dit doet/deed het APS met subsidiegeld

Dit volgende is afkomstig van de site van Bob van der Meer. Lees en huiver

Pestenleaks
Deze rubriek bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over mijn werkzaamheden binnen het Katholiek Pedagogisch Centrum (KPC) in Den Bosch (1982-1995). En het tweede deel over mijn werk als onderwijskundige, verbonden aan het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) in Utrecht (1995-2003). Het doel van de plaatsing van Pestenleaks op deze site is heel legitiem: aandacht vragen voor een groot probleem dat enerzijds door onkunde, anderzijds door de weigering het probleem te willen oplossen, maar blijft bestaan. Ook de weigering het probleem te willen oplossen is legitiem: werkgele-genheid. Oplossing van het probleem maakt een einde aan de subsidiestroom, onder andere aan het APS, dat jaarlijks acht ton ontvangt om pesten, geweld en homofobie aan te pakken. Het is alleen jammer voor de vele slachtoffers van pesten, maar die zijn voor de subsidieontvangers niet de eerste prioriteit.

De in dit stuk genoemde bedragen zijn schattingen. Aan OCW het verzoek de juiste bedragen hierbij te leveren.

Inleiding

Ongeveer twintig jaar ben ik nu al bezig met de aanpak van het pestprobleem in Nederland.
In het begin dacht ik dat er tien jaar nodig zouden zijn om het probleem op te lossen. Hierin heb ik mij schromelijk vergist. Pesten is nog steeds een probleem en – door een verkeerde aanpak – een steeds groter wordend probleem. Dit is op te maken uit de vele mails en telefoontjes die ik van ouders krijg over het feit dat hun kind wordt gepest en de school het niet aanpakt of onmachtig is het probleem goed aan te pakken.

Hieronder in korte bewoordingen mijn visie op de oorzaken voor het feit dat pesten nog steeds niet is opgelost. Hierbij geef ik – ook – achtergrondinformatie over het ministerie OCW en twee van de landelijke pedagogische centra in Nederland, het KPC en het APS. Deel 1, getiteld ‘Mijn werk binnen het KPC (1982-1995)’, gaat voornamelijk over de niet-nagekomen belofte van het KPC aan mij op een hoger salaris, die – naar later zou blijken – een ‘perfect’ voorbeeld zou blijken te zijn van ‘pesten op het werk’. En in deel 2, getiteld ‘Mijn werk binnen het APS (1995-2003)’, de oorzaken voor het feit dat pesten, ondanks de ongeveer 20 miljoen euro die in de aanpak ervan is gestopt, nog steeds niet is opgelost.

Het klokkenluidersprobleem

De reden voor mijn openhartigheid is de volgende. Aan leerkrachten basis- en voortgezet onderwijs meld ik dat het klokkenluidersprobleem het grootste obstakel is voor een goede aanpak van pesten. Dit heeft namelijk alles te maken met ‘de samenzwering om te zwijgen’. De term is afkomstig uit de literatuur over kindermishandeling en houdt in dat (bijna) iedereen binnen het gezin weet heeft van de mishandeling of het misbruik, maar dat niemand de vuile was buiten durft te hangen, uit angst om voor verklikker te worden aangezien en voor zijn of haar openhartigheid gestraft te worden.
Zo ook bij pesten. Iedere of bijna iedere leerling weet dat er in de klas of groep wordt gepest, toch durven weinig leerlingen het aan ouders of leerkracht te vertellen. Onderzoek bevestigde dit ook (1): 64% van de leerlingen in het basisonderwijs en 90% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs durft het niet aan de ouders te vertellen dat ze worden gepest en 77% van de leerlingen in het basisonderwijs en 97% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs vertelt het niet aan de leerkracht.

Het klokkenluidersprobleem lijkt een nieuw fenomeen, maar is zo oud als de mensheid zelf. Het is vergelijkbaar met de omerta van de maffia; de Code Red- of de ’je moet je maten niet naaien’-uitdrukking uit het leger; de zwijgplicht van de Ku Klux Klan en de Hells Angels. Verbreek je de code, dan heb je geklikt, voor welk vergrijp de overtreder wordt gestraft.
Met andere woorden, een succesvolle aanpak van pesten impliceert zonder meer een succesvolle aanpak van het klokkenluidersprobleem.
Binnen het onderwijs is er een oplossing voorhanden, namelijk de volgende regel: ‘Nergens mag je over klikken. Worden de regels, die jullie met elkaar hebben afgesproken, overtreden, dan heeft iedereen het recht en de plicht dit aan elkaar, de leerkracht en de ouder te vertellen en dat noemen wij geen klikken’. Een beetje omslachtige regel, maar liever duidelijk dan kort en onbegrijpelijk.

Ik volg nu dus mijn eigen advies, niet om mensen te beschadigen, maar vanwege het feit dat veel kinderen en ouders door pesten onnodig zijn beschadigd en bovengenoemde instanties en instituten de moed hebben gehad spelletjes te spelen om geld binnen te halen, met dit geld vervolgens niets te doen en kinderen en ouders daardoor te hebben laten lijden.

Het wordt geen lang verhaal, hoop ik. Er zijn, zoals gezegd, twee delen. In het eerste deel zal ik starten met aandachtsstreepjes en snel daarna overgaan op kopjes. Wanneer een verhaal te ingewikkeld is om het kort uit te leggen, zal ik de titel en de afkorting ervan, van een artikel of een langer stuk, noemen. Ze zijn, onder vermelding van de afkorting, via b.vandermeer@home.nl, op te vragen.

Het eerste gedeelte, mijn ervaringen binnen het KPC, heeft eigenlijk alles met pesten op de werkvloer te maken, over welk onderwerp ik in 1997 het boekje ‘Pesten op het werk’ uitbracht. En het tweede deel, mijn werk binnen het APS, heeft alles te maken met corruptie: wel geld binnenhalen voor de oplossing van een probleem, maar het gebruiken voor eigen doeleinden en daarmee kinderen en ouders in de kou laten staan.
Ik eindig niet met u veel leesplezier toe te wensen.

Deel 1: Mijn werk binnen het KPC (1982-1995)

– 1969-1973: Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Amsterdam.

– 1973: Inschrijving als student Psychologie aan de UvA.

– 1976-1982: Docent Lichamelijke Opvoeding aan de Prinses Ireneschool, school voor lager en middelbaar huishoud- en nijverheidsonderwijs in Amsterdam-West. Start: zestien uur in twee dagen, waarna binnen een jaar uitbreiding van uren naar een volledige baan.

– 1978: Kandidaats Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Gesprek met studiecoördinator Hamakers over doctoraalscriptie. Vraag om een onderzoek te mogen doen naar een probleemklas van mijn school, waarvan ik de mentor zou worden. Antwoord: “Studenten worden hier niet opgeleid voor de aanpak van concrete onderwijsproblemen, maar voor experimenteel onderzoek”. Hierop schrijf ik mij als student bij de UvA uit en richt me op het begeleidingsonderzoek met als titel: Het 3A-project, de invloed van aandacht op de prestatiemotivatie van lhno-leerlingen.

– April 1980: Inschrijving als avondstudent Onderwijskunde aan de Universiteit van Leiden. Specialisatie: leerlingbegeleiding in het lager beroepsonderwijs. De reden: een interview in De Volkskrant met Piet van den Broek, hoogleraar Psychologie aan deze universiteit. Zijn boodschap: val leerlingen in het lager beroepsonderwijs niet lastig met teveel cognitieve zaken, maar neem hen serieus in datgene waar ze goed in zijn, hun manuele intelligentie.

– 1982: Advertentie in De Volkskrant. KPC zoekt een onderwijskundig medewerker, afgestudeerd in een van de Sociale Wetenschappen, kennis hebbend van leerlingbegeleiding en van het lager beroepsonderwijs. In eerste instantie afwijzing vanwege niet voldoen aan de eerste eis. Na enige tijd echter een tweede en het derde, het slotgesprek. De volgende afspraken worden gemaakt. Ik krijg twee jaar de tijd om mijn studie Onderwijskunde aan de Universiteit van Leiden in de avonduren af te maken. Hiervoor krijg ik geen faciliteiten noch (reis- of boeken)gelden. Wel mag ik een uur eerder beginnen met werken (8.00 uur) en een uur eerder (16.00 uur) ophouden, zodat ik op tijd de werkgroepen in Leiden kan volgen. Wanneer de studie in de daarvoor beschikbare tijd is voltooid, krijg ik één salarisgroep hoger. Omdat de Akte van Bekwaamheid tot het geven van lessen LO een eerstegraads akte is, aan welke akte salarisgroep 12 is verbonden, ga ik er van uit dat ik na het behalen van mijn bul in salarisgroep 13 wordt geplaatst. Mijn vrouw adviseert me deze belofte schriftelijk vast te leggen. Mijn antwoord hierop is dat dat niet hoeft. Mijn argumenten hiervoor zijn: het KPC is een landelijk instituut, heeft een goede naam, is een katholieke organisatie en is gelieerd aan het ministerie van OCW. Ik had het echter moeten vastleggen.

Taken
Voor de helft van de tijd word ik geplaatst bij de projectgroep Leerlingbegeleiding en voor de andere helft bij de projectgroep Algemene Technieken, welk onderwerp ik op eigen initiatief twee jaar later inruil voor het Emancipatieproject lbo.

Doctoraalscriptie
Voor mijn doctoraalscriptie vervoeg ik mij in 1982 bij professor van den Broek en vraag hem of het mogelijk is om de resultaten van het begeleidingsproject dat ik op mijn school in het schooljaar 1978/1979 had uitgevoerd, als doctoraalscriptie te mogen inbrengen. Nadat hij het verslag heeft gelezen stelt hij voor dat ik er een artikel van maak om het daarna aan de redactie van Pedagogisch Tijdschrift Forum voor Opvoedkunde ter publicatie aan te bieden. Het werd in 1983, onder de titel Het 3A-project: de invloed van aandacht op de prestatiemotivatie van lhno-leerlingen, in dit blad geplaatst (2). In het afsluitende gesprek zei professor van den Broek dat – als ik gelijk had, dat door aandacht aan leerlingen te geven, hun prestaties vanzelf toenemen – de helft van zijn vakgroep overbodig zou worden.

Contact met de media
Naar aanleiding van dit artikel neemt een journalist van De Volkskrant contact met mijn secretaresse Christine Bloo op. Ze vertelt me later dat ze hem had afgewimpeld, in die dagen binnen het KPC opdracht aan alle medewerk(st)ers. In Vrij Nederland had namelijk een interview gestaan over corruptie binnen zorginstellingen. Eén van de daarin genoemde en in opspraak geraakte personen was tevens penningmeester van het KPC geweest, om welke reden toestemming voor elk interview via de onderscheiden directeuren liep.

Salarisgroep 13
1983: Binnen een jaar behaal ik mijn bul, niet cum laude, maar met genoegen, en meld ik mij met een kopie van de bul bij het toenmalige hoofd van de Financiële Administratie, Ton Raateland. Na uitleg van mijn kant zegt hij: “Dat hadden ze je nooit mogen beloven”, waarna hij mij adviseert contact op te nemen met mijn directeur Andries S.

Omdat ik echter nog geen vaste aanstelling heb, wacht ik nog even, waarna ik de hogere salarisgroep aansnijd. Andries ontkent het niet, maar adviseert me hiervoor contact op te nemen met algemeen directeur Gé J.

Gé vertelt me dat hij green precedenten wil scheppen, waarmee voor hem het probleem schijnt te zijn opgelost. Ik kan niets doen en schik me, geef cursussen over probleemleerlingen, pesten en emancipatie en publiceer. Daarnaast werk ik in mijn vrije tijd, zonder een opdracht daartoe gekregen te hebben, aan een boek over pesten. Over dit onderwerp had ik al in 1978 een artikel geschreven voor Thomas, het vakblad voor katholieke leerkrachten Lichamelijke Opvoeding. Een aantal jaren later wordt Ard Nieuwenbroek mijn collega. Een aantal maanden geleden vertelde hij mij dat hij in zijn sollicitatiegesprek salarisgroep 14 had geëist en gekregen. Maar dit terzijde.

De zondebok in de klas
Binnen de projectgroep Leerlingbegeleiding breng ik mijn boek met als werktitel De zondebok in de klas, aan de orde en vraag of het binnen de reeks Leerlingbegeleiding en Schoolontwikkeling mag worden uitgebracht. De kritiek van de coördinator van deze groep, Piet G., is drieledig. In de eerste plaats was pesten geen onderwijsprobleem, zo zei hij; zouden scholen in de tweede plaats niet in het onderwerp geïnteresseerd zijn en was het tot slot geen onderwerp dat thuishoorde in de serie die het KPC over leerlingbegeleiding uitbracht. Toen de beslissing viel dat het boek toch zou worden uitgebracht, ontstond tussen Piet G. en mij een discussie over het volgende onderwerp. Hij vond dat het slachtoffer van pesten het geweld tegen zichzelf uitlokte. Omdat een definitie van het zondebokfenomeen het enige was dat ik in de mij beschikbare literatuur had kunnen vinden en in deze definitie werd gesteld dat het slachtoffer van pesten onschuldig en hulpeloos was, weigerde ik deze verandering in mijn boek toe te staan. Het conflict nam zodanige vormen aan dat ik op een gegeven moment met het manuscript in de hand, zo’n honderd vijftig pagina’s dik, naar de kamer van mijn directeur Andries S. ben gegaan en gezegd dat, als ik akkoord moest gaan met het voorstel het slachtoffer schuldig te verklaren, ik het manuscript voor zijn ogen zou doorscheuren. Een beetje pathetisch en ook nog fysiek een onmogelijke opgave. Mijn argument toen en nu nog steeds is dat je niet kan zeggen dat slachtoffers van pesten het geweld tegen zichzelf uitlokken. Als dat waar was zouden vrouwen dus ook het seksuele geweld tegen zichzelf uitlokken, kinderen hun mishandeling en Joden hun vervolging. Andries stelde me echter gerust. Ik hoefde niet met de verandering akkoord te gaan. Het boek mocht worden uitgebracht zoals ik het wilde.

NRC/Handelsblad-interview
In 1986 zat ik, het boek was nog lang niet af, als enige buitenstaander op het onderwerp, in een groep die een landelijke actie tegen kindermishandeling voorbereidde. Aan een van de deelnemers vertelde ik dat ik bezig was met een boek over pesten op school, waarop ze me vertelde dat ze voor een krant werkte en me uitnodig-de voor een interview. Pas later werd me duidelijk dat het NRC/Handelsblad betrof. Toen het verscheen was de belangstelling voor het onderwerp van de kant van de pers, radio, tv en dag- en weekbladen, overweldigend, een belangstelling waarvan nog steeds sprake is.

Ouderverenigingen
Scholen reageerden echter niet, wel de ouderverenigingen van scholen. Zij belden op met de vraag of ik een lezing voor de oudervereniging wilde geven. Op elke uitnodiging ging ik in om op het einde van de avond met een bos bloemen uit Boskoop, een pond paling uit Elburg, een Deventer koek of een hele slechte fles wijn uit Zeist huiswaarts te keren. Op deze manier heb ik – denk ik – zo’n vijfentwintig lezingen uitgevoerd.

Mijn reis- en verblijfkosten voor de lezingen voor ouders declareerde ik bij het KPC. Ik kostte dus alleen maar geld en bracht voor het verrichten van deze activiteiten niets binnen. Daarom werd terecht de afspraak gemaakt dat ik voor de lezing voor ouders geld moest vragen en werden door mijn secretaresse contracten opgemaakt en het geld geïnd.

Hierdoor ontstonden twee problemen. Het eerste was dat sommigen mij verweten dat ik nu ook al geld verdiende aan de ellende van kinderen en hun ouders. En het tweede was dat dr. Mark M. T., als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de VU, mij in het blad Psychologie – onder andere – het verwijt gaf dat ik me verlaagd had tot het lezingencircuit. Mijn reactie is, onder de titel drmarkmt, op te vragen.

Gedane belofte en grimmige sfeer
Omdat ik voor het KPC, nu overigens KPC-groep geheten, veel publiciteit genereerde, mijn boek De zondebok in de klas herdruk op herdruk en dus veel geld opleverde, ik tegen betaling door scholen aan het KPC dagelijks workshops en lezingen, soms drie per dag, gaf en in mijn vrije tijd – door de lezingen voor ouders – ook nog geld binnenhaalde, dacht ik dat het redelijk zou zijn nu de eens gedane belofte op een hogere schaal te verzilveren.
In plaats van een goede oplossing te bedenken voor de in mijn ogen grote en grove onrechtvaardigheid, werd de situatie grimmig. Een aantal voorbeelden.
Van mijn nieuwe directeur Karel van den H. kreeg ik voortdurend gele briefjes met daarop opdrachten, waarschuwingen, uitnodigingen voor korte gesprekken.
In het weekblad Margriet, dat toen een geschatte oplage van een half miljoen lezeressen en lezers had, werd een goed interview met mij afgedrukt met – op mijn uitdrukkelijke verzoek, zoals altijd – ook de naam van het KPC en het boekje voor ouders van mijn hand dat het KPC had uitgebracht en waarvoor ik ook geen royalties ontving. In mijn postvakje vond ik de dag erna weer zo’n geel briefje van Karel van den H., met daarop de boodschap: “Mooi interview, zo kom je nog eens ergens”. Daarmee aangevend als zou een interview in Margriet een armoedig wapenfeit zijn.
Een van de mooiste interviews over pesten stond op een gegeven moment in een huis aan huis blad rond Den Bosch. Tijdens een nieuwjaarstoespraak ging mijn algemeen directeur Gé J. hierop in en zei dat het KPC niet zat te wachten op interviews van medewerkers in een huis aan huis blad. Voor mijn vrouw en mij was het feest toen over. Uit protest verlieten ook Dolf van den Berg, naast KPC-medewerker, ook hoogleraar Innovatie aan de Universiteit van Nijmegen, en zijn vrouw, het feest.
Als een interview in een huis aan huis blad en in een zogenaamd vrouwenblad mijn enige wapenfeiten zouden zijn geweest, dan hadden ze – voor hun gevoel misschien – mogen schamperen. Ze vergaten mijn artikel in PTFO, een mooi en lang interview in Elsevier, uitzendingen van het IKON, NCRV en KRO over het onderwerp, artikelen in onderwijsvakbladen en mijn bijdragen aan wetenschappelijke boeken over problemen van leerlingen. Maar misschien lazen Gé en Karel deze bladen en boeken niet en Margriet en huis aan huis bladen wel.

Op alle slakken werd zout gelegd. Ik was slordig en ben dat nog steeds. Ik vind het zonde van de tijd die ik moet besteden aan alles in dossiers opbergen. Keer op keer kreeg ik daarom briefjes van Karel een bepaalde stapel in mijn kamer op te ruimen. Als ik dat gedaan had, kreeg ik weer nieuwe briefjes met opdrachten. Als ik een boek wilde aanschaffen of me op wilde geven voor een heel goedkope professionaliseringscursus, moest ik op de kamer van Karel of van mijn coördinator Piet van de V. komen en mij verantwoorden voor de vraag. Ook kreeg ik keer op keer telefoontjes. Dan was het weer iets dat ik in een lezing voor ouders had gezegd, dan weer iets dat ik in de wandelgangen of in de kantine bij Joke gezegd zou hebben en dan weer iets dat ik tijdens workshops of lezingen zou hebben beweerd. De gevolgen waren dat ik steeds voorzichtiger werd met wat ik zei en deed, collega’s minder ging vertrouwen en ideeën en producten niet meer besprak, uit angst dat het uit handen genomen zou worden.
Dit werd of was trouwens de strategie van de leiding van het KPC. Als volgt. Aan een collega die altijd onomwonden kritiek gaf op het KPC, werd door zijn directeur de vraag gesteld alle mogelijke onderwerpen en problemen op ICT-gebied, zijn expertise, op te schrijven en er projectplannen van te maken. Hij vond het een eer en erkenning als deskundige. Toen hij het had ingeleverd kwam hij na een jaar er achter dat het KPC bij het ministerie een aantal van deze projecten had aangevraagd en toegewezen had gekregen; anderen ze uitvoerden en hij overbodig was geworden. Dit noemde ik op een gegeven moment een AA-tje: ‘aftappen en afserveren’.

Onder het juk
Het aldus in mijn vrije tijd gemaakte boek Pesten op school aangepakt, overzicht van lesmateriaal en achtergrondinformatie werd, waarschijnlijk ook weer tegen betaling, aan het Landelijk Centrum GVO gegeven dat het in 1992 uitbracht. Op mijn vraag waarom het KPC dit niet had gedaan, gebruikte Piet van de V. de volgende argumenten: niet alleen was het niet goed dat ik alle publicaties over pesten in Nederland op mijn naam kreeg, ook had ik niet geluisterd naar zijn adviezen op welke manier een goede KPC-er publicaties maakte. Diens adviezen zijn, onder adviezenpvdv, op te vragen. Een aanrader voor allen die zicht willen krijgen in een autoritair en rigide denkpatroon.

Landelijk onderzoek naar pesten
Ondanks alle aandacht voor het onderwerp pesten in de pers, kwam er totaal geen reactie van het ministerie van OCW, om welke reden ik in 1991 een onderzoek naar pesten en gepest worden initieerde. Dr. Ton Mooij, als senior onderzoeker verbonden aan het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS) in Nijmegen, voerde het onderzoek uit en bracht de resultaten in 1992 naar buiten..

Landelijke actie tegen pesten
In hetzelfde jaar, 1991, namen de landelijke organisaties voor ouders in het onderwijs (LOBO, NKO, Ouders en Coo en VOO) contact met me op. Ze vroegen of ik mee wilde werken aan een landelijke actie tegen pesten, georganiseerd door de ouderverenigingen, en voor hen voor deze gelegenheid een brochure te schrijven met daarin een concrete uitwerking van mijn vijfsporenaanpak van pesten. De brochure werd gemaakt, de persconferentie op 2 november 1992 gegeven.

OR
Omdat ik op een gegeven moment alleen maar bezig leek te zijn met me te verdedigen tegen aanvallen van allerlei coördinatoren – het leek wel alsof de ene helft van het KPC de andere helft coördineerde – stelde ik me als enige kandidaat beschikbaar voor de Ondernemingsraad. Ik had namelijk gehoord dat directies ondernemingsraadsleden niet konden aanpakken. En ook wilde ik dat binnen het KPC aandacht zou komen voor een goede klachtenprocedure, een onafhankelijke klachtencommissie zou worden geïnstalleerd en onafhankelijke vertrouwenspersonen zouden worden aangesteld, allemaal zaken waarmee ik binnen een pilotproject met vertrouwenspersonen in het voortgezet onderwijs ervaring had opgedaan (3, 4). Binnen de kortst mogelijke keer meldden zich echter drie andere kandidaten aan, alle drie paladijnen van de directie. Gelukkig voor mij had ik het vertrouwen van het grootste gedeelte van het personeel en won ik, waarna de directie voortdurend probeerde de eigen macht te handhaven door de macht van de vertrouwenspersoon en de klachtencommissie stelselmatig af te zwakken. Het lidmaatschap van de OR heeft mij overigens niet geholpen. De bedreigingen gingen gewoon door.

Druk steeds groter
De druk van mijn directeur en hoofdcoördinator Piet van de V. werd groter, de telefoontjes, de briefjes en de aanmaningen frequenter. De tactiek veranderde echter. In plaats van telefoontjes, briefjes en verantwoordingen werden nu lange gesprekken in de strijd geworpen. Met de kennis die ik nu heb, had ik deze gesprekken nooit alleen moeten voeren: het was niet alleen twee tegen één, ze waren in het voeren van dit soort gesprekken veel beter dan ik ooit zou (willen) worden. Ik had direct mijn vakbondsjurist moeten inschakelen of op zoek gaan naar een andere baan. Voor mij was het echter een kwestie van onrecht. Je hebt als werkgever iets beloofd. Daar moet je je aan houden. Als je iets beloofd hebt, wat je niet had kunnen beloven, erken je dat en gaat op zoek naar een oplossing. Als je zelf geen oplossingen ziet of hebt, vraag je aan je medewerker om zelf met voorstellen te komen. Als de medewerker met oplossingen komt, honoreer je dat. Zo simpel had het kunnen zijn. De tegenpartij zag dat echter niet zo en begon er een strijd van te maken. Twee voorbeelden.
Voorbeeld 1. Tijdens een van deze gesprekken zei Karel letterlijk: “Als wij beslissen da je iets anders gaat doen dan pesten, dan ga jij iets anders doen”. Op mijn opmerking dat hij zich voor de zoveelste keer tegensprak, ging hij niet in. Hij benadrukte namelijk in zijn maandagochtendmonologen voortdurend dat de wensen van de klanten centraal zouden moeten staan. En de wensen van al mijn klanten waren: informatie over en aanpak van pesten.
Voorbeeld 2. Aan het begin van een van deze zinloze gesprekken vroeg Karel van den H. mij: “Bob, hoe oud ben je nu eigenlijk?” Mijn antwoord hierop was dat een beetje werkgever, het Katholiek Pedagogisch Centrum dus, een dossier bijhield, waarin in ieder geval gegevens waren opgenomen als naam, adres en leeftijd, de leeftijd in verband met het door het KPC geroemde eigen ouderenbeleid; hij dus mijn leeftijd kende en derhalve andere bedoelingen met deze vraag had. Hij ging ermee akkoord zijn achter- of onderliggende bedoeling aan mij te vertellen, nadat ik hem mijn leeftijd had genoemd. Na mijn antwoord: “53 jaar” en de vraag te vertellen waarom hij die vraag had gesteld, antwoordde hij: “Bob, met deze leeftijd kom je bij het KPC toch niet meer weg?”
Dat kwam hard aan. Nu pas was het voor mij duidelijk dat het geen arbeidsconflict meer betrof, waar je op een volwassen manier nog uit kon komen, maar dat het een machtsstrijd was geworden, waarin ik altijd het onderspit zou delven. Pas veel later werd mij duidelijk dat een financieel oplosbaar probleem een machtsstrijd van de kant van de leidinggevende was geworden, met pesten als middel. En dit voor iemand die deskundig op pestgebied werd geacht.

Ik was gelukkig niet de enige met wie de directieleden van alle afdelingen gesprekken voerden. Toen ik weg was bij het KPC werd ik relatief veel door vroegere collega’s gebeld met de vraag hoe het mij was gelukt uit het kamp weg te komen. Ook hoorde ik naderhand veel verhalen over weggewerkte medewerkers. Ik zal hun namen niet noemen, maar eens zal ik een oproep doen om hun verhalen te horen. Eén persoon zal in ieder geval niet reageren, een medewerker die vanwege zijn ontslag een einde aan zijn leven had gemaakt, heb ik mij laten vertellen

“Ik wil je hebben”
Met mijn vrouw besprak ik – voor de zoveelste keer – de situatie. Ze had al eerder opgemerkt dat ik mijn creativiteit en enthousiasme aan het verliezen was en slechts doende was met mijzelf te verdedigen in plaats van inhoudelijk bezig te zijn. Ze adviseerde mij daarom óf onder het juk door te gaan en alles te doen wat ze van me verlangden óf zo snel mogelijk aan iedereen die het wilde horen te vertellen dat ik op zoek was naar een andere baan. Ik had geluk. De eerste aan wie ik het vertelde, Rob Limper, directeur van de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO), zei: “Ik wil je hebben”. Als hij dat tegen zijn secretaresse gezegd zou hebben, had hij waarschijnlijk, als ze het had kunnen bewijzen, een grote som geld moeten betalen om het af te kopen, maar voor mij was het een bevrijdende opmerking. Ik kreeg weer hoop.

Leerlinggeweld in het voortgezet onderwijs
In 1994 werden de resultaten bekend van het landelijke onderzoek naar geweld in het voortgezet onderwijs. De Commissie Jeugdonderzoek (OCW, VWS en Justitie) vroeg onderzoeksinstituten om voorstellen in te leveren. Met erg veel lobbyen lukte het om ook dit onderzoek door de hiervoor genoemde Ton Mooij uit te laten voeren. In 1995 leverde hij zijn verslag, getiteld ‘Leerlinggeweld in het voortgezet onderwijs’, bij mevrouw Tineke Netelenbos in.

Verontrustende resultaten
Het rapport bevatte veel verontrustende resultaten. Het eerste verontrustende resultaat was dat 25% van de ondervraagde leerlingen een instrument, bedoeld als wapen, bij zich had, waarvan vijf procent (12 500) een pistool.
Het tweede verontrustende resultaat betrof de omvang en de aard van het leerlinggeweld: 15% van de onderzochte leerlingen gaf aan slachtoffer te zijn geweest van fysiek geweld en 43% slachtoffer te zijn geweest van (im)materieel geweld.
En het derde verontrustende gegeven betrof de dadergegevens: 51% van de onderzochte leerlingen had aangegeven dader te zijn geweest van storend schoolgedrag (schelden, orde verstoren en pesten); 7% had aangegeven dat ze dader waren geweest van materieel geweld (stelen, vernielen, lastig vallen, met een wapen bewerken); en 15% was dader van fysiek, planmatig geweld (het berekenend voorbereiden en gebruiken van hard, fysiek geweld met wapens tegen personen in of buiten school, waaronder ook het beginnen van handtas-telijkheden met meisjes).

Reacties mevrouw Netelenbos
Omdat de resultaten niet strookten met haar verwachtingen, wilde mevrouw Netelenbos het rapport in eerste instantie niet uitbrengen.
Toen dat onmogelijk bleek wierp ze een eerste dam op. Ze riep de hulp van een hoogleraar in met de vraag na te gaan of de onderzoeksmethode wel klopte. Toen hij bevestigend had geantwoord en zij de resultaten nog niet naar buiten wilde brengen, wierp ze een tweede dam op. Ook toen het antwoord van de tweede hoogleraar positief was, stelde ze een commissie samen, bestaande uit elf onafhankelijke deskundigen op diverse gebieden, de Commissie Geweld, die de opdracht kreeg het ministerie van OCW van advies te dienen over een goede aanpak van geweld op school. De commissie werd onder leiding gesteld van Jan Dirk van der Ploeg, hoogleraar Orthopedagogiek aan de Universiteit van Leiden, een eminent wetenschapper. De taken werden verdeeld, waarna de verschillende werkgroepen voortvarend aan de slag gingen.
Op de tweede bijeenkomst, de naam van de commissie was intussen veranderd in de Commissie Veiligheid, nam Ankie Verlaan, toen een hoge ambtenaar bij OCW, het woord en deelde mee dat OCW binnenkort een brochure naar buiten zou brengen en de Campagne De Veilige School zou starten. De commissie werd daarom ontbonden. Meteen na deze historische bijeenkomst stonden Jan Dirk en ik onder aan de trap van de zaal en vroeg hij mij, op het moment dat Netelenbos de deur uitkwam en de trap naar haar kamer opliep, of ik met hem een boek zou willen schrijven over een goede aanpak van geweld op school. Omdat ik al zelf bezig was met een boek over deze materie beloofde ik hem voor zijn boek een artikel over een goede aanpak van pesten te schrijven. Zijn door hem en Ton Mooij geredigeerde boek verscheen twee jaar eerder dan mijn boek en had als titel Geweld op school, achtergronden, oorzaak, preventie en aanpak (1998).

Twee gesprekken
Voordat de campagne werd gestart werd ik door Gerard van den H. op het APS voor een gesprek uitgenodigd. Hij vroeg me om bij het APS te komen werken. Ik was niet alleen vereerd, maar ook opgelucht. Eindelijk kon ik bij het KPC weg. Wat ik echter niet wist was dat in mijn rugzak een miljoen euro op jaarbasis zat, projectgelden om scholen veiliger te maken. Ik werd dus niet binnengehaald, maar de projectgelden.
Na de laatste bijeenkomst met Karel en Piet ging het snel. Ik had een gesprek met Gerard van den H. en Cor de G., hoofd Personeelszaken, over mijn indiensttreding bij het APS en concurrent van het KPC; had al een medische keuring ondergaan waarvoor ik was goedgekeurd en was al bezig gedoseerd al mijn dossiers mee naar huis te nemen en mijn computer leeg te maken, hierbij gehoor gevend aan Karel’s dwingende eis mijn kamer op te ruimen.

Toen dit was afgerond werd ik door Gé J. uitgenodigd voor een gesprek met de voorzitter van het KPC en hem. Hierin werd mij duidelijk gemaakt dat de leiding van het KPC ontevreden was over mijn houding ten opzichte van Karel en Piet en deelde de voorzitter van het KPC, die burgemeester was van een van de steden langs de Betuwelijn, mee dat hij bewondering had voor mijn werk, maar dat hij, of ik nu gelijk had of niet, te allen tijde bij conflicten zou kiezen voor de leiding van het Katholiek Pedagogisch Centrum.
Ze boden mij, gekker kan je het niet bedenken, de hulp van een psycholoog aan omdat ik mij, volgens hen, te zeer vereenzelvigd had met een slachtofferrol en gaven me een verklaring die ik door moest lezen, met de vraag deze de eerstvolgende bijeenkomst met hen beiden te ondertekenen. Ze hield in dat ik niets meer kon doen zonder toestemming van Piet of Karel. Tot slot van het gesprek spraken we een nieuwe datum af, haalde Gé uit zijn ijskast een fles jonge jenever tevoorschijn, overhandigde de fles aan de voorzitter, waarna deze het ene na het andere kelkje inschonk en achteroversloeg. Als ik een dergelijke rol had moeten vervullen was ik waarschijnlijk ook alcoholist geworden.

De dag nadat een van de directieleden van het APS aan Karel van den H. had verteld dat ik in dienst was getreden bij het APS, kwam Piet van de V. mijn kamer binnen en vroeg hoe ik mijn afscheid wilde vieren: een afscheidsborrel, een etentje met door mij uit te nodigen collega’s of een etentje met mijn gezin. Mijn antwoord was dat ik het jammer vond dat het zó tussen het KPC en mij moest aflopen, maar dat het binnen het KPC klaarblijkelijk niet geaccepteerd werd er een andere mening op na te houden, creatief te zijn, je hoofd boven het maaiveld uit te steken of voor je eigen belangen, de financiële belangen van je gezin en/of de psychische problemen van anderen op te komen.

In plaats van een etentje kreeg ik een rekening van fl. 5000,–, zijnde een maand salaris, voor het feit dat ik een maand te vroeg was vertrokken. Het betrof de afrekening van vrije dagen voor overwerk die officieel niet bestond, maar wel gold. Er was een schaduwboekhouding van vrije dagen. Overwerk kon namelijk aan mede-werkers van boven salarisgroep 11 niet uitbetaald, maar wel opgenomen worden. Omdat ik volgens dat systeem voor meer dan een maand vrije dagen had, ging ik een maand eerder weg. Het tegenargument van het KPC was dat deze regeling officieel niet bestond; ik er dus ook geen rechten aan kon verbinden en het KPC dus nog fl. 5000,– schuldig was.

Oproep aan klanten van KPC-groep

Ik heb de fl 5000,– betaald, de afrekening komt nog wel, dacht ik toen, en die komt nu. Aan klanten van het Katholiek Pedagogisch Centrum, nu KPC-groep geheten, de oproep om bij contractonderhandelingen te eisen dat een gedeelte van het geld zal worden besteed aan aflossing van de financiële schuld van de KPC-groep aan mij en dit tot een bedrag van laten we zeggen 75 000 euro, zijnde dertien jaar maal fl. 6000,– (een salaris-groep) plus 13 maal fl. 5000,– (vakantiegeld), renteverlies en aangedaan geweld. Zoals van mij verwacht mag worden, besteed ik weer een gedeelte van het geld aan aanpak en oplossing van het pestprobleem. Eind goed al goed.

Deel 2: Mijn werk binnen het APS (1995-2003)

De Kleine Commissie
Voor de uitvoering van de Campagne De Veilige School werd de zogenaamde Kleine Commissie ingesteld, bestaande uit de voorzitter Frits P. en twee leden, Gerrit Dijkhuizen, directeur van een school voor speciaal voortgezet onderwijs in Enschede, en ik.
Na een half jaar schreef ik een brief aan OCW, waarin ik mijn verontrusting uitsprak over het totaal ontbreken van een theoretische achtergrond voor een goede aanpak van geweld op school en nam ik vrijwillig ontslag. Ik had een goede naam en wilde deze naam niet kwijtraken doordat mijn naam werd gezet onder absurde producten en ik activiteiten moest uitvoeren die geen enkele relatie hadden met de hiervóór genoemde verontrustende resultaten over leerlinggeweld in het voortgezet onderwijs. Omdat zes maanden daarna het tweede lid van de commissie, Gerrit Dijkhuizen, niet meer nodig was, deed de Kleine Commissie zijn naam alle eer aan. Vanaf dat moment voerde Frits P., zonder door iemand gecontroleerd te worden, de regie van een project dat op jaarbasis een miljoen euro bedroeg. Hetzelfde gebeurde een aantal jaren daarna in de gemeente Amsterdam waar een ex-rectrix van een middelbare school het project Veilig In en Om School (VIOS) leidde, dat de gemeente Amsterdam op jaarbasis ook een miljoen euro kostte en welk project gelukkig beëindigd werd.

Verkeerde keuze
Hier is geen plaats voor achterklap. Maar het ministerie maakt wel vaker verkeerde keuzes, zoals de overname van het idee van het Studiehuis van een rectrix van een gymnasium. De aanstelling van Frits P. was evenzeer een verkeerde beslissing. Hij was docent Nederlands en conrector geweest op een school voor voortgezet onderwijs in Amsterdam; was daardoor waarschijnlijk wel in contact gekomen met vormen van geweld; had op eigen initiatief gesolliciteerd bij zowel het KPC als het APS en was in beide gevallen te licht bevonden, maar – nu komt het ergste – hij had geen enkele publicatie op zijn naam staan, ook niet op het gebied van geweld. Waarschijnlijk wilde mevrouw Netelenbos scoren en had zij hierdoor geen behoefte aan langzaam werkende specialisten, maar aan mensen met leuke ideeën die een lastig onderwerp als geweld goed in de markt konden zetten. Ik denk dan ook dat hij samensteller van de brochure De Veilige School is geweest. Dit getuige producten en activiteiten met namen als Scholingswijzer, Een wegwijzer voor scholen, Handreikingen voor crisissituaties en Instrument voor aanpak op maat voor school.
Zijn werkwijze was daarbij als volgt. Terwijl er sprake was van reeds bestaande goede, valide en betrouwbare, producten, ‘leende’ hij onderdelen van deze producten, husselde ze door elkaar en maakte er een nieuw product van. Hierbij prees hij consequent de voordelen van zijn eigen product (eenvoudig, concreet, compact, beknopt, gebruikersvriendelijk) en vermeed hij angstvallig de nadelen en de bronnen ervan te noemen.
Drie voorbeelden hiervan: de Thermometer, Toptienlijst veiligheid en Huisartsendiagnose. In de publicatie met als titel enklaarisfrits, deze werkwijze, een aanrader voor diegenen die geïnteresseerd zijn in onderwijsvernieuwing. Later heeft hij deze werkwijze nogmaals toegepast bij het maken van een nieuwe ‘pesttest’, van een nieuwe sociale vaardigheidstraining, genaamd C&SCO, en van een nieuwe site, genaamd pestweb. Over deze drie onderwerpen later meer.

Wildgroei
Dit is niet alleen verwijtbaar, maar ook zonde van het geld geweest, geld dat gebruikt had kunnen worden voor een theoretische basis voor goede aanpak van het probleem, een onderwerp dat binnen dit en de daaropvol-gende projecten absoluut afwezig was. Hierdoor kon het gebeuren dat er een wildgroei ontstond van antipest-projecten en cursussen die het probleem alleen maar vergrootten (5).
Was er goed beleid uitgezet, dan was er nooit een wildgroei ontstaan van alle mogelijke antipestprojecten; waren de twee onderzoeken naar een goede aanpak van pesten, beiden door het NIGZ geïnitieerd, nooit uitgevoerd; was de sociale vaardigheidstraining, genaamd C&SCO, nooit gemaakt; had het geld, dat aan het maken van website www.pestweb werd besteed, aan de concrete aanpak van het probleem kunnen worden besteed; waren er pilotprojecten uitgevoerd waarbinnen ervaringen hadden kunnen worden opgedaan met een goede aanpak, binnen welke projecten ook nieuwe producten hadden kunnen worden gemaakt en uitgepro-beerd; waren de zogenaamd nieuwe instrumenten die Frits P. uit onderdelen van reeds bestaande producten samenstelde, nooit op de markt gekomen; hadden veel leerlingen, doordat scholen beschikten over een goede aanpak van pesten, geen traumatische ervaringen opgelopen; hadden leerlingen zich niet door middel van wapens tegen pesten moeten verdedigen; hadden leerlingen zich niet van het leven hoeven te beroven omdat ze niet meer wisten wat ze tegen het pesten konden doen en zouden alle scholen nu allemaal een beleidsplan hebben gemaakt om pesten goed aan te pakken.

Wie is verantwoordelijk te stellen?
Ik zou graag willen weten wie hiervoor verantwoordelijk kan worden gesteld. Ik in ieder geval niet. Elke nieuwe minister of staatssecretaris van OCW, ook de huidige, heb ik, door middel van brieven, gewezen op corruptie, verkeerde ontwikkelingen en goede aanpakken en heb ik dat ook gedaan in interviews voor radio en tv en in dag-, week- en onderwijsbladen, om telkens weer te moeten constateren dat er niets gebeurde om pesten goed aan te pakken. In dit verband moet ik sterk denken aan Mao Zedong. Hij verordonneerde op een gegeven moment dat elke stad over zijn eigen hoogoven zou moeten beschikken. De inwoners van de steden leverden daarop al hun ijzeren pannen en potten in, die werden omgesmolten tot nieuwe potten en pannen. Aangezien er weinig expertise bij de bevolking aanwezig was op het omsmelten van oude en het vervaardigen van nieuwe potten en pannen, waren de nieuwe producten van inferieure kwaliteit. Omdat het volk bezig was met deze operatie was er weinig tijd en geld meer beschikbaar voor akkerbouw. Hierdoor kon het gebeuren dat miljoenen mensen de hongerdood stierven. Zo ook Frits P. Het beschikbare geld werd besteed aan het omvormen van reeds bestaande en goede producten, waardoor het probleem niet alleen niet werd opgelost, maar hij het alleen maar, vanwege de inferieure kwaliteit van zijn producten, verergerde.

Zestien miljoen euro
Dit alles heeft de maatschappij om en nabij zestien miljoen euro gekost, met behulp waarvan het probleem nog steeds niet is opgelost, maar zelfs door de inferieure kwaliteit van de ‘nieuwe’ producten werd vergroot.

Ik vervolg mijn relaas.

De Pesttest
De eerder genoemde ouderverenigingen hadden Ton Mooij de opdracht gegeven een test te maken om pesten in de klas zichtbaar te maken. In 1997 belegden ze op het APS een bijeenkomst waarop Ton zijn product, De Pesttest, demonstreerde.en de eerder genoemde Rob Limper, de directeur van de VOO, Ton en mij voor ons werk bedankte om te eindigen met de opmerking dat de ouderverenigingen ons niet meer nodig hadden omdat we voor hen te duur waren. Dit was opmerkelijk. Ik was nog nooit voor welke activiteit van de ouderverenigingen dan ook betaald, terwijl ik voor hen erg veel werk had verzet. Maar zo ging dat waarschijnlijk.

Uitgerangeerd
In dit jaar kwam ik er achter dat ik uitgerangeerd was. Mijn rugzakje met geld kwam in handen van Project Management Voortgezet Onderwijs (PMVO), bij welke organisatie Frits P. was ondergebracht en waardoor ik voor het APS overbodig was geworden.
Dit was een bijzonder stressvolle periode. Ik zat thuis op mijn zolderkamer, kreeg geen telefoontjes (meer), had geen projectgelden of een budget met behulp waarvan ik iets kon ontwikkelen en verpieterde.
Een interview met Marianne Janssen van De Telegraaf waarin ik mijn kritiek kon uiten op het gebrek aan beleid van OCW op pesten bracht enige uitkomst.
Een telefoontje van mevrouw drs. Jannie van den Hul-Omta betekende de werkelijke doorbraak. Zij was, naast voorzitter van de Besturenraad en lid van de Eerste Kamer, ook lid van het bestuur van de Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving (SASS). Haar vraag was wat ik nog wilde bereiken om pesten goed aan te pakken. Bij André van der L., hoofd FA van het APS, vroeg ik een begrotingsnummer aan, op welk nummer ik eigen inkomsten, zoals de acquisitie- en professionaliseringspremies en royaltyinkomsten van mijn boeken en artikelen overmaakte; betaalde uit dit fonds de benodigde bedragen voor het maken van nieuwe producten; en liet de uit de verkoop van deze producten verkregen gelden overmaken op rekening van APS/Edukern, ter delging van mijn target. Daarnaast besteedde ik fl. 15 000,-uit eigen zak voor het op video vastleggen van het eerste gesprek in Nederland met een op het werk gepeste man, waarbij met het APS de afspraak werd gemaakt dat het APS mij dit bedrag zou terugbetalen zodra het bedrag via de verkoop van banden was terugverdiend. De band verdiende zichzelf twee terug. Het lukte mij echter niet mijn investering terug te krijgen.
Onder het kopje Publicaties op www.pesten.net ziet men dat het jaar 1997 en de volgende jaren mijn topjaren van publicaties waren. Dit was te danken aan mevrouw van den Hul-Omta.

E2V2
Omdat ik merkte dat een aantal van door mij aangevraagde projecten en dito inkomsten door de leiding van het APS niet werd ingediend of ‘vergeten’; ik als medewerker van het APS – terecht – geen kritiek kon geven op het beleid van het APS; ik toch aan geld moest komen om mijn target te halen; stichtingen als de Stichting Kinderpostzegels, Rabobank Foundation en de Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving, slechts subsidies gaven aan andere stichtingen en ik, waarschijnlijk door een oekaze van Frits P., niet werd ingeschakeld bij een van zijn door OCW bekostigde projecten; kwam ik op het idee om zelf een stichting in het leven te roepen. Het werd de Stichting E2V2 (Europees Expertisecentrum voor Veiligheid). In de statuten van mijn stichting nam ik daarom op dat ik gevraagd en ongevraagd kritiek mocht geven op ontwikkelingen binnen Nederland op alle mogelijke vormen van geweld en dus ook op pesten. Voorzitter van mijn bestuur werd Jan Dirk van der Ploeg, aan wie ik in alle opzichten veel te danken heb gehad. Om maximale ondersteuning te krijgen schreef ik een aantal mensen van naam en faam aan, met wie ik contact had gehad of (goed) kende. Dit werd mijn Comité van Aanbeveling. Ook deze groep heeft mijn redding betekend. Alhoewel deze groep giganten weinig van mij hebben gehoord, wil ik hen langs deze weg bedanken voor het vertrouwen dat ze in mij gesteld hebben. Op aanvraag zijn de namen van de leden van het Comité van Aanbeveling, onder de vermelding ledencva, bij b.vandermeer@home.nl op te vragen.
Van Stichting Kinderpostzegels Nederland, Rabobank Foundation, Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving en Alvesta Interproperties BV, nu Alvesta Beheer BV geheten, kreeg ik via mijn eigen stichting subsidie, welke bedragen ik overmaakte op het rekeningnummer van het APS voor mijn target. Dat aan deze bedragen activiteiten waren gekoppeld, die allen naar volle tevredenheid zijn uitgevoerd, mag duidelijk zijn.

Brief 1 aan Karin Adelmund
Toen mijn boek School en geweld, oorzaken en aanpak (6) in 2000 bijna af was, schreef ik een op 02-02-2000 een brief aan mevrouw Karin Adelmund, toenmalig staatssecretaris OCW. In deze brief stelde ik dat ik door alle mogelijke organisaties werd ingeschakeld voor pesten, maar door niemand hiervoor werd betaald, om welke reden ik van OCW subsidie vroeg om mijn werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. Van haar kreeg ik een, door drs. Cees F., ondertekende brief terug, met de mededeling dat het APS gelden zou krijgen voor de aanpak van geweld op school en dat ik daarbij zou worden ingeschakeld.

Transferpunt
Van het ministerie OCW kreeg ik een uitnodiging om op 12 april 2000 aanwezig te zijn bij de officiële beëindiging van de Campagne De Veilige School en start van het Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid. Wat ik niet wist was dat OCW het Proces Management Voortgezet Onderwijs (PMVO), vanwege slechte resultaten, had opgeheven en de leden van deze groep bij verschillende organisaties had ondergebracht. Drie leden van het PMVO: Jaklien E., Janna V. en Frits P. werden bij het APS ondergebracht. Dit was een ramp, niet alleen voor het onderwerp, maar ook voor mij.

NIGZ
Maar niet getreurd. Op deze conferentie ontmoette ik Goof B., medewerker van het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) in Woerden. Aangezien hij geïnteresseerd bleek te zijn in mijn werkzaamheden, stuurde ik hem twee dagen erna een overzicht van mijn activiteiten die ik in brochures en artikelen beschreven had (brief1nigz). Twee jaar later, van Goof B. had ik na mijn brief niets meer vernomen, kreeg ik van ZonMw, een organisatie die subsidiegelden verdeelt, een onderzoeksvoorstel over pesten toege-stuurd. De vraag was het te beoordelen.
Na het twee keer doorgelezen te hebben, kwam ik Goof B.’s naam, als inhoudelijk verantwoordelijke, in de tekst tegen. Ik bestudeerde het voorstel, dat als titel ‘Proefimplementatie antipestbeleid op basisscholen’ (7) had; kwam er achter dat B. reeds eerder een landelijk onderzoek naar pesten uitgevoerd had, welk onderzoek, naar het oordeel van twee daartoe ingeschakelde onderzoeksdeskundigen, vanwege een verkeerde vraagstelling, geen bruikbare resultaten had kunnen opleveren (8); en schreef daarop een brief aan de opdrachtgever, mevrouw dr. Ir. C. S. van ZonMw. De inhoud van de brief is via b.vandermeer@home.nl, onder de titel ‘kronderzoeknigz’ op te vragen.
Ondanks mijn kritiek, mede ingegeven door de twee eerdergenoemde onderzoeksdeskundigen, werd het onderzoek dat iets meer dan € 500 000,– bedroeg, toch uitgevoerd. In 2008 werden de resultaten, via een persbericht, naar buiten gebracht. Het volledige onderzoek was niet beschikbaar noch verkrijgbaar. Onder het kopje NIGZ-PRIMA, dat op de homepage van www.pesten.net is geplaatst, mijn oordeel hierover. Zoals voorspeld had ook dit tweede NIGZ-onderzoek geen enkel bruikbaar resultaat opgeleverd.

Kosten nutteloze NIGZ/TNO-onderzoeken: een miljoen euro

Zeventien miljoen euro
Opgeteld bij de zestien miljoen euro die binnen de veiligheidsprojecten van het ministerie van OCW is besteed aan het omvormen van bestaande valide en betrouwbare instrumenten in zogenaamd nieuwe producten, kan nu een miljoen euro voor de twee nutteloze NIGZ/TNO-onderzoeken worden opgeteld. En nog steeds is het probleem niet opgelost.

Persconferentie
Dr. Lucy Kortram, PvdA-Tweede Kamerlid, stelde op 13 november 1998 kamervragen over pesten. De vragen en antwoorden kreeg ik pas eind 2000 in mijn bezit, waarna ik ze zelf beantwoordde. Omdat in de tussenliggende periode niets tastbaars op pesten was gedaan, nam Lucy Kortram contact met me op. Samen met Werner van Katwijk, directeur van de protestant-christelijke oudervereniging Ouders en Coo, voerden we een gesprek en beslisten om begin 2001 een door mij betaalde persconferentie in Nieuwspoort te beleggen, tijdens welke persconferentie we ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid opnieuw aandacht voor het probleem zouden vragen. Aldus geschiedde op 13 februari 2001. De aandacht van de media was overweldigend.

Brief 2 aan Karin Adelmund
In deze tweede brief, d.d. 05-04-2001, herinnerde ik haar aan het feit dat drs. Cees F. in haar naam had beloofd dat ik binnen het APS ingeschakeld zou worden bij de aanpak van pesten, maar dat het tegenoverge-stelde werd gedaan. Ook refereerde ik aan de beantwoording van de vragen van Lucy Kortram en formuleerde dit als volgt: “Welke ambtenaar u in deze heeft geadviseerd weet ik niet, maar ik heb de indruk dat men u een rad voor de ogen heeft gedraaid” en refereerde hierbij aan mijn beantwoording van dezelfde vragen in de bijlage bij de brief.

De secretaresse van Gerard van den H. belde me op voor een afspraak op korte termijn. De reden werd niet meegedeeld.
Ik mocht zijn kamer binnenkomen, waarop Gerard zijn jasje uitdeed en zijn mouwen opstroopte. Hij begon met te vertellen dat ik een grote fout had begaan en een vriend van hem op het ministerie van OCW in grote moeilijkheden had gebracht, namelijk Cees F. Omdat ik niet begreep waar hij het over had, vertelde hij dat mijn brief aan de staatssecretaris grote onrust had veroorzaakt op het ministerie, voornamelijk de zin: “Welke ambtenaar u in deze heeft geadviseerd, weet ik niet, maar ik heb de indruk dat men u een rad voor de ogen heeft gedraaid”. En aangezien Cees F., zijn vriend, zo verduidelijkte hij, dit advies had gegeven, was diens positie in gevaar.
Ter informatie. Gerard was eerst directeur van het APS, werd daarna hoge ambtenaar bij OCW, leerde daar waarschijnlijk Cees F. kennen en kwam daarna weer als directeur terug op het APS. Dit verklaarde ook het feit dat Gerard mij vroeg bij het APS te komen werken, wetende dat aan mijn persoon een miljoen euro op jaarbasis voor de aanpak van pesten verbonden was.
Het gesprek was daarna snel afgelopen. Ik kende deze man niet echt; had met hem, op weg van het kantoor van PMVO in Den Haag naar het station, een paar woorden gewisseld. Dit vertelde ik aan Gerard, maar zei hen wel dat de door wie dan ook gegeven antwoorden op de vragen van Lucy Kortram onjuist waren geweest. Aangezien Cees F. inhoudelijk niet op de hoogte kon zijn van de ins en outs over pesten, stipuleerde ik het volgende. Waarschijnlijk had hij de vragen van Lucy Kortram ter beantwoording voorgelegd aan de leider van de Campagne De Veilige School/Transferpunt en had deze óf zelf de vragen fout beantwoord óf een ander gevraagd de vragen te beantwoorden en lag de fout niet bij Cees, maar bij de beheerder van Transferpunt of bij de door hem ingeschakelde deskundige.
Door dit antwoord was de angel weg uit het gesprek en stelde Gerard mij een brief met deze inhoud aan mevrouw Adelmund te schrijven, het concept aan hem voor te leggen, waarna ik – nadat hij de tekst eventueel gecorrigeerd zou hebben – de brief aan OCW zou opsturen. Zo gezegd zo gedaan.
Mijn conceptbrief en de uiteindelijk door Gerard opgestelde brief zijn, via mijn emailadres, onder brief2ka, op te vragen. Als men de brief leest, zal men ontdekken dat zowel Frits P. als Cees F. werden vrijgepleit en ik door het stof moest.

Inschakeling bij de aanpak van pesten/geweld
Degene die zou denken dat de lucht nu geklaard was en ik zou worden ingeschakeld bij de aanpak van pesten en geweld in het Nederlandse onderwijs, heeft het mis. De memo van Frits P., d.d. 10-05-2001, met als kenmerk tdvs01 (ook onder deze aanduiding op te vragen), spreekt boekdelen. Ik zou tien dagen worden ingezet om de ouderverenigingen zo ver te krijgen dat ze een door Frits P. ontwikkelde nieuwe pesttest zouden gaan gebruiken, in plaats van de door Ton Mooij ontwikkelde valide en betrouwbare Pesttest, de inmiddels bekende strategie van Frits. Ook had hij OCW zo ver gekregen dat hij, samen met een medewerker van Sardes, een onderzoeksinstituut dat door een ex-medewerker van OCW was opgezet, subsidie kreeg voor het vervaardi-gen van een ‘nieuwe’ sociale vaardigheidstraining (sovatraining) C&SCO en had hij geld gekregen voor een ‘nieuwe’ pestsite. De sovatraining en de site verdienen enige toelichting. Als volgt.

C&SCO
Wanneer het was weet ik niet meer, maar ik denk het jaar 2001 of 2002. Ton Mooij en ik hadden bij de Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving, op verzoek van het bestuurslid mevrouw van den Hul-Omta, een onder-zoeksvoorstel naar een goede aanpak van pesten ingeleverd. Op de afgesproken tijd en plaats was iedereen, behalve mijn directeur, Gerard van den H., aanwezig. Hij had zich, vanwege dringende andere zaken, afgemeld. Omdat het onderzoeksvoorstel beduidend meer geld kostte dan Achmea hiervoor beschikbaar had, nam mevrouw van den Hul-Omta contact op met mevrouw Maria van der Hoeven. In een heftige discussie op het departement, waarvoor Ton Mooij als indiener van het onderzoek was uitgenodigd, viel de beslissing het onderzoek niet uit te voeren en in plaats daarvan geld beschikbaar te stellen voor een nieuwe sovatraining. De bij het gesprek aanwezige ambtenaar voorlichting van OCW had een indringend pleidooi gehouden voor deze training en trad niet lang daarna als hoofd voorlichting in dienst van het APS.
Dit was een interessante ontwikkeling. Elke keer namelijk wanneer een maker van een sovatraining als Leefstijl, Zelfverdedigingscursussen voor jongens en meisjes, Rots en Water, bij OCW voor subsidie aanklopte, gaf OCW als antwoord dat het hiervoor geen geld beschikbaar kon en wilde stellen, omdat hiermee de indruk gewekt zou worden als zou het ministerie haar voorkeur voor een bepaalde methode uitspreken. Het zou kunnen worden uitgelegd als staatsbemoeienis waarop alle politieke partijen in het geweer zouden komen..
Door echter aan een medewerker van onderzoeksinstituut Sardes en aan Frits P., als ambtenaar van OCW, vanaf 2000 gedetacheerd bij het APS, subsidie toe te kennen voor het vervaardigen van een sovatraining, is het ministerie om wat voor reden dan ook afgeweken van de eerder ingenomen stelling en heeft zij aldus haar voorkeur uitgesproken voor C&SCO, wat de inhoud hiervan ook moge zijn. Wanneer dit gegeven bekend wordt, kan het de minister in grote politieke problemen brengen. En het gaat haar in problemen brengen. Immers, ze heeft, zoals blijkt uit haar brief aan de Tweede Kamer, d.d. 19-05-2004, 29 240, nummer 5, voor de (ontwik-keling van) deze training geld gereserveerd.
In de tweede plaats was er, gezien de grote hoeveelheid reeds gemaakte sociale vaardigheidstrainingen, geen enkele behoefte aan een nieuwe training, die – klap op de vuurpijl – ook geen nieuwe sociale vaardigheids-training bleek te zijn. Immers, in een interview met Frits P., d.d. 17-09-2003, in Uitleg, het blad van OCW, zegt hij dat C&SCO “niets nieuws bevat, alleen hebben we niet geleerd het in de praktijk toe te passen”. Het wordt eentonig. Weer subsidie gegeven voor een product dat samengesteld was uit onderdelen van reeds bestaande producten, Mao Zedong optima forma..
Mijn inschatting is dat aan het maken en aan de inkoop van scholen van dit product twee miljoen euro is besteed/opgegaan.

Negentien miljoen euro
Opgeteld bij de zeventien miljoen euro, is nu al negentien miljoen euro aan de aanpak van het probleem besteed. En nog steeds worden leerlingen gepest en zijn sommige scholen onmachtig het probleem op een goede manier aan te pakken. In plaats van een goede aanpak verplicht te stellen, is tot nu toe broddelwerk geleverd.

De nieuwe site
Het wordt eentonig. In 2000 vroeg ik OCW om een geringe subsidie voor de in 1998 gestarte website www.pesten.net. Deze site was niet allen aan vernieuwing toe, ze kostte de maker Jan Hoogmoed en mij erg veel eigen geld. Het antwoord van de staatssecretaris, ondertekend door haar ambtenaar Drs.Cees F., was dat er al veel en goede sites op dit probleem bestonden en er geen behoefte bestond aan subsidie voor pesten.net. Twee jaar nadien, op 10 april 2002, mailde Frits P. me dat hij bezig was met het inrichten van een nieuwe door hem gemaakte en door OCW gesubsidieerde site: www.pestweb.nl. Omdat ik niet zeker weet of de site apart werd gesubsidieerd, voer ik deze site niet als nieuwe kostenpost op.

Rondetafelconferentie en nu ook nog de/een nieuwe vragenlijst
In dezelfde mail maakte hij gewag van het feit dat Lucy Kortram, Tweede Kamerlid voor de PvdA, een rondeta-felconferentie rond pesten had gepland op maandag 15 april 2002, voor welke bijeenkomst ik ook was uitge-nodigd. In deze mail zei hij letterlijk het volgende: “OCW ziet jou als vertegenwoordiger van APS/Transferpunt en ook als adviseur van pestweb en de vragenlijst”. Getuige deze tekst werd ik dus naar buiten toe als dekmantel gebruikt voor wanproducten en misinvesteringen. Ik kon echter niets doen. Nog een keer een brief aan OCW schrijven en ik was ontslagen. Ze hadden alle touwtjes in handen.

Conclusie
Op grond van het bovenstaande treft OCW geen verwijten dat het pestprobleem in Nederland nog steeds niet is opgelost. Wel mag het ministerie worden verweten dat, wanneer iemand twintig jaar aan de bel trekt en kritiek op het ministerie uit, niemand op de gedachte komt een degelijke persoon eens voor een gesprek uit te nodigen. Maar waarschijnlijk heeft de ambtenaar die verantwoordelijk kan worden gesteld voor de corruptie, drs. Cees F., ook hierin een heel slim spel gespeeld.

Drs. Cees F.
Toen in een – in die tijd – gevoerd gesprek met Gerard van den H. en Frits P., Gerard aan Frits vroeg een aantal data te noemen waarop ze weer met Cees F. van OCW, de voor het onderwerp veiligheid op het ministerie verantwoordelijke ambtenaar, ’s avonds tijdens een etentje weer over nieuwe subsidietoekenning zouden kunnen praten, viel voor mij het kwartje. Het APS had op OCW een belangenbehartiger die aan het APS tot dan toe zo’n slordige twintig miljoen euro had doen toekomen. Het ergste vond ik niet dat ze zijn naam en de activiteit noemden, maar dat ze niet bang waren om openlijk met elkaar in mijn bijzijn over corruptie te spre-ken.

Experimenteel onderzoek
Onlangs is aan dr. René Veenstra, als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, een miljoen euro subsidie verleend voor experimenteel onderzoek naar een goede aanpak van pesten. In een persbericht gaf Veenstra ongezouten kritiek op het tot nu toe gevoerde antipestbeleid en noemde hij ook (een gedeelte van) mijn aanpak. Onder de kopjes Reactie en Persbericht op de homepage van www.pesten.net pareer ik zijn kritiek en geef argumenten zijn onderzoek niet uit te (laten) voeren. Als het namelijk wordt uitgevoerd, hebben we al weer een miljoen euro gespendeerd aan weer een zinloos onderzoek; komt de teller nu op twintig miljoen euro te staan en zal over pakweg drie jaar blijken dat het probleem door allerlei storende variabelen niet kan worden opgelost.

Twintig miljoen
Opgeteld bij de negentien miljoen euro voor het vervaardigen van zinloze onderzoeken en producten, kan nu weer een miljoen euro worden toegevoegd voor experimenteel onderzoek naar een goede aanpak van pesten.

Tot slot
Het verhaal moest eens verteld worden. Niet uit rancune – ik bereik mijn doel toch wel – maar vanwege het feit dat ik dagelijks word geconfronteerd met ouders van gepeste kinderen en met mensen die vanwege pesten beschadigd zijn en genoegdoening eisen. Uit hun naam spreek ik en vraag ik om oplossingen. Wellicht dat scholen door het bovenstaande in beweging komen en het probleem nu gezamenlijk, samen met mij, willen gaan aanpakken. Binnenkort breng ik daartoe een persbericht naar buiten waarin ik hen oproep goed beleid te gaan maken.

Noten

1 Mooij, T. (2002). Pesten in het onderwijs. Nijmegen: Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen (ITS)/Radboud Universiteit.
2 Meer, B. van der (1983). Het 3A-project: de invloed van aandacht op de prestatiemotivatie van lhno-leerlingen. Pedagogisch Tijdschrift Forum voor Opvoedkunde, nummer 7, pp 375-384.
3 Meer, B. van der (1990). Handleiding vertrouwensgroep kindermishandeling en seksueel misbruik. Schiedam: Segers.
4 Meer, B. van der (1993). Machtsmisbruik op school. Schiedam: Segers.
5 Onder het kopje Persbericht op de homepage van www.pesten.net ga ik op deze wildgroei in.
6 Meer, B.van der (2000). School en geweld, oorzaken en aanpak. Assen: Van Gorcum.
7 Buijs, G.J., A. de Jong, Th. Paulussen & J. Wijngaarden ((2002). Landelijk actieprogramma Schoolgezondheidsbeleid. Woerden: NIGZ.
8 Dorst, A. van, K. Wieffering, E. Dusseldorp, F. Galindo Garre, M. Croneo & Th. Paulussen (2006). Proefimplementatie antipestbeleid basisscholen (PRIMA). Delft: TNO.

c Bob van der Meer
Europees Expertisecentrum voor Veiligheid (E2V2), Rosmalen
25-01-2011
www.pesten.net

16 Reacties

    • Als academici en overheid
      Als academici en overheid zich gaan buigen over relationele gedragingen, krijg je iets als ‘pestprotocollen’ en ‘pesttesten’. En natuurlijk de dans rond de belastingpotten. Dit alles gebeurt ergens ver boven het hoofd van de leerkracht met zijn klasje.

  1. Goed bedoeld
    Dit verhaal is ongetwijfeld goed bedoeld, maar om twee redenen ga ik het niet lezen.

    Ten eerste is het heel erg veel te lang. Lange artikelen lees ik wel in een krant of tijdschrift. Dan kan je nog eens diagonaal snel door een paar alinea’s gaan, zonder het overzicht te verliezen. Op een beeldscherm lukt me dat niet.

    Ten tweede wordt in het begin van het verhaal de suggestie gewekt dat pesten helemaal opgelost kan worden. Volgens mij is dit onzin. En dan ga ik niet een half uur of meer besteden aan het doorlezen van alle achtergronden van een mijns inziens verkeerde aanname.

    • Pesten op het KPC
      Toch goed om de documentatie te hebben: hoe de pestbestrijder door zijn eigen organisatie, het KPC gepest werd en hoe KPC en APS met hun geld om gaan. Omgaan, hoop ik.

  2. Duidelijk verhaal
    Bob van der Meer vertelt het wel erg volledig. Daardoor wordt het erg lang en is het soms moeilijk de draad vast te houden. Daarbij komt nog dat er ook af en toe persoonlijke gevoelens van Bob door heen spelen.
    Het punt dat hij maakt en dat voor ons belangrijk is, is dat KPC en APS geen enkele interesse hebben in het welbevinden van leerlingen. De enige interesse van KPC en APS is het geld dat allerlei projecten opleveren.
    Daarnaast de verhalen over vriendjespolitiek en connecties van beide instituten met het ministerie. Ook daar lijkt goed onderwijs niet op de eerste plaats te komen.
    Door de werkwijze van Bob is het voor tegenstanders van hem relatief eenvoudig om hem te pakken. Hij is een makkelijk doelwit voor pesters.
    Klaas Wilms

    • en
      en zegt het ook iets over managers van KPC en APS hoe die met hun personeel omgaan? En hoe die managers met belangen omgaan? En hoe de subsidiestroom geregeld wordt in achterkamertjes van de vriendjespolitiek? En hoe er gejat wordt onder het mom van onderzoek en daarbij geen bronvermelding plaats vindt.
      Zegt het ook iets over het wel eens en wetens kapot maken van mensen, terwijl er aan de andere kant het product pesten op de werkvloer niet serieus wordt genomen.
      Zegt deze handelswijze iets over dat deze managers bang werden dat hun eigen handelswijze indirect aan het licht zou komen door dit onderwerp of product “pesten” op de kaart te zetten en onder de loep te nemen?

      • pesten
        Dit epos van volharding en verharding zegt ook wel iets over, het spijt me, het intellectuele niveau van het debat in het algemeen en het onderwijsdebat in het bijzonder. Natuurlijk verwdwijnt er geld, dus sluit die kraan voor al die subsidiesponzen met hun zogenaamde ‘deskundigheid’ die resulteert in geen enkele ‘vaardigheid’. En stop, ga weg als er sprake is van tegenwerking. Of geniet ervan als je in de Margriet staat en zij lekker niet. Lijkt me veel gezonder dan je altijd maar op je ziel getrapt voelen. Dat voel je wel, maar dat hoeven zij niet te weten.

        • @arendschulp
          Betekent dat, dat jij vindt dat “pesten” een deel is van het leven waartegen je moet leren wapenen?

  3. pesten: oude wijn in erg dure nieuwe zakken
    Is het Van der Meer geweest die de ondeugd van het pesten had ontdekt?
    Hou toch op.
    Op mijn vroegere lagere school (zestiger jaren pre-hippie-tijd) werd pesten ook al gewoon bestraft. We wisten allemaal dat er sprake was van kwalijk gedrag. Zelf werd ik voor een volle klas bestraft door het hoofd van de school, omdat ik iemand gepest zou hebben (tot de dag van vandaag houd ik mijn onschuld vol; een laffig jochie had mij erbij gelapt).
    Maar dan zouden plotseling overheidsacademici een ‘nieuw’ probleem signaleren? DEen probleem dat allang stevig werd aangepakt zolang ik mij kan herinneren.
    En dan is nu, anno 2011, de conclusie dat er nog steeds gepest wordt!
    Duidelijker kan de totale zinloosheid van die erg dure overheidsbemoeizucht niet worden aangetoond.
    Alsof de individuele juf/meester pestgedrag allemaal maar goed zou vinden!
    Die meester die ooit het pesten bestrafte, heeft die academische overheidsprotocollen helemaal niet nodig.
    En dat ze niet blijken te werken, toont aan dat academici menselijk gedrag niet zomaar kunnen sturen. Gelukkig maar.

    • mijn slechtste ‘ik’
      Mijn slechtste ‘ik’ denkt regelmatig dat absurde voorstellen kunnen rekenen op pestgedrag. Waarmee ik beweer dat sommig pestgedrag heel gezond kan zijn.
      Maar mijn slechtste ‘ik’ is natuurlijk niet mijn beste ‘ik’.

      • pesten en pesten
        Er zijn dus situaties waarbij geldt ‘boontje komt om zijn loontje’ en ‘koekje van eigen deeg’.

    • pesten@moby
      Zoals ook uit je eigen reactie blijkt, geloof jij stiekem (je slechte ik), dat een gepeste het gedrag over zichzelf afroept. Iets van “eigen schuld”. Mensen zoals Van der Meer hebben duidelijk gemaakt, dat dat niet zo is. De reden dat iemand gepest wordt, is dat er een pester in de groep zit. De pester is niet al te dapper en zoekt binnen de groep naar de persoon waar het meeste succes bij verwacht wordt. Er is altijd wel iemand die daarvoor in aanmerking komt.
      Merkwaardig dat nu nog steeds bij hele volksstammen het idee leeft dat de gepeste iets aan zichzelf moet veranderen, sociale vaardigheden, weerbaarheidstraining. De omgekeerde wereld.
      De beste bescherming voor de gepeste is om de pester aan te pakken. De manier waarop dat moet gebeuren, wordt door Van der Meer aardig beschreven. Dat is niet de manier waarop het altijd gebeurde. “Gewoon bestraft”, zoals jij het noemt. Probeer de pester los te weken van zijn helpers. Dat kan werken. Het zou goed zijn als meer mensen die “academische overheidsprotocollen” zouden gebruiken.
      In mijn jarenlange ervaring voor verschillende klassen, heb ik leerlingen gezien die ideaal waren om te pesten. Het gebeurde niet, want er zat geen pester in de klas.
      In een klas waarin een pester zit, zijn de prestaties van leerlingen minder goed dan ze kunnen zijn. Ook een kwestie van zorgen voor goed onderwijs.
      Klaas Wilms

      • re. wms
        Misschien is uw oordeel iets te voorbarig, want ik stond ook altijd op het standpunt dat het de omgekeerde wereld was als de gepeste op ’training’ moest, waarmee de gepeste in feite te horen kreeg dat hijzelf de oorzaak was. En daarom keerde ik mij af van die buitenschoolse predikers en instanties die zich met pesten gingen bezighouden.

        Over ‘gewoon bestraft’.
        Straffen heeft als functie de kinderen het onderscheid tussen goed en kwaad bij te brengen. Tevens heeft het als functie ervoor te zorgen dat medeleerlingen enige tijd zijn verlost van klierig wangedrag.
        Als u probeert de pester te isoleren, doet u ook aan straf, maar alleen doet u het subtieler en misschien zelfs nauwelijks merkbaar voor de anderen.
        Maar een niet opgemerkte straf niet voldoet niet aan het principe van het leermoment voor iedereen: het onderscheid te leren tussen goed en kwaad.

  4. re, 1-1-2010; 6-4-2008
    Ik las zojuist de reactie van 1-1-2010 van destijds over pestprotocollen.
    Ik moet zeggen dat ik het volledig met die reactie eens ben.
    De leerkracht grijpt in, en gaat niet onderhandelen met zijn pupillen en dwingt zijn pupillen niet een onmogelijke belofte (zogenaamde afspraak die een leugen is; er is een wil van volwassenen en dat is geen afspraak) te ondertekenen!

    • Pestprotocol
      Ik geloof ook niet in pestprotocollen.
      Ze zijn maar voor 2 groepen personen “nuttig”.
      – Leerlingen die toch al niet van plan waren om te pesten. Het voelt goed.
      – Schoolbesturen, directies. Je kunt er altijd naar verwijzen.
      Klaas Wilms

    • maar dan toch
      maar dan toch zit ik nog met de stiekeme pest streken, waar niemand zichtbaar is als dader, maar de gepeste zeker bij lang aanhouden heel erg onder kan lijden. Ik vind pesten iets als geen respect hebben voor de ander, die misschien anders is, minder weerbaar, of gewoon boven het maaiveld uit steekt. Als de pester de mentaliteit kan benoemen die hij tegen over hem vindt, dan is hij eroverheen gegroeid. Kan elk mens dat alleen? Ik vind dat er twee soorten pesters zijn. Die van gelijken onder elkaar en die van de leidinggevende tegenover de ondergeschikte of anders om. Kan ik het eerste nog zien als een onmisbare ervaring in een groeiproces voor de tweede kan ik geen begrip opbrengen, als was het maar vanwege de machtsongelijkheid.

Reacties zijn gesloten.