Ik ben op jou.

Eerder gepubliceerd in ‘Vakwerk’ het ledenblad van de vereniging Beter Onderwijs Nederland

Ik ben op jou

Drie jonge meisjes, duidelijk vriendinnetjes van elkaar, komen hand in hand het schoolplein over en stevenen recht op hun doel af. Het doel, Siempje uit groep 7 ziet het drietal vanuit zijn ooghoeken naderen en wordt binnen de kortste keren van zijn vriendjes geisoleerd door het drietal dat in een cirkel om hem heen gaat staan. “Van Lotte.” Klinkt het kort en één van de drie duwt een klein opgevouwen briefje in de hand van Siem. Zijn hart slaat een slagje over als Siem hoort dat het briefje van Lotte komt. Mooie Lotte, het engeltje van de klas, stuurt hem Siem met het ravenzwarte haar een briefje. Een beetje in verlegenheid door de drie paar ogen die op hem zijn gericht wil Siem het briefje openvouwen. “Niet doen,” klinkt het gebiedend, “straks in de klas, niet eerder.” Siem knikt gedwee en de vijf minuten dat het speelkwartier nog duurt lijken wel uren, uren met een gloeiend briefje in zijn vuist gekneld.

Siem zit vooraan in de klas samen met drie andere klasgenootjes vormen ze een eilandje. Lotte zit in het andere eilandje schuin tegenover hem. Hij kijkt naar haar maar zij is zoals altijd druk in de weer met de andere klasgenootjes van haar eilandje. Niets maar dan ook niets verraadt wat er op het briefje staat, ze is zoals altijd, beetje druk en hemelsmooi met die blonde lokken die als een stralenkrans haar gezichtje omhelzen. Onder zijn tafeltje vouwt Siem met trillende handen het briefje open en leest “ik ben op jou”, vlug kijkt hij naar ‘zijn’ Lotte en even kruisen de blikken elkaar, Lotte glimlacht, Siem smelt.

Je zal als tien- elfjarige maar niet kunnen lezen of schrijven of daar moeite mee hebben. Dan mis je het plezier van het schrijven van de briefjes en het lezen van de briefjes, briefjes die elk mensenkind belangrijk vindt omdat hij of zij ineens belangrijk is voor die ene andere. Of niet begrijpen wat je leest en op Lotte afstevenen om te vragen “Hoezo, je bent op mij, wat bedoel je daar eigenlijk mee?”

Als zestienjarige en daardoor een wandelende hormonentijdbom had ik al door dat harten te stelen zijn met taal. En ik niet alleen, al mijn vriendjes wisten dat en dat was op zichzelf ook weer niet vreemd want vanaf de basisschool was de belangrijkheid van taal er als het ware ingeramd. Wij zijn nog van de generatie die vanaf klas één gedichtjes uit ons hoofd moesten leren en dat niet alleen, we moesten ze ook nog voordragen, liefst met gebaren zodat juf of meester goed konden zien dat we ten minste begrepen wat er stond. Elk woord dat we niet kenden werd uitgelegd en de ‘dichterlijke vrijheid’ was aan de orde van de dag, zeker in klas zes als de gedichten van Gezelle aan de beurt waren.

Langzaam maar zeker werden we ondergedompeld in een wereld van gevoel en taal, van het ‘Egidiuslied’ tot ‘Tsjilp’ met als tussenstop ‘Marieke van Nimhwegen’ en ‘dien avond en dien roze’. Hoe kan het dan anders, in een tijd dat computers, printers, e-mail, sms, Skype, Facebook, twitter en Hyves nog niet bestonden en schrijfmachines alleen waren weggelegd voor de grote mensen, dat wij jong en verliefd, de pen ter hand namen en aan het geparfumeerde lichtblauwe briefpapier onze zieleroerselen en hartekreten toevertrouwden. Onze vriendinnetjes zwijmelden bij het lezen van ‘als ik doodga, vertel dan aan de bomen hoeveel ik van je hield. Vertel het aan de wind die in de bomen klimt of uit de takken valt, hoeveel ik van je hield.’ En zij wist ook wel dat het van Hans Andreus was maar het was wel voor haar en voor haar alleen, deze in hanenpoten geschreven liefdesverklaring.

Met rooie oortjes en opspelende hormonen las ik hoe mijn katholieke vriendinnetje haar versie van het ‘hooglied van de liefde’ aan mij toevertrouwde op het pastelroze briefpapier met twee versierde hartjes als een watermerk in het midden “Als ik de liefde en jou niet heb, ben ik als een rammelend cimbaal, een galmend koper”, het staat in mijn geheugen gegrift.

Lieve juffen en beste meesters, als jullie straks voor de klas komen, of het nu in groep vier, vijf, zes, zeven of acht is, neem dan de dichtbundel ter hand en lees voor, laat lezen, laat uit het hoofd leren, laat voordragen, al die gedichten en versjes van het leuke ‘in mijn tuin liep er een torretje, van het mannelijk geslacht, het had een snorretje. Maar later bleek en dat was het frappante, het was waarschijnlijk een wat zwaar behaarde tante” van Toon, tot ‘Jantje groet ’s morgens de dingen.’ Leer de kinderen ook de schoonheid van de taal en niet alleen de grammatica en de spelling, leer ze hoe je met taal harten kan veroveren zodat Lotte straks als antwoord krijgt,

‘Lieve Lotte, ik stuur je drie kusjes, zie je straks op het plein, lieve lieve Lotte, mijn.

XXX ‘

Jesse Jeronimoon