Doodlopende leerlijnen taal en rekenen?

Op 23 januari 2008, tijdens de Panamaconferentie in Noorwijkerhout, overhandigde de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, onder leiding van de heer H.P. Meijerink, haar eindadvies Over de drempels met taal en rekenen aan de bewindslieden van OCW . In bijlage G het verslag van een veldraadpleging van 21 november 2007.

In het najaar van 2008 zijn opnieuw veldraadplegingen gehouden. De volgende bijlagen zijn beschikbaar onder 31332 nr. 7:
raadpleging PO, raadpleging VO + bijlage boek VO, advies VO-raad en advies MBO-raad.

13 oktober 2009 werd de comm. OCW bijgepraat over de opbrengst van deze onderzoeken door de heren van der Vlugt [V] (hoofd afdeling VO) en Hobstaken [H] (programmaleider taal en rekenen).
Een greep uit de (gestripte) vragen:

Jasper van Dijk (SP)
We lezen het draagvlak breed; waarop is dit gebaseerd?
H: 1. de heer Meijerink heeft uitgebreid geconsulteerd; 2. er is veldraadpleging geweest.

wat was de belangrijkste kritiek;bijv door meer registratie ofwel bureaucratie?
H: een van kritiekpunten: lezen van fictie in het mbo. In een aanvullende opdracht aan de heer Meijerink wordt het referentiekader aangepast: fictie/zakelijk lezen voor het VO en alleen zakelijk lezen voor mbo.

Staat in de wetgeving iets over sancties?
H: het is wel de verwachting dat dit een rol gaat spelen in het toezicht van de inspectie. Hoe weten we nog niet.

Zijn de doorlopende leerlijnen aanpasbaar?
H: een AMvB (algemene maatregel van bestuur) is redelijk snel aan te passen. Laten we eerst ervaringen opdoen. Er is door veel experts naar gekeken. We hebben ook weinig commentaar gehoord.

Smit (SP)
Is 75% niet wat weinig?
H: in de referentieniveaus zit ook een ambitie. Als je het rapport van de expertgroep leest op basis van de toetsen die nu gebruikt worden in de periodieke peilingonderzoek die meneer Meijerink een afspiegeling vindt van het referentieniveau dat hij beschrijft doet meneer Meijerink de uitspraak nou dit moet haalbaar zijn voor 75%.
Maar er zal extra inzet gepleegd worden. De verwachting is ook in het rapport uitgesproken dat het percentage omhoog kan gaan. 85% moet het kunnen halen. Het stopt ook niet aan het eind van het PO. Maar vooral in de onderbouw van het VO moet die draad weer worden opgenomen. Er is dus niet gezegd dat daarmee 15% van de leerlingen afgeschreven is.

wat gebeurt met deze groep?
H: Als het gaat om de gevolgen voor de leerlingen. We gaan nu niet allerlei dingen aanpassen. We gaan ook niet de zak/slaagregelingen op het VO even aanscherpen. Dit zou onverstandig zijn omdat je weinig ervaring hebt met die referentieniveaus. Dat geldt ook voor het PO. Het is niet een eindexamen. Het is ondersteunende informatie in het advies van de leerling. Er gaat geen PO-leerling zakken op het referentieniveau.

Kraneveldt (PvdA)
Is het fundamentele niveau hoger dan het gemiddelde niveau wat kinderen nu hebben?
V: Het ambitieniveau gaat wel omhoog. Taal en rekenen moeten sterker in de onderwijskolom aan bod komen. Dat is niet voor alle leerlingen haalbaar. Desalniettemin moet de ambitie zijn dat zoveel mogelijk leerlingen op het niveau 2F gebracht worden, omdat dat volgens Meijerink het niveau is om te kunnen functioneren in de maatschappij. Dat hangt heel erg af van de inspanningen van de mensen in het onderwijs die die leerlingen zover moeten brengen, of daarin geslaagd wordt of niet.

Jan-Jacob van Dijk (CDA)
Hoeveel % van de leerlingen zal 2F halen?
V: Daar heeft Meijerink heel wat voorzichtige slagen om de arm gehad. We hebben hem gevraag: geef ook daar wat meer duidelijkheid over. In zijn nadere beschouwing heeft hij gezegd:
“Ik heb wat nader onderzoek gedaan naar examenresultaten. Ook daarvan wordt gezegd: in het VO moet 75% van VMBO-ers in staat zijn 2F te halen.”
Als je dat zegt, zeg je dus dat het voor een hele hoop bb-leerlingen het een hele opgave zal worden. Want daar zit de groep leerlingen moeite zal hebben en vaak met een achterstand het VO binnenkomt. Het zal een lastig verhaal worden.
Meijerink is erg voorzichtig in het doen van uitspraken over de haalbaarheid. Want het is een beschrijving, het is een stuk tekst. Als U het referentiekader bekijkt het zijn gewoon stukken tekst wat zou hij moeten kennen en kunnen. Dat is nog geen toetsopgave. Dat is nog geen norm.

Wat is precies het verschil tussen referentieniveaus en de kerndoelen PO en de exameneisen VO?
V: In de kerndoelen zit aardig wat in, alleen ze zijn niet concreet genoeg. De referentiebeschrijvingen zijn aanvullingen/uitwerkingen.

In de exameneisen VO wordt spelling niet erg meegenomen. In de referentieniveaus wel.
Zijn er meer voorbeelden?
V:?

Als er grote verschillen zijn waar gaan we dan minder aan doen?
V: Gaat er wat af van het curriculum? Nee. Kijkend naar het PO gaat 50% van de onderwijstijd naar taal en rekenen. Moet dat naar 70%? Het is ook maar de vraag of het enkele feit dat je meer tijd besteed aan taal en rekenen nu ook garand staat voor meer resultaat.
Daar zijn nu wat pilots gestart om dat te onderzoeken.
Je kunt ook zeggen: leg dan andere accenten.

Na de technische briefing een kringgesprek waarin werkers uit het veld de procesbegeleiders snel duidelijk maken dat verschuiven van aandachtspunten geen serieuze oplossing is.

Wederom een greep uit de opmerkingen:
bo – het ambitieniveau moet omhoog bij taal en rekenen; dat vergt meer inspanning => werkdrukverhogend.

sbo – F1 te hoog; via ontwikkelingsperspectief en leerrendementsverwachting kijken wat haalbaar is.

praktijk onderwijs – eigen streefdoelen – wel eisen blijven stellen – referentieniveau 1F te hoog – waar halen we de tijd vandaan – platform praktijk onderwijs heeft naar maatwerk gezocht.

vo – groot zorgpunt dat docenten Nederlands en wiskunde opdraaien voor de klus en zorgen over de haalbaarheid bij havo.

mbo reken/taal-niveau vmbo-er zeer laag – wiskunde/rekenonderwijs werd uit mbo verwijderd – hoe lossen we dit op?

Nav kritische opmerkingen heeft Heim Meijerink opnieuw naar de referentieniveaus gekeken. De bevindingen zijn weergegeven in het rapport Een nadere beschouwing (juni 2009).
Over de invoering in de verschillende sectoren raadpleeg Toewijzing en invoering Referentiekader Taal en Rekenen Volgens dit draaiboek zullen alle leraren een tandje bijschakelen om de klus te klaren.

Een derde onderzoek naar de haalbaarheid van de referentieniveaus vond plaats in april/juni 2009. In Monitor taal rekenen (bijlage 1) de resultaten.

Ondanks de nodige armslag, het cijfermateriaal illustreert opnieuw de zorgelijke situatie op het vmbo, dat nu voor het tiende jaar succesvol leerlingen voorbereidt voor het mbo, volgens de staatssecretaris.

12 Reacties

  1. Lief hé
    Sjoerd vindt:
    “Docenten moeten zowel ondersteund worden bij de aanscherping van de eigen taal- en rekenvaardigheid, als bij het zich eigen maken van didactische methodieken. Vooral waar het gaat om taal- en rekenbeleid is scholing van docenten aan de orde. Daarnaast zorgt gedifferentieerd onderwijs ervoor dat ieder kind op zijn of haar eigen niveau aangesproken wordt en zich blijvend ontwikkelt. De VO-raad gaat ervan uit dat de daarvoor benodigde kennis en vaardigheden een centrale plaats (gaan) innemen op de lerarenopleidingen.”

    De(?) lerarenopleidingen krijgen het nog druk. De leraren ook. En de leerlingen blijven zich blijvend ontwikkelen door aanspraak op eigen niveau. Op de hurken allemaal!

    • Een ernstig gemis
      Ik mis nog het uitgangspunt dat de leerling centraal staat.

      Zou Sjoerd z’n dag niet hebben?

  2. Twaalf verzuchtingen bij Bonnies mooie verslag
    Bonnies titel drukt een zorg uit over de ook voor BON relevante referentieniveaus taal & rekenen.

    Twaalf verzuchtingen:

    1. Niet een ‘comm. OCW’ werd bijgepraat, maar OCW (Hobstaken & vd Vlugt) praatte de Vaste Kamercomm. voor Onderwijs bij . Ofwel: het ministerie informeerde de Nederlandse burger, vertegenwoordigd voor Van Dijk(2x), Smit & Kraneveld.

    2. Er is draagvlak voor het *doel*. Of er draagvlak is voor het concrete middel, is te bezien.

    3. De helft van de Nederlandse leerlingen hoeft niet literatuur te leren lezen. Voor 55% van hen zijn de spannende avonturen van Paul van Loon het literaire eindstation. Dat spoort met de keuze om voor 55% van de leerlingen gebruik van haakjes bij het rekenen tot eindstation te maken. In Engeland/Frankrijk/Duitsland lacht men zich hierom te pletter; in Zompig Moeras Nederland kan alles.

    4. Scholen die niet willen of durven voldoen aan nationale standaarden, hoeven geen sanctie te vrezen. Dus kun je er vergif op innemen dat er niets verandert.

    5. De eisen zijn veranderbaar. Dus is hun eenzelfde lot beschoren als de kerndoelen (gereduceerd, vereenvoudigd) en examenprogramma’s (geglobaliseerd). Door simplificatie zijn ze feitelijk kaltgestellt.

    6. Als het aan OCW ligt, gebeurt met leerlingen die het niveau niet halen, niks.

    7. OCW wenst geen civiel effect van de referentieniveaus, want ze zijn nog niet serieus (‘onvoldoende ervaring’). Recept voor dode letter.

    8. Het gaat maar om een wens, niet om een norm. OCW bidt voor het halen van de norm.

    9. Binnen de container vmbo krikken GL- en TL-leerlingen het percentage op voor BB- en KB-leerlingen, die minder hoeven presteren.

    10. Er moet meer aandacht komen voor taal en rekenen, maar “verschuiven van aandachtspunten is volgens werkers uit het veld geen serieuze oplossing”. Eh?

    11. Praktijkonderwijs heeft geen zin om het goede te doen.

    12. In het mbo ziet men het als probleem dat men aan taal en rekenen moet doen, nu beide vakken zijn afgeschaft.

  3. blijven leren
    Misschien dat ik nu pas begrijp waarom bij Het Nieuwe Leren steeds gesproken wordt over een leven lang leren……….Wat vroeger op de middelbare school werd geleerd daar doe je nu je hele leven over! Want wat je op school mee krijgt is bagger weinig……………? Is dat Het Nieuwe Leren?

  4. Wie bepaalt wat haalbaar is?
    Veel lieve juffen uit speciaal en praktijkonderwijs willen kijken wat haalbaar is……..
    Bepalen zij wat optimaal haalbaar is voor de leerling in kwestie? Op grond van welke kriteria denken ze dit te kunnen bepalen?

    Zonder ambities, zonder stevige doelen, wordt het nooit niks met welke vorm van onderwijs dan ook.

    Daar komt bij dat ik vrees dat deze lieve juffen eisen stellen al gauw zielig vinden. Arme kinderen in het speciaal onderwijs: Juist jullie hebben onderwijs nodig van het beste niveau.

    • wie bepaalt wat haalbaar is?
      Hinke, dat wordt niet zomaar bepaald met de natte vinger. Als een kind binnen komt dan is dat nadat daartoe een beschikking is afgegeven door de toelatingscommissie. Het kind komt binnen met een batterij aan recente testen. Eén van de indicaties is het IQ van het kind, maar er zijn meerdere indicatoren. Vervolgens wordt er ook gekeken naar de specifieke beperkingen en dan wordt er een langetermijn verwachting gemaakt en korte termijn verwachting. Dan wordt er een handelingsplan opgesteld en die handelingsplannen worden geëvalueerd en vervolgens vergeleken met de verwachtingen. De kinderen komen in groepen van 8-18 kinderen. Gemiddeld op schoolniveau 15 kinderen per groep. Afhankelijk van leeftijd en zwaarte van problematiek in de groep. In eén groep zitten kinderen met allerlei verschillende beperkingen en dus verschillende behoefte qua aanpak. Er worden behoorlijk wat eisen gesteld aan kinderen in het speciaal onderwijs en de ondersteunende hulp kan zeer intensief zijn mbv schoolmaatschappelijk werk, orthopedagoog, logopedist, remedialteacher en ook op het gebied van bewegingsoefeningen, caesartherapie etc. En de onderwijsinspectie heeft de laatste jaren enorme eisen gesteld aan het volgen van de ontwikkeling van de kinderen. Dus niet zomaar!

      • Niet veel vertrouwen
        De batterij aan deskundologen geeft mij absoluut niet het vertrouwen dat eruit wordt gehaald wat erin zit. Uitspraken als ‘We richten ons op wat het kind kán, in plaats van wat het niet kan’ zijn uitermate verdacht.
        – Het suggereert dat de rest van het onderwijs zich collectief richt op wat de leerling niet kan. Dat is natuurlijk flagrante onzin!
        – Onderwijs dient zich te richten op wat het kind nog niet kan, zodat hij datgene wat hij nog niet beheerst kan leren.
        – Als je je richt op wat een leerling kan, dan hoeft hij/zij niet naar school, want iets wat je kunt hoef je niet meer te leren.

        Regelmatig krijgen wij leerlingen uit de speciale richtingen van het VMBO. Helaas moeten we te vaak constateren dat ze belangrijke zaken NIET geleerd hebben die ze wel hadden kunnen leren. Soms kunnen wij het ze nog leren, soms is het gewoon al te laat (begrijpend lezen, vaardigheid in rekenen)

        • speciaal onderwijs
          Hinke, het speciaal onderwijs ontsnapte tot enkele jaren geleden aan de inspectie op vele punten vergeleken met het reguliere basisonderwijs.Sinds enkele jaren is er de eis om beredeneerd aanbod te doen aan kinderen en daarbij ligt de lat hoog. Vergelijk de kinderen in het speciaal niet met reguliere kinderen. Er is maar een klein deel met voldoende intelligentie om naar een vmbo te kunnen, maar meestal is er nog meer problematiek waarom deze kinderen niet naar een vmbo doorstromen. Kinderen die aangewezen zijn op het speciaal onderwijs hebben minimaal 2 jaar onderwijsachterstand. Van deze kinderen is alles wat boven groep 6 uitsteekt qua niveau heel goed als ze “groep 8” verlaten, ze hebben immers een stuk achterstand ondanks alles ingelopen. Als kinderen doorstromen naar het vmbo vanuit het speciaal onderwijs, dus met achterstand, dan heb je dus nog wat te doen, ja dat klopt.
          Meestal is het zo dat deze kinderen zonder het speciale onderwijs nog verder achterop geraakt zouden zijn. Het batterij aan deskundigen wordt selectief ingezet!
          Ik pleit voor het voortbestaan van deze scholen: wat ik gezien heb is van zeer vakkundige betrokken leerkrachten. Ik heb gezien wat er met kinderen gebeurt als ze een paar maanden op het speciaal onderwijs zitten. Alleen dat al is de moeite waard om voor te werken.

          • In stand houden van speciale scholen
            Gezien discussies uit het verleden zul je van het in stand houden van speciale scholen op de BONsite geen tegenstanders treffen.

          • Sorry, misverstand
            Kennelijk ben ik ergens onduidelijk geweest. Op geen enkel moment pleit ik tegen het voortbestaan van het Speciaal onderwijs. Integendeel: wat mij betreft mogen er meer leerlingen naar Speciaal Onderwijs. Ook twijfel ik niet aan de deskundigheid en de betrokkenheid van de mensen die er werken. Ik heb, denk ik, best een goed beeld van de leerlingen die het SO bevolken.

            Het enige wat ik mij afvraag is of er soms niet te soft over de prestaties van leerlingen wordt gedacht (wij kijken naar wat ze kunnen en niet naar wat ze niet kunnen). Op de Rekenconferentie was Douwe Sikkes, van het Speciaal Basisonderwijs uit Arnhem. Hij deed intensieve oefenprogramma’s op het gebied van rekenen (en taal) met deze kinderen. Een groot percentage was na groep 8 van deze school op een vergelijkbaar niveau met ‘normale’ kinderen. Dit was een enorme prestatie, die vooral gebaseerd was op het geloof dat deze leerlingen meer kunnen. Als je dan veel oefentijd kunt inruimen, dan kom je verder dan velen tevoren denken.

    • Op je eigen niveau. Of dat van anderen?
      Precies Hinke. Dat zie ik als de grootste bedreiging voor deze op zichzelf interessante referentieniveau-exercitie: de lauwe reacties uit ‘het veld’. Met ‘het veld’ bedoel ik dan zowel de schoolbesturen (die het aan de edele reten zal roesten of de niveaus gehaald worden of niet, in 2011 of in 2021) als de leraren dan wel ‘leraren’ die het allemaal wel erg veel gevraagd vinden want anders komen ze niet aan hun leuke & gezellige programma toe.

      Dat laatste probleem zie ik, ik zeg het eerlijk, zich eerder bij de referentieniveaus taal voordoen dan bij de rekenniveaus. Omdat er in het taalonderwijs een behoorlijke dosis gezelligheid zit, en er traditioneel meer coulance bestaat voor taalfouten (‘als je mekaar maar begrijp’) dan voor rekenfouten.

      Het zijn twee heel verschillende vormen van denken over ‘goed onderwijs’. Bepaal je eerst de gewenste uitkomst en zoek je de best mogelijke weg daar naar toe, of ga je gewoon positief op weg en is alles wat een-leerling-op-zijn-eigen-niveau onderweg aan kennis opdoet mooi meegenomen?

      Voor mensen die de laatste opvatting aanhangen, verpesten referentieniveaus wel mooi hun feestje.

  5. 44% versus 75%
    Dit rapport illustreert waarom mbo4-leerlingen het bij ons in het hbo bij de ‘rekenvakken’ zoveel moeilijker hebben dan havo-leerlingen: slechts 44% van mbo4 haalt bij rekenen/wiskunde niveau 3F tegen 75% van de havisten. En 3F is nou niet direct rocket science zoals de voorbeelden uit het rapport laten zien.

    Overigens is Meijerink wel erg aardig c.q. terughoudend over het verschil tussen mbo4 en havo5:
    “Bij spelling (48%) en rekenen-wiskunde (44%) zijn de percentages leerlingen [mbo4] die niveau 3F halen wat lager dan in havo5 (75%).”

    Het verschil tussen ‘nog niet eens de helft’ en ‘driekwart’ valt zeker in de marge van het schattend rekenen?

Reacties zijn gesloten.