Uitgangspunten: De leraar of docent

Docenten en leraren dienen gekwalificeerd en vakbekwaam te zijn en bezielend les te geven. Zij moeten daarom de ruimte krijgen om zich ook naast het lesgeven inhoudelijk met hun vak bezig te houden en zich daarin verder te verdiepen. Voorts dienen zij aandacht en interesse te hebben voor de leerlingen aan wie ze lesgeven, teneinde hun vak inspirerend te kunnen brengen (wat overigens niet wil zeggen dat het onderwijs altijd direct leuk gevonden moet worden).

Om de leraar of docent in staat te stellen zijn vak optimaal uit te oefenen, mag het aantal te geven lesuren en het aantal en de omvang van te onderwijzen klassen of groepen niet te groot worden. Salariëring moet beter en wel degelijk gedifferentieerd worden naar opleidingsniveau en schooltype; het als leraar bezitten of verkrijgen van een doctoraat (docent-WO) of doctoraalexamen (docent-Vwo/Havo/Hbo) dient te worden gestimuleerd en beloond.

De taken van een leraar of docent zijn zoveel mogelijk beperkt tot zijn eigenlijke werk, d.w.z. les of college geven, mentorschap, meebeslissen over het beleid van de onderwijsinstelling en de vaksectie en het uitdiepen van de eigen vakinhoudelijke kennis en didactische vaardigheden. Bestuurlijk en extern papierwerk moeten tot een minimum beperkt blijven.

De leraren en docenten dragen de eerste verantwoordelijkheid voor het vormen van leerlingen tot welopgeleide burgers en zij hebben een voorbeeldfunctie voor de leerlingen. Aangezien zij voor leerlingen en studenten de school en hun vak vertegenwoordigen, mogen aan docenten enige eisen worden gesteld waar het kleding, welbespraaktheid en gemanierdheid betreft.

De docenten zijn georganiseerd in vaksecties met één sectieleider die tevens over de hoogste scholing en/of mate van ervaring op het hoogste lesniveau beschikt. Ervaren docenten hebben een taak in het begeleiden van jonge collega’s. Vaksecties en docenten zijn zoveel mogelijk zelfstandig in het bepalen van de inhoud van hun vak en de manier van lesgeven, hoewel overleg en coördinatie tussen verwante secties (bijv. moderne vreemde talen) zeer nuttig kan zijn. Resultaat wordt mede gecontroleerd aan de hand van gebleken kennis en motivatie van leerlingen, waarbij echter ook hun eigen inspanningen voor het vak worden meegewogen. Vakinhoudelijke kwaliteiten, het vermogen de orde te bewaren en invoelingsvermogen voor de verschillende leerbehoeften van de leerlingen dienen van overwegend belang te zijn bij functioneringsgesprekken.

De docent of leraar geeft in beginsel klassikaal les; dat wil zeggen dat aan alle leerlingen of studenten op hetzelfde moment op dezelfde manier dezelfde eisen gesteld worden. Leerlingen of studenten dienen zich als groep gezamenlijk dezelfde stof eigen te maken en werken over het algemeen niet ieder in hun eigen tempo. Directe instructie en oefening vormen de basis van het meeste onderwijs. Excursies, werkstukken, presentaties, projecten en het gebruik van audiovisuele middelen en internetopdrachten moeten vakinhoudelijk relevant zijn. Er worden toetsen gehanteerd waarin vakinhoudelijke kennis en vaardigheden duidelijk worden beoordeeld en waarbij de beoordeling binnen de sectie/vakgroep per jaarlaag en niveau uniform is. Daarbinnen is een leraar of docent vrij de lesstof naar eigen goeddunken te behandelen, mits zijn resultaten naar behoren zijn en duidelijk controleerbaar via de (centrale) examens die doorslaggevend zijn voor het behalen van het diploma.