Minister zet de toekomst van het mbo op de agenda en op het spel!

De toekomst van het mbo staat maandag 22 september op de agenda.  In een  groot debat in een zogeheten Algemeen Overleg (dat van 10.00 -16.00u duurt) zal Bussemaker trachten het mbo in haar greep te krijgen, of nog beter te knevelen en waarschijnlijk zet ze daarmee de toekomst van het mbo op het spel.  Omdat het maandag erg spannend gaat wroden ben ik zo vrij geweest om mijn eerdere reactie van 15 juni nogmaals te publiceren.

Op 2  juni liet Bussemaker de Kamer al in een brief weten hoe zij denkt het mbo in de toekomst vorm te kunnen geven. Ik ben, als reactie hierop toen zo vrij geweest haar een brief te sturen. Omdat deze brief te lang is om in een blog weer te geven, volgen hieronder de belangrijkste punten. De volledige brief  kunt u downloaden.

Mijns inziens zijn de onderstaande pijlers (investeren, kwalificaties, examinering en organisatie) van belang voor de toekomst van het mbo:

INVESTEREN:

  1. In het middelbaar beroepsonderwijs zal stevig en vooral verstandig moeten worden geïnvesteerd in goede docenten, zeg maar minimaal “tweedegraads” bevoegde leraren.
  2. Het relatieve aandeel van deze bevoegde docenten dient minimaal 75% van het personeelbestand van het middelbaar beroepsonderwijs te zijn.
  3. Ook zou  80% van het besteedbare geld rechtstreeks aan het primaire proces ten goede moeten komen.
  4. Er moet geïnvesteerd worden in ‘top’ middelbaar beroepsonderwijs waar de leerlingen serieus worden genomen en iets leren waar ze wat aan hebben. Investeren in “zoek het zelf maar uit” onderwijs moet verboden worden.
  5. De lumpsum financiering dient veel meer  en beter afgestemd te gaan worden op de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs en niet op  ‘ongezonde’ marktwerking.
  6. De cashflow van de onderwijsgelden dient veel beter te worden gestroomlijnd niet via allerlei vage andere kanalen (bijvoorbeeld zogenaamde regionale investeringsfondsen) te lopen.
  7. Investeer in gedegen 4- jarige mbo-opleidingen (niveau 4) om de kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het mbo-diploma te blijven garanderen.
  8. Investeer in versnelde en verkorte mbo-routes voor havisten en vwo’ers als alternatief
  9. Investeer in betere combinaties van opleidingen, bijvoorbeeld ‘commerciële techniek of technische commercie’ of ‘commerciële innovatie’.
  10. Investeer in het primair proces (en de studenten, passend onderwijs)  en maak gelden vrij door het mes te zetten in de kolossale overhead en  de  soms zinloze inzet van IT  (controleren in plaats van leren!) en ander maatschappelijk flauwekul onderwijs (bijvoorbeeld subsidie voor rekencoaches).

KWALIFICATIES EN KWALIFICATIEDOSSIERS:

  1.  De inhoud van de kwalificatiedossiers is heel vaak nog te specifiek gericht op één vak of één functie in plaats van gerichtheid op de beroepssector. Met andere woorden het is te smal, of te vakgericht in plaats van beroepsgericht. Vandaar dat het mij lijkt dat het beter is om het te verbreden. Zo leidden bijvoorbeeld  de  kwalificatiedossiers  Manager Verkoop Reizen (n4) en Verkoper Reizen (n3) (opleiding Toerisme) alleen maar op voor werkzaamheden op een reisbureau. En dat terwijl er veel overlap bestaat met bijvoorbeeld het kwalificatiedossier Front-Office en dat reiswereld veel breder is en veel meer beroepen omvat. In dit geval pleit ik ervoor om in dergelijke gevallen over te gaan op “branchegerichte”  kwalificatiedossiers. M.a.w. in plaats van ‘Reizen’, gewoon een kwalificatie ‘Toerisme’. Let op dit geldt voor veel meer kwalificatiedossiers en branches, zo kan ik me ook wel iets voorstellen een kwalificatie ‘Bouwkunde’ i.p.v. ‘Middenkaderfunctionaris afbouw en onderhoud’ en ‘Middenkaderfunctionaris bouw en infra’. Op die manier kun je de hoeveelheid kwalificaties (diploma’s) van 627 al haast met de helft terugbrengen tot een aanvaardbare en werkzame hoeveelheid die de doelmatigheid van het middelbaar beroepsonderwijs ten goede komt en de nodige efficiency voordelen oplevert (kost minder geld). En natuurlijk heb ik niets tegen een extra uitstroomcertificaat of uitstroomdifferentiatie stukadoor, of timmerman op niveau 2 en 3, en uitvoerder en/of aannemer op niveau 4. En de vraag is of heet idee van vier niveaus nog wel van de deze tijd is. U gaf het al eerder aan om uit te gaan van een basis, een doorstroom en een uitstroomprofiel in combinatie met een middelbare vakschool (n3) en een middelbaar beroepsonderwijs (n4), als ik uw brief van 2 juni en uw eerdere voorstellen goed heb begrepen.
  2.  Ondanks de specifieke gerichtheid op het ‘vak’ is de inhoud van veel KD’s aan de vage kant en van lage kwaliteit. Kennis, vaardigheden en beroepshouding zijn veelal van minimaal niveau. De vakspecifieke onderwerpen worden in veel gevallen verdeeld over 3 tot 4 kerntaken, werkprocessen, prestatie-indicatoren die weer verdeeld zijn over de nodige pagina’s. Uitgaande van minimale vereisten en vrijheden leidt dit vooral tot heel veel Babylonische spraakverwarring en de nodige byzantijnse discussies. Zowel voor leerlingen en docenten is het nog steeds een grote berg rijst waar men zich maar doorheen moet eten. Een verbetering zou zijn om de specifieke vakinhoud duidelijker en geconcentreerder op te nemen. Met andere woorden de bekende ‘vaktheorie’ en ‘vakkenleer’ in ere herstellen. Dus afstappen van de zogenaamde integrale leerlijn van het sociaal constructivisme (gooi alles maar op een hoop en dan zien we el waar het schip strandt), maar kiezen voor heldere ‘leer’ vakken (instructivisme).
  3. De vereiste onderdelen voor Nederlands en Rekenen en ook de moderne vreemde talen expliciet opnemen en in de beroepscontext beschrijven in de kwalificatiedossiers. En niet zoals nu, ‘enige rekenvaardigheid gewenst’, als de leerlinge in staat geacht wordt een voor- en een nacalculatie op te kunnen stellen.

EXAMINERING:

  1. Mbo leerlingen hebben graag cijfers op hun eindlijst. Voldoende of competent zegt ze niets, trouwens het zegt bedrijfsleven ook weinig. Leerlingen willen weer trots kunnen zijn op hun leerprestatie. Ook bij doorstroom vraagt het hbo vraagt steevast om cijfers, in verband met loting. Zie ook het artikel; ‘Rechter keurt lagere plaatsing studente af’. (de Volkskrant 24-02-2011) Mijn voorstel; kwalificerende examenuitslagen in cijfers.
  2. Centrale landelijke examens voor alle vakken en opleidingen van het middelbaar beroepsonderwijs. Dat komt de maatschappij ten goede, dan staat een diploma ergens voor en zijn de exameneisen voor iedereen gelijk en helder.
  3. Leerlingen kunnen bij centrale landelijke examens  indien nodig(o.a. bij verhuizing) gemakkelijker overstappen naar een ander ROC. Nu is dat erg lastig, of zeg maar onmogelijk.
  4. Ook de examenvormen beperken tot een schriftelijk (vaktheorie), mondeling (o.a. voor de talen) en of een praktijkexamen (vooral bij de nogal handvaardige en technische opleidingen). Deze vormen moeten dan ook centraal landelijk worden vastgesteld. Proeve van bekwaamheden, criterium gerichte interviews, portfolio’s en bewijsmappen, zijn aardige probeersels maar erg fraudegevoelig gebleken en minder objectief dan gedacht.
  5. In verband met de duidelijkheid voor leerlingen en docenten en de vergelijkbaarheid met andere roc’s lijkt mij een eenvoudige deel-examenstructuur een goed hulpmiddel. Met de huidige kwalificatiedossiers zijn nog al wat opleidingen in het mbo voor zowel leerlingen en docenten een onduidelijk moeras. Ergens aan het eind van de tunnel (na drie of vier jaar mbo)is er een lichtpuntje, het summatieve examen (eindexamen) en wat er daarvoor gebeurd is vaag. Dit is het zogeheten ‘formatieve’ of ‘ontwikkelingsgerichte’ traject waarin hooguit al dan niet groei aangetoond mag worden. Mijn voorstel zou zijn om de summatieve examinering beter te spreiden over het gehele opleidingstraject. Bijvoorbeeld door aan het eind van elk schooljaar een centraal landelijk deel examen af te nemen. Dat schept een hoop duidelijkheid en bovendien is er dan voor veel leerlingen meer uitdaging en dan is het ook eenvoudiger om de leerlingen gefocust, scherp en gemotiveerd te houden. De trajecten worden daardoor overzichtelijker en voorkomen te lang en vooral uitgestelde leermotivatie.
  6. Geen verplichting tot eenzijdige examinering in de leer- of stagebedrijven. Er moeten duidelijke eindexamens komen die of een schriftelijk examen (met al dan niet een mondeling gedeelte) en/of een praktijkexamen bevatten. Het afnemen van praktijkexamens in of tijdens de beroepspraktijk vorming (BPV) alleen als het kan plaatsvinden onder de juiste en gelijke examenomstandigheden. Misschien is een landelijke centrale praktijkexamenhal wel een goed idee, zoals bij Innovam in Nieuwegein.

ORGANISATIE EN INRICHTING:

  1. Als eerste zouden het mbo s en het vmbo veel meer dan nu op elkaar aan moeten sluiten zonder dat er een ‘verlengd vmbo’ gaat ontstaan. In uw brief van 2 juni doet u hiervoor uitstekende voorstellen.
  2. Mijn inziens zou het mbo zou moeten gaan bestaan uit een 3 of 4 jarige mbo-traject voor niveau 4 (gericht op de doorstroom naar hoger onderwijs), een 2 tot 3 jarig traject voor het middelbaar vakonderwijs (niveau 2 en niveau 3) en een twee jarige traject voor het funderend beroepsonderwijs (niveau 1 en educatie). Voor de goed opgeleide havisten en vwo’ers kun je denken aan een versnelde opleiding mbo 4 (maximaal 2 jaar), laten we hem foundation degree noemen, als voortraject op het hbo of de bachelor.
  3. Het aandeel van de stage (BPV) zou in mijn optiek zo tussen 20% minimaal en de 30% van de totale opleidingstijd een reële optie zijn om het praktijkgerichte van het mbo vorm te kunnen geven. En deze uren dienen wel conform mee te tellen in de bekostiging als zijnde onderwijstijd.
  4. De begeleiding van de BPV vanuit de school kan veel beter.  Er zijn nog te weinig onderwijsmensen met  de juiste affiniteit met bedrijfsleven en ondernemerschap.  Ook kan de facilitering voor deze begeleiding  nog wel een boost gebruiken.
  5. Het goede aan ‘Focus op vakmanschap’ en uw voorstellen is dat de onderwijstijd op 1000 klokuren per jaar is gesteld, met een daarin evenredig aandeel van de beroepspraktijkvorming.
  6. De groepsgrootte van een lesgroep per bevoegde docent bedraagt wat mij betreft maximaal 20 tot 24 leerlingen. En grootschalige scholen kennen hun grens bij 15.000 leerlingen en kleinschalige scholen  (organisatorisch) bij 5000 leerlingen. Uitzonderingen daargelaten. Voorkom kleinschalige constructies in grootschalige OMO-vormen (60 scholen met meer dan 60.000 leerlingen).
  7. Het gebruik  van internet (o.a. e-learing en MOOC’s) en het zogenaamde zelfstandig leren moet in redelijkheid worden aangeboden. Een mooi streefcijfer lijkt mij ongeveer 25% tot 30% maximaal van de lesweek.
  8. Voor het onderdeel Nederlands en moderne vreemde talen zou het goed zijn als er ook weer ‘literatuur’ onderwijs op het rooster komt. En dit zou uitgebouwd kunnen worden naar de beroepsgerichte vakken met zoiets als een ‘capita selecta’.
  9. Er moet ook gegarandeerd kunnen worden dat het docententeam voor minimaal uit 70% wettelijk bevoegde docenten bestaat. (bijvoorbeeld minimaal 2e graads bevoegdheid).
  10. Gezien de ‘grijze’ samenstelling van de huidige populatie van docententeams en de waarschuwing indertijd van het SPB, dat met het verdwijnen (pensioneren) van de ‘grijze massa’ de vakbekwaamheid uit het onderwijs verdwijnt, pleit ik er ernstig voor om na te denken over de opzet van een specifiek op het mbo gerichte lerarenopleiding.

 

Voor de goede orde heb ik ook een bestand met mijn blogs van het afgelopen jaar over het mbo geüpload. Het is mogelijk dat er enige overlap inzit.

4 Reacties

  1. Beste Toon Rekkers, hartelijk
    Beste Toon Rekkers, hartelijk dank voor uw inspanningen tot verbetering van het mbo. Uw voorstellen zijn concreet en komen mij erg verstandig voor en als ouder van een toekomstige mbo’er hoop ik van harte dat er naar u geluisterd wordt. De kop suggereert wel een beetje dat het specifiek deze minister is die verkeerd bezig is met het mbo, maar zoals we allemaal weten laat de situatie op veel mbo-scholen al jaren te wensen over: www.ahmedmarcouch.nl/news/21/57/Mijd-de-mbo-school-in-de-grote-stad/

  2. Hoi Toon, met je stuk over

    Hoi Toon, met je stuk over examinering ben ik het bijna helemaal eens. Daar wil ik aan toevoegen dat er binnen de school érg veel energie weglekt naar de bureaucratie en de procedures rond de examinering. Dit is allemaal formatie die niet gebruikt kan worden voor datgene waar we goed in zijn: opleiden.

    Rond de examens moet er een enorme hoeveelheid 'bewijzen' op tafel worden gelegd. Dat moet voldoen aan vele (soms vage) regels en daarvoor is weer een grote hoeveelheid deskundigheid en veel papierwerk vereist. Elke opleiding dient een examencommissie te hebben, waarin normaliter veel tijd gestoken moet worden. Denk hierbij gerust aan 6 personen x minimaal een halve dag per maand. 

    Als de examinering voor een groot deel weer kan geschieden met landelijke examens blijft voor de school alleen een zorgvuldige administratie van de resultaten over.

     

  3. Stages zijn ongelooflijk

    Stages zijn ongelooflijk belangrijke onderdelen van een beroepsopleiding. Het is prima als de school deze moet kunnen aanbieden, maar dan moet daarvoor ook financiering beschikbaar zijn voor de werving, het contact, de begeleiding en de afronding van de stages. Helaas is dat nu niet het geval. Een stageperiode zou precies even hoog gefinancierd moeten worden als een schoolperiode. Zo voorkom je ook dat een school uit besparingsoverwegingen altijd een idioot lange stage heeft.

    Daarnaast is de beschikbaarheid van stageplekken erg conjuctuurafhankelijk. Het zou daarom goed zijn als de scholen ook de mogelijkheid krijgen om (een deel van) de stage binnenshuis te organiseren. Formeel kan dat nu ook, maar er zitten vele mitsen en maren aan. Een andere oplossing is om de (minimale) stageperiode korter te maken, zodat de school de stage kan aanpassen aan datgene wat mogelijk is.

Reacties zijn gesloten.