geval was.

Als besturen er belangbij hebben dat de leraren goed “lehren” zullen de besturen zulke leraren hun gang laten gaan en hen redelijk betalen. Maar “to big to fail”geeft de bestaande scholenorganisaties nog een veel te sterken positie. Effectiever  voor het verbeteren van cognitief gericht onderwijs is niet slechts de bestaande “grote” schoolbesturen klem te zetten maar om een parallelsysteem op te zetten van kleine scholen die in staat zijn om met minder geld per leerling betere prestaties te leveren en het oprichten van nieuwe kleine scholen te vergemakkelijken. Zoals onderstaand uiteengezet wordt kunnen zo behalve “Den Haag” met de geldbuidel ook ouders met hun voorkeuren de besturen onder druk zetten. In deze tijd van onderwijsschandalen en financieringstekorten zouden de paar goedwillende politici die er zeker nog zijn baat hebben bij het toestaan van het bovenbeschreven parallelstelsel dat het vigerende stelsel aan banden legt en hopelijk zou verdringen.

Heeft bovenstaande nu te maken met meer keuzemogelijkheden voor ouders en verbetert dat erbij halen van de ouders de positie van de goed(opgeleide) leraren? Ja! Om meer keuzemogelijkheden te verwezenlijken zullen er minder scholen en ook minder schooltypen onder eenzelfde bestuur mogen ressorteren en moet tevens het oprichten van nieuwe scholen of weinig uitgebreide scholengemeenschappen een stuk gemakkelijker gemaakt worden. De scholen zullen zodra weer concurrentie mogelijk is moeten dingen naar de gunst van ouders en leerlingen en scholen van hetzelfde niveautype (Gymnasium, Atheneum, (samen VWO), HAVO, MAVO, ambachtsschool)kunnen verschillen ingekleurd worden. Mogelijke inkleuringen zijn bij voorbeeld intellectuele ambiance, sport, veel sociale of culturele activiteiten, religie, een bepaalde leermethode waaronder computerleren. In de huidige structuur van grote scholengemeenschappen hebben ouders over belangrijke zaken niets te vertellen en worden ouders van leerlingen van verschillende niveautypen tegen elkaar uitgespeeld.

Men stelt wel dat ouders alleen maar naar scholen zoeken waarvan de kinderen vinden dat ze “leuk” zijn. Dat stellen komt echter tot stand doordat maar weinig scholen zich profileren als school waar efficiënt onderwijs gegeven wordt. Op het moment dat ouders moeten kiezen tussen een veeleisende school en een school voor flierefluiters zullen vele voor het eerste kiezen.

Een scholenbestuur kan zo dus van twee kanten onder druk gezet worden: vanuit de overheid die de geldkraan geheel of gedeeltelijk kan sluiten en van de ouders die vaker een school overeenkomstig hun wensen kunnen kiezen. Er ontstaat echte marktwerking maar dan met twee klantentypen (overheid en ouders) en twee succesdomeinen: examentraining voor het eerste klantentype en inkleuring voor het tweede. Ook leraren kunnen zo een bij hen passend inkleuringstype kiezen om er te werken en zij zullen scholen met een inkleuring die de resultaten van een school bij een staatsexamen te zeer zou verminderen mijden. Omdat het vooral de leraren zijn die moeten verhoeden dat een school onder de norm voor de minimale prestatie op cognitief gebied komt wordt de positie van de leraren ijzersterk. Ze zullen wel moeten samenwerken en elkaar scherp houden.   Voor het oprichten van een school zouden 20 leerlingen voor het eerste leerjaar voldoende moeten zijn. De overheid moet zich helemaal niet meer bemoeien met scholen die voor een staatsexamen opleiden. De resultaten moeten voldoende controle bieden. De oprichters van de school en de ouders houden zich vooral met de inkleuring bezig. Maar ook keuzes over het soort wiskunde (b.v. realistische tegenover fundamentele wiskunde; wel of niet grote aandacht voor vertalen bij talen) en de daarbij passende staatsexamenering moeten mogelijk zijn.

De cognitieve prestaties van een school kunnen eerlijker beoordeeld worden als niet slechts naar de uitkomsten op de staatsexamina gekeken wordt maar ook naar het ingangsniveau van de leerlingen. De BTW, de Beoordeling op Toegevoegde Waarde, heeft als achillespees de betrouwbaarheid van het vaststellen van de kennis en capaciteiten van de instromende leerlingen. Een verduidelijking: Neem de Zelfstandige Gymnasia. Deze selecteren vaak op het advies van de basisschool of/en de uitslag van de CITO-toets. Leerlingen met het advies HAVO-VWO of een te lage CITOscore worden dan niet toegelaten. Geen wonder dat men dan op zo’n gymnasium hogere eisen kan stellen en de eindexamenresultaten beter zijn dan op een school die minder strenge toelatingseisen stelt. Bij gelijke eindexamenresultaten heeft een VWO-school met lagere toelatingseisen mogelijk een betere prestatie geleverd dan een Zelfstandige Gymnasium.