Stelonderwijs: lessen uit de geschiedenis

Dit discussiestuk bouwt op het proefschrift van Rudolf van Geel (aan de UvA, in handelseditie bij Coutinho). In de aanloop naar de taalconferentie is het mogelijk nuttig om een beeld te hebben van het taalonderwijs zoals dat in vroeger dagen werd gegeven. Rudolf Geel biedt dat, waarbij de ‘vroeger dagen’ loopt tot begin tachtiger jaren. Deze blog pakt de draad op uit
www.beteronderwijsnederland.nl/node/7115

Rudolf Geel (1989). Niemand is meester geboren. Geschiedenis van het Nederlandse schrijfvaardigheidsonderwijs in de 19de en 20ste eeuw. Coutinho. [Geen online versie beschikbaar]

Ik beperk me als het even kan tot het concluderende hoofdstuk (ik zal later aan deze blog nog voorbeelden toevoegen uit de voorgaande hoofdstukken). Ik parafraseer of citeer uit de conclusies (p. 215-227). Let op het patroon dat meer vernieuwingsbewegingen kenmerkt [zoals voor wiskunde de ‘Standards’ van NCME in de VS]: de vernieuwers maken veel discussie los in de media, vinden weinig toepassing in de praktijk, en hebben per saldo weinig gevolg. Een sterk contrast dus met door de overheid van bovenaf over het land uitgerolde vernieuwingen.

  1. Ondanks tal van pogingen het stelonderwijs te verbeteren, is er in de praktijk weinig veranderd. [Die praktijk is dus vanaf ca 1870 ongeveer hetzelfde. b.w.] 215

  2. Het zijn ‘veel leraren’ die vasthouden aan ‘bekende didactische vormen’. De vraag is: waarom is dat zo, waarom doen ze dat? 215

  3. Geel gebruikt een model van Flower & Hayes als houvast bij zijn analyses: het schrijfproces bestaat uit de drieslag plannen, formuleren en redigeren.
  4. In de negentiende eeuw bestaat het stellen uit het navertellen (op schrift, natuurlijk) van een verhaal, of het aan de hand van een lijstje te behandelen punten schrijven van een opstel. Daar zit dus helemaal geen planning in.
  5. De Nieuwe Richting, met Van den Bosch als belangrijkste pleitbezorger, pleit vanaf ca 1890 voor ‘schrijf alleen over dingen die je je voor kunt stellen’ en ‘schrijf zo concreet mogelijk in de taal die je spreekt’. 81. Ik moet dat toelichten: schrijf dus over wat je zelf hebt beleefd en niet over zaken die je uit een boekje of van internet haalt; schrijf niet in gekunstelde boekentaal. De Nieuwe Richting is hierin verwant aan de Beweging van Tachtig (Kloos; ‘de vrije expressie van de individuele ziel in de concrete klank’).
  6. Stellen is in de traditionele praktijk vooral formuleren, en wel grammaticaal correcte zinnen, waarvoor het ook nodig is om de woordenschat te vergroten 216 (in oktober 2010 in Amsterdam opnieuw ontdekt). Om structuur en indeling van een tekst bekommerde men zich niet. Lezen en redigeren van het geschrevene is vooral gericht op spelling; mogelijk besteedden leraren in de bovenbouw van het vo wel aandacht aan herzien van slechte opbouw en argumentatie.
  7. “Vooral in de vorige eeuw klagen onderwijzers over de moeite die het kost kinderen iets te laten schijven. Daarom richtte het onderwijs zich op het formuleren.” 218
  8. “Bij de (…) meer traditionele benadering van het stelonderwijs lag de nadruk op het vormen van grammaticaal juiste zinnen en op het uitbreiden van de woordenschat. Deze onderdelen werden uit den treuren geoefend, althans voorzover de methodes werden nagevolgd. Maar wie grammaticaal juiste zinnen kan vormen en over een grote woordenschat beschikt, mag er niet op rekenen dat hij daardoor automatisch stelvaardig is. al zijn beide genoemde zaken bij de gewenste vergroting van de spelvaardigheid wel noodzakelijk.” 218
  9. “Het vergroten van de spontaniteit bij het stellen en het afwijzen van geijkte formuleringen mag zeker als een belangrijke bijdrage van de Nieuwe Richting aan het stelonderwijs worden beschouwd. Maar wie het daarbij laat, komt in de problemen als het gaat om het schrijven van niet louter observerende of zelfbeschouwende teksten, waarbij vanuit een probleemstelling, via een argumentatie naar een conclusie moet worden gewerkt. Juist op dat gebied lag de behoefte bij de objectivistisch-sociale richting [de ’traditionele’, b.w.], die de nadruk legde op de beroepspraktijk. De geschiedenis laat evenwel zien dat men nauwelijks verder kwam dan het herijken van de stijlleer.” 218
  10. Traditionalisten en aanhangers van de Nieuwe Richting werkten langs elkaar heen. De eersten, waarvan mag worden aangenomen dat zij verre in de meerderheid waren, bleven oefeningen geven ter vergroting van de woordenschat en het vormen van grammaticaal juiste zinnen. Dat in grote lijnen volgen van de richting die de negentiende-eeuwse auteurs van de eerste stelmethodes aangaven, is tot op de dag van vandaag zo gebleven. (…) Er is dus reden om te concluderen dat de praktijk van het Nederlandse stelonderwijs nog eenvormiger is geweest dan zich uit de discussies over vorm en inhoud ervan laat opmaken.” 219
  11. De Nieuwe Richting was nogal gymnasiaal. “De leraren die aanhangers waren van de Nieuwe Richting beschouwden het opstel als een middel om zich op de hoogte te stellen van de intellectuele en menselijke groei van hun leerlingen en preludeerden daarmee in feite op deze voortgezette schrijfpraktijk van studenten.” 220
  12. “De Nieuwe Richting is, en dat lijkt mij van groot belang als verklaring voor de relatieve starheid die het stelonderwijs tot aan de huidige tijd toe kenmerkt, het enige zich als zodanig presenterende vernieuwingsstreven dat althans een aantal onderwijzers en leraren gedurende enige decennia in beweging heeft gebracht. Omdat deze vernieuwingsbeweging voor de zakelijke beroepspraktijk tekorten vertoonde, kon er gemakkelijk tegen geageerd worden.” 220
  13. Leraren kregen geen voorbereiding op het stelonderwijs, onderwijzers op summiere wijze door samenvattingen van traditionele stelmethodes. De Nieuwe Richting was wars van methodes, wat op zich belemmerend moet hebben gewerkt voor zijn receptie in het veld. 220
  14. “Misschien school de oorzaak van de eenzijdigheid van het stelonderwijs wel in de vele klachten die in het onderwijs en daarbuiten geuit werden over de taalvaardigheid van leerlingen.” 223
  15. “Ik ben van mening dat de vele moeilijkheden op het primaire niveau van zinsbouw en woordenschat verantwoordelijk zijn voor het stelonderwijs dat in de bekende, traditionele stelmethodes gepropageerd en gereflecteerd werd. Methodenschrijvers hadden kennelijk het idee dat het met het stellen in orde zou komen als deze beide onderdelen maar goed verzorgd waren. Na het vormen van de afzonderlijke zinnen stelden zij het combineren van zinnen aan de orde. Zo ontstond het soort opstelletjes dat ik in dit boek meermalen geciteerd heb.” 224
  16. Rudolf Geel besluit dan met een beschouwwing over de praktische moeilijkheid dat het nakijken en bespreken van opstellen vreselijk veel tijd vergt. “Het ligt daarom voor de hand dat veel onderwijzers en leraren bij voorbaat zullen kiezen voor een methodisch sterk gestructureerde aanpak van het stelonderwijs. De voorkeur voor invuloefeningen die klassikaal kunnen worden nagekeken mag mijns inziens voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de arbeidsomstandigheden van onderwijzers en leraren.” Vernieuwingsvoorstellen mogen nog zo prachtig en verantwoord zijn, ze sneuvelen op dit punt in de harde praktijk. “Aldus leert de geschiedenis.” Rudolf Geel heeft er op basis van zijn historische naspeuringen dus geen oplossing voor. 227

Ik heb niet gezocht naar meer recente historische studies. Maar zie bijvoorbeeld

Hans Hulshof (1995). Uit mijn praktijk. De praktische didactisering van een taalkundig programma. Meesterwerk. Speciaal nummer taalmethoden door de eeuwen heen. Berichten van het Peeter Heynsgenootschap. Nummer 4, september 1995.13-24 pdf van hele nummer

  • “We kijken op deze manier even in een derde klas van een H.B.S. in Assen anno 1911. En wel tijdens de lessen Nederlands, gegeven door een leraar die aanhanger is van de nieuwe richting. Dat blijkt uit het feit dat hij met het leesboek van Van den Bosch en Meijer werkt en ook uit het feit hóe hij ermee werkt.” Hulshof gebruikt een artikel van C.G.N. de Vooys in De nieuwe Taalgids van 1912: dbnl. Van de Vooys ook: dbnl

H Hulshof (1995). Moedertaaldidactiek in ontwikkeling. Inaugurele rede KUN.
geen online versie
Hans Hulshof (1997). Het schoolvak Nederlands in het voortgezet onderwijs: van literair-grammaticaal naar communicatief-utilitair. In Jan W. de Vries: ‘Eene bedenkelijke nieuwigheid’ Twee eeuwen neerlandistiek (p. 117 e.v.). Verloren.
Hans Hulshof (2002). Vormen van taalkennis. Over grammatica, taalbeschouwing en taalkundige vorming in het onderwijs Nederlands. Inaugurele rede UL. pdf

De Vos (1939). Moedertaalonderwijs in de Nederlanden.
P. Gerlach Royen bespreekt het in De Nieuwe Taalgids, 34, 1940 dbnl

Isaac van der Velde (1956). De tragedie der werkwoordsvormen. Een taalhistorische en taaldidactische studie. Wolters. dbnl

Eenzelfde studie naar methoden in het onderwijs van Engels, met een ongelooflijk volledige opsomming van wat er aan methoden is verschenen:
F. A. Wilhelm (2005). English in the Netherlands. A history of foreign language teaching 1800-1920. With a bibliography of textbooks. Proefschrift KUN. pdf

De geschiedenis is rijker dan wat in proefschriften kan worden aangestipt. De analyse van Rudolf Geel is niet de enige manier om tegen meer dan een eeuw geschiedenis van het stelonderwijs aan te kijken. In deze zin is de analyse van Rudolf Geel, zoals eigenlijk ieder wetenschappelijk onderzoek, een bepaalde reconstructie van dat verleden, naast andere mogelijke reconstructies. Dan heb ik het nog niet eens over buitenlandse ontwikkelngen, bijvoorbeeld de ideeën en toepassingen van John Dewey over taalonderwijs (zie o.a. Herbert M. Kliebard: The Struggle for the American Curriculum). Voor mij zijn dan ook vooral van belang de meer direct beschrijvende passages die Rudolf Geel reproduceert, en die komen nu juist in zijn concluderende hoofdstuk niet voor.

Een bijzonder treffend voorbeeld van stelonderwijs in de 19de eeuw in het lager onderwijs is een beschrijving door Zijlstra van een volledige les over een opstel over ‘de sneeuw’. Ik heb het in zijn geheel overgenomen in de blog:
beteronderwijsnederland.net/node/7144