Steden- en dorpencanon

Staatssecretaris Dekker vindt het niet meer zo relevant voor leerlingen om alle provincies en grote steden van Canada uit het hoofd te leren. Hij lijkt een beetje achter te lopen, want er is geen school in Nederland meer te vinden waar ze dat nog vragen. Iets anders wordt het met een opmerking van De Hond in de Volkskrant van zaterdag over de overwaardering van parate kennis, “want die heb je toch binnen vijf seconden op je smartphone ter beschikking”.  Laten we het verder  even niet over deze stelling hebben. Zelfs Dekker vindt dit onzin. De Hond komt vervolgens met een voorbeeld, dat te denken geeft. Bijna verontwaardigt roept hij: “Ik geloof dat kinderen nu aan het eind van de basisschool honderd Nederlandse plaatsen moeten kennen. Waarom?” Ja, waarom? Ervan uitgaande dat De Hond niet voor een nuloptie is, kun je je afvragen welk getal voor De Hond wel te verdedigen is. Vijftig? Vijfentwintig?  De enige manier waarop hier uit is te komen lijkt mij een canon van dorpen en steden. Op welk getal  kom je uit als je enigszins redelijk beredeneerd een topografisch te leren  minimum wilt vast stellen?

Wanneer je als uitgangspunt de standplaats van de desbetreffende school neemt, kun je vandaaruit de nodige topografische kennis bezien vanuit een meer regionaal en een nationaal standpunt. Over internationaal hebben we het even niet. Dat zou betekenen dat zo’n canon ten minste een regionaal en een nationaal gedeelte kent. Je zou ook multidisciplinair in de lijn van Onderwijs 2032 nog het criterium kunnen inpassen van dorpen en steden, die om historische of culturele redenen van belang zijn bij voorbeeld Heiligerlee (slag bij) of Nuenen (Van Gogh).

Wanneer we het nationaal niveau nemen kun je als minimum beginnen bij de hoofdsteden van de twaalf provincies. Maar die hoofdsteden zijn niet altijd de belangrijkste of interessante steden. Dus tel er per provincie nog maar drie bij op. Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven zijn dan natuurlijk vanzelfsprekend, maar tel voor bij voorbeeld Brabant naast Den Bosch ook Tilburg, Breda en Bergen op Zoom erbij, voor Zuid Holland Leiden, Gouda en Delft en voor Gelderland Nijmegen, Apeldoorn en Wageningen. Gemiddeld drie steden per provincie naast de 12 hoofdsteden maakt 48 steden, die  bij naam gekend zouden mogen worden en waarvan leerlingen moeten weten waar ze op de kaart ten opzichte van elkaar liggen. Dat is toch niet te veel gevraagd.

Naast deze kleine vijftig grote steden lijkt het me ook heel wenselijk, dat de leerlingen van hun naaste omgeving relatief wat meer topografische kennis hebben. Een redelijk getal is zo’n twintig stadjes en dorpen. In de omgeving van Schiedam denk ik dan aan Vlaardingen, Maassluis, Capelle, Krimpen, Hoek van Holland, Pernis, Rhoon, Spijkenisse. Vul het maar in voor de eigen regio.  Zo kom ik, zuinig gerekend, al op het getal zeventig. Tel daar nog pakweg twintig   plaatsen, regionaal en landelijk op met een bijzondere historische of culturele betekenis; stadjes als Den Brielle (bril) of een dorp als Goejanverwellesluis (patriotten), en je komt al een heel dicht in de buurt van de honderd plaatsen van De Hond. Te veel gevraagd aan het einde van de basisschool? Of is het voldoende, dat de leerlingen dit aan het einde van de basisschool allemaal kunnen opzoeken? 

4 Reacties

  1. Och ja Onderwijsgoeroe

    Och ja Onderwijsgoeroe Maurice, in hoeverre moet je de goede man nog serieus nemen? Belangrijk voor hem hoeveel hij uit de onderwijspot kan schrapen en dan is het natuurlijk noodzakelijk om op tijd je stem te laten horen. 

    Trouwens vraagje op toets aardrijkskunde aan leerlingen vmbo 2 . Noem drie landen aan de Middelandse Zee. Antwoord: Spanje, Italië en Denemarken. Bijna goed! 

  2. Wat krijgt hij weer veel

    Wat krijgt hij weer veel aandacht, de onderwijs(des)kundige Maurice de Hond. Vanmorgen stond prominent in Trouw dat de Steve Jobsscholen in de lift zitten. Toen ik het artikel opzocht bleek dat daar inderdaad de 22 stonden die ik nu al jaren achter elkaar om de site O4NT terugvind, maar dat Maurice voorspelt dat dat er eind dit jaar zo'n dertig zullen zijn. Ja, dan zit je dus bewezen in de lift. Maar meer ook niet . De vraag is of die ooitop de volgende etage aankomt. De voorspellingen van Maurice blijken ook bij de verkiezingen niet uit te komen. O nee, dat zijn geen voorspellingen, dat zijn metingen.

    In het artikel kun je tussen de regels door lezen dat de scholen zelf terugkeren op hun schreden en het apparaat toch meer gedoseerd gaan inzetten. En dat spoort dan weer met de Volkskrant van vanmorgen waar het Erasmiaans meldt dat het apparaat toch te duur wordt voor wat je er mee kunt als leermiddel. 

    De vraag is of Maurice van 22 scholen kan leven, zeker nu zijn leerlingvolgsystemen ook niet brengen wat ze beloven.
    Maar wat ik eigenlijk zo verrassend vind, is dat de kranten steeds weer aandacht geven aan zo'n klein, haperend concept. 
    Van de andere kant, de echte problemen in het onderwijs komen ook in de politiek maar moeizaam aan bod. En de bewindslieden, die hypen van het een naar het ander, van nieuwe leergebieden naar maatwerk en excellentie, maar pakken de echte problemen niet aan. 

  3. De smartphone en het internet

    De smartphone en het internet zijn qua techniek natuurlijk helemaal nieuw, maar wat er te vinden is, is zou oud als de mensheid, want de mens verandert niet opvallend ten goede.

    Bladerde je ooit een papieren folder door, doe je dat nu met een glasplaatje.

    Tikte je ooit op de tikmachine, tik je nu op een glasplaatje.

    Zocht je ooit in een papieren encyclopedie, zoek je via dat glasplaatje naar dezelfde informatie.

    Las je ooit de krant, schuiven de letters nu aan je ogen voorbij vanachter dat glasplaatje.

    Schreef je ooit een brief, schrijf je die nu op een tik- en verzendmachine.

    De techniek mag nieuw zijn, de mens voor wie die techniek bestemd is, blijft helaas nog altijd wie hij/zij al eeuwen was.

    Die mens is niet vernieuwd, maar blijft teleurstellend steeds dezelfde.

    Daarom denk ik dat de onderwijs-argumenten pro vernieuwing vanwege vernieuwde techniek, niet valide zijn.

    Ik wil maar zeggen:

    Nooit schafte men ooit topografische kennis af, met als reden: er bestaan atlassen.

    Nooit schafte men ooit het aanleren van talen af, met als argument: er bestaan woordenboeken.

    Nooit schafte men ooit parate kennis af, met als argument: er bestaan encyclopedie-en.

    Nooit schafte men ooit het schrijven af, met als reden: er bestaan typemachines.

    Nooit schafte men ooit het lezen af, met als reden: er bestaan voorlezers.

    Nooit schafte men ooit het rekenen af om te wijzen op het bestaan van rekenmachines (destijds lawaaierige mechanisch stampende apparaten waar ik nog mee gewerkt heb).

    Nooit schafte men ooit het spellingsonderwijs af, met als argument: er bestaan woordenboeken.

    Kennelijk zag men in dat een individu gebaat is bij vaardigheden en kennis die zijn persoonlijke bezit zijn geworden. Streefde men naar een zekere mate van persoonlijke onafhankelijkheid in het volwassen stadium. Is het werklijk een mooie doelstelling dat we mensen geheel afhankelijk maken van technische apparaten? Ik betwijfel dit ten zeerste.

     

     

  4. @Philippens,

    @Philippens,

    Is het hebben van visioenen niet een psychiatrisch ziektebeeld dat kan leiden tot opname in een inrichting? 

    Misschien komen sommige personen met onderwijsvisies daar ook voor in aanmerking.

Laat een reactie achter