Rekken en strekken

JCTraasv2.jpg

 

Staatssecretaris Dekker kan terugblikken op een succes: na een urenlang debat in de Tweede Kamer is besloten dat er een centrale eindtoets komt voor het basisonderwijs. Wie wat nauwkeuriger kijkt ziet dat de regeling een compromis van het bekende soort is: de kool en de geit sparen.

Veel zal er daarom niet veranderen in de praktijk. Op één punt wil ik nog attenderen: de uitslag van de toets gaat minder zwaar wegen dan het advies van de afleverende school zodat ouders niet meer op grond van de score van de toets kunnen eisen dat hun kind wordt toegelaten tot een bepaalde opleiding in het voortgezet onderwijs. Met andere woorden , ouders die met deze situatie te maken krijgen zullen zeker proberen druk uit te oefenen op de onderwijzer(s)  van de basisschool.

Nieuw is dat niet. Het zou wel interessant zijn te weten hoe vaak en met hoeveel succes die druk wordt uitgeoefend. Twee factoren zullen zeker meespelen: de meeste leerkrachten van nu ontberen het gezag van de oude hoofdonderwijzer wiens advies zonder morren werd gevolgd. Ten tweede: scholen die het moeilijk hebben in de concurrentieslag – dalend leerlingenaantal, slechte resultaten – zijn uiteraard extra gevoelig voor de pressie van ouders.

Ik kan me daarom best voorstellen dat er ook wel onderwijzers zijn die het prettiger vinden zich te verschuilen achter een externe drempel, c.q. een centrale eindtoets.

Overigens, wat mij opvalt in de verslaggeving is de volledige afwezigheid van het begrip ‘toelatingsexamen’. Toch is dat ook in ons land een algemeen aanvaard middel geweest om de toelating tot het voortgezet onderwijs te regelen. En in het buitenland wordt door de beste scholen vrijwel altijd een toelatingsexamen gebruikt.

De  ‘filosofie’ achter het toelatingsexamen is duidelijk en sterk: wij, vertegenwoordigers van de ontvangende school, moeten voldoende vertrouwen hebben in de leerlingen die zich aanmelden. Als de leerlingen aan onze eisen voldoen  mogen beide partijen erop rekenen dat de opleiding met succes kan worden gevolgd. In de termen van A.D. de Groot, de grondlegger van het C.I.T.O.: nadat de leerlingen de ‘toelatingsdrempel’ gepasseerd zijn, geldt het ‘expeditiemodel’, ‘samen uit, samen thuis’. Dat is dus heel wat anders dan ‘permanente selectie met rekbare maatstaven’. Toch hebben regering en parlement daar weer voor gekozen; er moet blijkbaar altijd wat te marchanderen, altijd wat te sjoemelen blijven.

 

J.C. Traas

2 Reacties

  1. Eigenlijk raar; wij in het

    Eigenlijk raar; wij in het MBO mogen niet eens leerlingen weigeren die zich aanmelden. Zelfs aan duidelijk is dat de gekozen beroepsopleiding niet tot succes zal leiden (geen rekenvaardigheden of motivatie) mogen we leerlingen niet weigeren. We kunnen hen hoogstens een negatief advies geven, maar daar kun je lak aan hebben als je graag een paar opleidingen achter elkaar shopt met behoud van studiefinanciering. Zolang je nog geen startkwalificatie hebt kun je slabakken wat je maar wilt. Zelfs spijbelaars zijn moeilijk te verwijderen. En de bal? Die wordt zoals gewoonlijk bij de opleiders gelegd. WIJ moeten bewijzen dat we er alles aan hebben gedaan om de laatkomers en de spijbelaars terug naar school te krijgen. Anders? Waarschuwing van de leerplicht! Niet naar de leerling, maar naar de opleiding.

    Veel kostbare onderwijsuren (hoewel, meestal vrijetijdswerk van de docenten) gaan zitten in het registreren en achter de broek zitten van niet-gemotiveerden.

  2. Ik denk dat wat betreft de

    Ik denk dat wat betreft de twijfelgevallen bij gelijke capaciteiten een leerling uit de hogere standen meer kans had om op de HBS of het Gymnasium te komen dan een leerling uit de lagere standen. Dat is niet eens onredelijk want eerstgenoemde leerling heeft ook een betere slaagkans. Als het slecht gaat wordt hij immers vaak met bijlessen geholpen. De andere leerling voelt zich misschien buitenstaander in de klas en haakt daarom sneller af. En het doel van een toelatingsexamen is in de eerste plaats om te selecteren op de kans of iemand het VWO-diploma kan behalen.

    Dit voelt natuurlijk niet lekker. Bovendien was er al een eerdere drempel: Wanneer werd je wel en wanneer werd je niet toegelaten tot de subgroep van leerlingen die werden voorbereid op het toelatingsexamen VWO? Het hoofd der school wist dat hoogopgeleide ouders er niet snel in zouden berusten dat hun kind niet op het VWO werd voorbereid. Daarom werden alleen de hopeloze gevallen niet op het toelatingsklasje voor het VWO aangenomen. Kinderen uit eenvoudig milieu gingen vaak automatisch niet naar dat klasje en niet alle onderwijzers waren alert op verborgen talent onder de genoemde kinderen. Kinderen uit hoger milieu gingen vaak automatisch wel naar de voorbereidingsgroep en kregen zo nodig bijles om hun slaagkans te vergroten. Om deze redenen vonden veel mensen toelating door middel van een toelatingsexamen oneerlijk en onrechtvaardig.

    In plaats van het toelatingsexamen  voor het VWO te laten vervangen door de CITO-toets voor alle leerlingen had men beter kunnen proberen om aan de bezwaren tegen het toelatingsexamen tegemoet te komen.

    Het toelatingsexamen zou zich zoals vroeger op het examineren van moeilijke extra leerstof kunnen richten. Bij voorbeeld kijken of een leerling het taalkundig en redekundig ontleden van zinnen onder de knie kan krijgen. Daarbij speelt ook doorzettingsvermogen een rol.

    Een CITOtoets vroeg in het schooljaar zou wel een positieve rol bij het al dan niet toelaten tot het examenklasje hebben kunnen spelen.

Reacties zijn gesloten.